In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, die in beroep was gegaan tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Verzoeker had op 16 juni 2020 beroep ingesteld omdat het UWV niet tijdig had beslist op zijn verzoek om herbeoordeling van 4 januari 2020. Het UWV heeft uiteindelijk op 1 oktober 2020 alsnog een beslissing genomen, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en om vergoeding van zijn proceskosten heeft verzocht.
De rechtbank overweegt dat, aangezien het UWV niet heeft gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding, er vanuit kan worden gegaan dat het UWV geen bezwaar heeft tegen de vergoeding. De rechtbank baseert haar beslissing op artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 267,-, waarbij rekening is gehouden met de waarde per punt en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. Daarnaast moet het UWV ook het griffierecht aan verzoeker vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41 van de Awb.
De rechtbank heeft verweerder, het UWV, veroordeeld tot betaling van € 267,- aan verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.