In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 25 januari 2021, is het verzoek van verzoekers om vergoeding van proceskosten aan de orde. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. M.A. de Boer, hebben een verzoek ingediend bij de rechtbank na een eerdere procedure tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Dit verzoek volgde op een besluit van verweerder op 20 oktober 2020, waartegen verzoekers in beroep gingen. Verzoekers waren van mening dat verweerder geen beslissing had genomen over de verschuldigdheid en hoogte van de dwangsom bij niet tijdig beslissen. Op 18 december 2020 heeft verweerder alsnog een besluit genomen, waarna verzoekers hun beroep hebben ingetrokken en om proceskostenvergoeding hebben gevraagd.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten en de rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 267,-. Dit bedrag is berekend op basis van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak enkel betrekking had op de vaststelling van de dwangsom.
Daarnaast is bepaald dat verweerder ook het griffierecht aan verzoekers moet betalen, conform artikel 8:41 van de Awb. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 267,- aan proceskosten aan verzoekers. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.