In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van verzoekster, die in beroep was gegaan tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verweerder had op 28 juli 2020 een besluit genomen waartegen verzoekster in beroep ging. Op 22 december 2020 heeft verweerder echter medegedeeld dat hij terugkomt op het besluit van 28 juli 2020 en dit besluit intrekt, wat verzoekster wilde. Hierna heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van verzoekster om proceskostenvergoeding en heeft gereageerd op het verzoek. De rechtbank heeft de proceskosten van verzoekster vastgesteld op €534,-, wat bestaat uit 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van €534,- en een wegingsfactor van 1. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht aan verzoekster betalen, zoals bepaald in artikel 8:41 van de Awb.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van €534,- aan proceskosten aan verzoekster. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl. De beslissing is uitgesproken op 18 januari 2021.