4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord
De rechtbank is van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte met voorbedachten rade, dat wil zeggen na kalm beraad en rustig overleg, het slachtoffer van het leven heeft beroofd. De impliciet primair ten laste gelegde moord is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelenten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag
1. B.G.H. Latten, arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, heeft op 25 september 2020 in
een pathologieonderzoekonder meer geschreven:
naam: [slachtoffer] ;
geboortedatum: [1958] .
De bovengenoemde persoon is overleden te Lelystad, [adres] -59 op 2 september 2020.
Bij [slachtoffer] werden in totaal 16 steekletsels vastgesteld. Het overlijden wordt
verklaard door 3 steekletsels in de borst en 10 steekletsels in de buik.
2. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 9 september 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
In verband met het onderzoek heb ik de beelden uitgekeken die veilig zijn gesteld. Tijdens het bekijken van de beelden heb ik het volgende bevonden:
Ik zie dat het filmpje 4 seconden duurt. Op het filmpje zie ik dat er gefilmd wordt op [adres] . Ik zie dat er gefilmd wordt vanaf naar schatting de percelen op [adres] . Op de beelden is te zien dat er één persoon achter een fiets op de galerij staat. Ik zie dat het een donker persoon betreft, verder te noemen verdachte, die een donkerblauwe jas aan heeft. Ik zie dat de verdachte een korte lichtkleurige broek aan heeft. Tevens zie ik dat de verdachte een voorwerp in zijn rechterhand houdt. Zodra ik inzoom op het voorwerp zie ik dat het een lang mes is. Ik zie op de beelden dat er een persoon, het slachtoffer, wordt vast gehouden door de verdachte. Ik zie dat er vijf (5) tot zes (6) keer een stekende beweging met het mes wordt gemaakt door de verdachte. Ik zie dat het mes met kracht wordt bewogen in de richting van het slachtoffer. Ik zie dat het slachtoffer rechtop staat en dat hij tijdens de stekende bewegingen voorover buigt.
3. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 15 september 2021 onder meer het volgende verklaard:
Ik heb op 2 september 2020. in Lelystad [slachtoffer] meermalen in de buikstreek met een mes gestoken. Ik wilde naar buiten gaan om boodschappen te doen en toen ik de deur opendeed, stond mijn onderbuurman (de rechtbank begrijpt: het slachtoffer)
met een stok daar. Hij begon met de stok te zwaaien en mij te slaan. Ik voelde mij bedreigd en dacht dat de man mij wilde aanvallen en iets aan wilde doen. Uit angst en paniek heb ik een mes van het aanrecht gepakt en heb ik de man daarmee gestoken, zodat hij uit mijn huis ging en mij niets aan kon doen. Het was een koksmes/snijmes.
Bewijsoverweging ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen. Uit het pathologieonderzoek volgt dat de steekletsels de doodsoorzaak zijn geweest. Verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer meermalen met een mes in de buikstreek heeft gestoken.
De verdediging heeft deze feitelijkheden niet bestreden, maar heeft betoogd dat verdachte geen opzet had op de dood van het slachtoffer. Verdachte zou zich in een hevige ogenblikkelijke onafgebroken gemoedsopwelling hebben bevonden en zou niet de vrijheid hebben gehad om zijn wil te bepalen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Dat wordt als volgt toegelicht.
Bij opzet gaat het om willen en weten. Ten aanzien van het weten stelt de rechtbank voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat het meermalen met kracht met een mes in de buikstreek (en in de borst) steken, tot de dood zal leiden. Verdachte heeft dat dus ook geweten. Desondanks heeft verdachte deze handelingen verricht en heeft hij het slachtoffer met meerdere messteken voor zijn woning achtergelaten. Hieruit moet worden geconcludeerd dat verdachte de dood ook heeft gewild. Onder deze omstandigheden is de conclusie dat verdachte opzet (in de zin van vol opzet) op de dood van het slachtoffer heeft gehad.