ECLI:NL:RBMNE:2021:4651

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
16/222137-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor moord en veroordeling voor doodslag met ontoerekeningsvatbaarheid en terbeschikkingstelling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 september 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 2 september 2020 in Lelystad het slachtoffer meermalen met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, omdat niet bewezen kon worden dat hij met voorbedachten rade handelde. Wel is de verdachte veroordeeld voor doodslag, aangezien de rechtbank oordeelde dat hij opzettelijk het slachtoffer van het leven heeft beroofd door hem zestien keer te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict leed aan een ernstige psychische stoornis, waardoor hij niet in staat was om de gevolgen van zijn daden te overzien. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet strafbaar was en hij werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft echter wel een terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van het feit en het hoge recidiverisico. De vorderingen van de benadeelde partijen, de nabestaanden van het slachtoffer, zijn volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/222137-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] (Ghana),
gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van de Penitentiaire Inrichting Vught,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 december 2020, 3 maart 2021, 26 mei 2021, 11 augustus 2021 en 15 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Koelewijn-van den Berk, advocaat te Almere, alsmede hetgeen mr. N.C.E.C. Luns, advocaat van de nabestaanden [nabestaande 1] en [nabestaande 2] , nabestaande [nabestaande 3] en zijn advocaat mr. S.C. van Bunnik, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
op 2 september 2020 in Lelystad opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte vrij te spreken van de impliciet primair ten laste gelegde moord. Zij acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft algehele vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord
De rechtbank is van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte met voorbedachten rade, dat wil zeggen na kalm beraad en rustig overleg, het slachtoffer van het leven heeft beroofd. De impliciet primair ten laste gelegde moord is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1] ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag
1. B.G.H. Latten, arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, heeft op 25 september 2020 in
een pathologieonderzoekonder meer geschreven [2] :
naam: [slachtoffer] ;
geboortedatum: [1958] .
De bovengenoemde persoon is overleden te Lelystad, [adres] -59 op 2 september 2020.
Bij [slachtoffer] werden in totaal 16 steekletsels vastgesteld. Het overlijden wordt
verklaard door 3 steekletsels in de borst en 10 steekletsels in de buik.
2. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 9 september 2020 onder meer het volgende gerelateerd [3] :
In verband met het onderzoek heb ik de beelden uitgekeken die veilig zijn gesteld. Tijdens het bekijken van de beelden heb ik het volgende bevonden:
Ik zie dat het filmpje 4 seconden duurt. Op het filmpje zie ik dat er gefilmd wordt op [adres] . Ik zie dat er gefilmd wordt vanaf naar schatting de percelen op [adres] . Op de beelden is te zien dat er één persoon achter een fiets op de galerij staat. Ik zie dat het een donker persoon betreft, verder te noemen verdachte, die een donkerblauwe jas aan heeft. Ik zie dat de verdachte een korte lichtkleurige broek aan heeft. Tevens zie ik dat de verdachte een voorwerp in zijn rechterhand houdt. Zodra ik inzoom op het voorwerp zie ik dat het een lang mes is. Ik zie op de beelden dat er een persoon, het slachtoffer, wordt vast gehouden door de verdachte. Ik zie dat er vijf (5) tot zes (6) keer een stekende beweging met het mes wordt gemaakt door de verdachte. Ik zie dat het mes met kracht wordt bewogen in de richting van het slachtoffer. Ik zie dat het slachtoffer rechtop staat en dat hij tijdens de stekende bewegingen voorover buigt.
3. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 15 september 2021 onder meer het volgende verklaard:
Ik heb op 2 september 2020. in Lelystad [slachtoffer] meermalen in de buikstreek met een mes gestoken. Ik wilde naar buiten gaan om boodschappen te doen en toen ik de deur opendeed, stond mijn onderbuurman (de rechtbank begrijpt: het slachtoffer)
met een stok daar. Hij begon met de stok te zwaaien en mij te slaan. Ik voelde mij bedreigd en dacht dat de man mij wilde aanvallen en iets aan wilde doen. Uit angst en paniek heb ik een mes van het aanrecht gepakt en heb ik de man daarmee gestoken, zodat hij uit mijn huis ging en mij niets aan kon doen. Het was een koksmes/snijmes.
Bewijsoverweging ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen. Uit het pathologieonderzoek volgt dat de steekletsels de doodsoorzaak zijn geweest. Verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer meermalen met een mes in de buikstreek heeft gestoken.
De verdediging heeft deze feitelijkheden niet bestreden, maar heeft betoogd dat verdachte geen opzet had op de dood van het slachtoffer. Verdachte zou zich in een hevige ogenblikkelijke onafgebroken gemoedsopwelling hebben bevonden en zou niet de vrijheid hebben gehad om zijn wil te bepalen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Dat wordt als volgt toegelicht.
Bij opzet gaat het om willen en weten. Ten aanzien van het weten stelt de rechtbank voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat het meermalen met kracht met een mes in de buikstreek (en in de borst) steken, tot de dood zal leiden. Verdachte heeft dat dus ook geweten. Desondanks heeft verdachte deze handelingen verricht en heeft hij het slachtoffer met meerdere messteken voor zijn woning achtergelaten. Hieruit moet worden geconcludeerd dat verdachte de dood ook heeft gewild. Onder deze omstandigheden is de conclusie dat verdachte opzet (in de zin van vol opzet) op de dood van het slachtoffer heeft gehad.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 2 september 2020 te Lelystad [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door hem meermalen met een mes in de buikstreek, althans het lichaam te steken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de verdedigingVerdachte heeft verklaard dat het slachtoffer hem met een stok heeft geslagen, waardoor hij zich bedreigd voelde. Verdachte heeft uit angst en paniek gehandeld. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat het beroep van verdachte op noodweer(exces) dient te worden verworpen, nu zijn verklaring over de feitelijke toedracht geen steun vindt in het dossier.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
Voor zover verdachte heeft bedoeld een beroep op noodweer te doen, oordeelt de rechtbank als volgt.
De feiten en omstandigheden die verdachte aan zijn verweer ten grondslag heeft gelegd, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. De door verdachte gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak voor het eerst verklaard dat hij door het slachtoffer met een stok zou zijn geslagen en dat dit voor hem de aanleiding is geweest om een mes te pakken en daarmee het slachtoffer te steken. Uit het door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] uitgevoerde forensisch onderzoek [4] van verdachte volgt dat zij alleen op de linkerknie van verdachte een oppervlakkige huidbeschadiging zagen. De verklaring van verdachte dat hij meer dan tien keer met een stok is geslagen, waaronder op zijn schouder en hoofd, acht de rechtbank daarom niet aannemelijk. Ook overigens is er in het gehele dossier geen steun te vinden voor deze verklaring van verdachte.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk geworden is dat verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen.
Voor zover verdachte heeft bedoeld ook een beroep op noodweerexces te doen, oordeelt de rechtbank dat nu geen sprake was van een noodweersituatie de rechtbank hier niet aan toekomt.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde ontoerekeningsvatbaar te verklaren en hem daarom te ontslaan van alle rechtsvervolging.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het beoordelen van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank onder meer kennis genomen van de volgende rapporten die over verdachte zijn opgemaakt:
  • een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 24 maart 2021, opgemaakt door M.M. Sprock, psychiater (hierna: de psychiater);
  • een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 24 maart 2021, opgemaakt door J.M. Oudejans, psycholoog (hierna: de psycholoog).
De psychiater komt in het rapport tot de conclusie dat er bij verdachte sterke aanwijzingen zijn dat sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een chronische psychotische stoornis zoals schizofrenie. De psychiater heeft echter te weinig informatie om deze diagnose met zekerheid vast te stellen. Mede omdat er al dan niet bijkomend sprake zou kunnen zijn van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een autismespectrumstoornis en een verstandelijke beperking. De psycholoog concludeert in het rapport dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie.
Volgens de psychiater en psycholoog was de stoornis ten tijde van het ten laste gelegde feit aanwezig.
De psychiater en psycholoog hebben in hun rapporten geadviseerd om het ten laste gelegde feit aan verdachte in zijn geheel niet toe te rekenen omdat hij ten tijde van het tenlastegelegde amper of niet tot andere gedragsalternatieven kon komen.
De rechtbank neemt de conclusies en de adviezen van de psychiater en de psycholoog op de daartoe in hun rapporten genoemde gronden over. De rechtbank concludeert daarom dat ten tijde van het bewezen verklaarde de stoornissen zoals in voornoemde rapporten beschreven, bij verdachte aanwezig waren en op dat moment zijn gedragskeuzes en gedragingen hebben bepaald. Dit betekent dat het bewezen verklaarde in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat verdachte wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet strafbaar wordt geacht. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte ter beschikking te stellen met een bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: terbeschikkingstelling met dwangverpleging).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in geval van een bewezenverklaring verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede met het feit dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft het slachtoffer met fors geweld om het leven gebracht. Hij heeft het slachtoffer zestien keer met een mes in de buikstreek en in de borst gestoken, als gevolg waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. Verdachte heeft door zijn handelen het meest fundamentele recht van het slachtoffer, het recht om te leven, ontnomen. Het slachtoffer was een man die zeer geliefd was bij zijn naasten en in de buurt. Hij werd beschreven als “
de vader van de buurt” en een “
man met een gouden hart.” Hij kwam voor anderen op en probeerde de rust in de buurt te bewaren. Dit is ook wat op 2 september 2020 zo tragisch is gebeurd. Het slachtoffer kwam zowel verdachte als de onderbuurvrouw van verdachte te hulp, wat hem uiteindelijk fataal is geworden. Een extreme geweldsuitbarsting in de openbare ruimte, zoals de onderhavige, brengt ook een forse aantasting van het gevoel van veiligheid van omwonenden en de samenleving als geheel met zich mee.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing houdt de rechtbank voor wat betreft de persoon van verdachte rekening met:
  • voornoemd Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 24 maart 2021, opgemaakt door M.M. Sprock, psychiater;
  • voornoemd Pro Justitia psychologisch onderzoek van 24 maart 2021, opgemaakt door J.M. Oudejans, psycholoog;
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 22 april 2021, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een vergelijkbaar strafbaar feit.
Uit de rapporten van de psychiater en de psycholoog volgt dat bij verdachte sprake is van stoornissen zoals hiervoor (in rubriek 7) is omschreven.
De psychiater concludeert dat er geen beschermende factoren aanwezig zijn. Verdachte heeft geen netwerk, huisvesting of dagbesteding en heeft beperkte financiële middelen. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat. Een zorgmachtiging volgens de WvGGZ is ontoereikend om het recidiverisico in te perken. Een zorgmachtiging duurt in principe een half jaar waarna het aan de GGZ is om deze al dan niet te verlengen. In het verleden is gebleken dat er sprake is geweest van een lange resocialisatieperiode en vanaf het moment dat verdachte niet meer in beeld was bij de GGZ, onttrok hij zich al vrij snel aan de woonbegeleiding en was hij medicatieontrouw. Gezien de ernst van het ten laste gelegde en de noodzaak van langdurige behandeling is een forensische aanpak vereist. Daarom adviseert de psychiater een terbeschikkingstelling. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden is niet haalbaar geacht omdat er sprake is van een complex psychiatrisch beeld, waarbij verdachte niet in staat is openheid te geven en veel feitelijkheden ontkent, geen ziektebesef heeft en vooralsnog geen anti-psychotische medicatie accepteert. Tevens is verdachte voorafgaand aan het ten laste gelegde volledig uit beeld verdwenen van de hulpverlening. Gezien het bovenstaande wordt geadviseerd een terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
De psycholoog schat de kans op recidive van feiten zoals ten laste gelegd zeer hoog in. Er is bij verdachte geen sprake van enig ziektebesef. Hij is niet gemotiveerd voor enige vorm van (vrijwillige) professionele begeleiding en behandeling. Hij beschikt niet (meer) over (zelfstandige) woonruimte, werk, dagbesteding of over enige vorm van een (steunend) sociaal netwerk. De kans is daardoor zeer groot dat verdachte anti-psychotische medicatie niet zal (blijven) nemen en, overgeleverd aan zijn paranoïde-psychotische belevingen en angsten, de wereld om hem heen als zeer bedreigend zal blijven zien. De psycholoog adviseert daarom om verdachte te behandelen in het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Alleen in dat juridisch kader zijn er voldoende mogelijkheden om verdachte adequaat te behandelen en voldoende waarborgen voor de maatschappelijke veiligheid.
De maatregel
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of aan verdachte een terbeschikkingstelling met dwangverpleging, zoals door de officier van justitie is gevorderd, dient te worden opgelegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank neemt het advies van de psychiater en de psycholoog tot behandeling van verdachte binnen het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging op de daartoe in hun rapporten genoemde gronden over. De rechtbank is, gelet op de persoon van verdachte, het ingeschatte hoge recidiverisico alsmede de aard en de ernst van het in dit vonnis bewezen verklaarde feit, van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen (behandeling van verdachte in het kader van) de terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk maakt. Behandeling van verdachte is noodzakelijk voordat hij (op enig moment) in de samenleving kan terugkeren en geeft de samenleving de waarborg dat een terugkeer van verdachte in de samenleving niet zal plaatsvinden zolang bij hem sprake is van de stoornissen die mede aanleiding zijn geweest voor het handelen van verdachte en het daarmee samenhangende risico. De rechtbank acht het van belang dat de behandeling van verdachte zich onder meer richt op het onberekenbare en gevaarlijke gedrag zoals verdachte dat in deze zaak heeft laten zien.
De rechtbank realiseert zich terdege dat voor de nabestaanden van het slachtoffer geen enkele straf het onherstelbare leed dat verdachte heeft veroorzaakt compenseert. Dit volgt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen indrukwekkende slachtofferverklaring van de broer van het slachtoffer, de heer [nabestaande 3] . De rechtbank begrijpt dat er bij hen behoefte bestaat aan vergelding in de vorm van een straf, maar oordeelt dat voor het opleggen van een straf geen ruimte bestaat, gelet op het alles overheersende ziektebeeld van verdachte. Door zijn psychische stoornissen heeft verdachte geen schuld in de zin van strafrechtelijke toerekenbaarheid aan het delict.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank gelasten dat aan verdachte een terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd.
De rechtbank overweegt dat de tbs-maatregel langer kan duren dan vier jaren, omdat deze wordt opgelegd voor doodslag, zijnde een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

9.BENADEELDE PARTIJEN [nabestaande 1] EN [nabestaande 2]

[nabestaande 1] en [nabestaande 2] , nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] , hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen elk een bedrag van € 17.500,-. Dit bedrag bestaat uit affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde schadevergoedingen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade
De rechtbank stelt voorop dat het volkomen duidelijk is dat het overlijden van het slachtoffer bij alle nabestaanden veel pijn en verdriet teweegbrengt. Het vorderen van affectieschade is evenwel vanaf 1 januari 2019 slechts mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid van het Burgerlijk Wetboek genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen.
Vaststaat dat [nabestaande 1] en [nabestaande 2] , kinderen van het slachtoffer [slachtoffer] , als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade hebben geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade (conform het Besluit vergoeding affectieschade) op € 17.500,- per persoon, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 2 september 2020. De vorderingen, waar tegen overigens geen inhoudelijk verweer is gevoerd, zullen daarom worden toegewezen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen [nabestaande 1] en [nabestaande 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag telkens van € 17.500,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 2 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting (ten aanzien van iedere partij) worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het impliciet primair ten laste gelegde feit (moord) niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (doodslag) bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het impliciet subsidiair bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
Oplegging maatregel
- gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij [nabestaande 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [nabestaande 1] van het toegewezen bedrag van € 17.500,- bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 2 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [nabestaande 1] aan de Staat € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 2 september 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [nabestaande 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [nabestaande 2] van het toegewezen bedrag van € 17.500,- bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 2 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [nabestaande 1] aan de Staat € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 2 september 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mrs. H.J. Bos en M.C. Danel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.Z. Turan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 september 2021.
Mr. M.C. Danel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 september 2020 te Lelystad [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buikstreek, althans het lichaam te steken en/of te prikken en/of te snijden.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 21 oktober 2020, 14 december 2020 en 2 februari 2021, genummerd MD2R020170 (onderzoek NEWENT), opgemaakt door politie Midden-Nederland, genummerd 1 tot en met 238 en 001 tot en met 147. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 097-119 van het proces-verbaal van 14 december 2020.
3.Pagina’s 142-144 van het proces-verbaal van 21 oktober 2020.
4.Pagina’s 120-132 van het proces-verbaal van 14 december 2020.