ECLI:NL:RBMNE:2021:4635

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 18-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de arbeidsongeschiktheid van een werknemer en de beoordeling van benutbare mogelijkheden

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 27 september 2021, wordt de zaak behandeld van eiseres [eiseres] B.V. tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank oordeelt over de vraag of de werknemer, die eerder bij eiseres in dienst was, recht heeft op een Ziektewet-uitkering per 30 januari 2020. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, dat de uitkering niet wijzigt omdat de werknemer niet kan werken. De rechtbank stelt vast dat de werknemer geen toestemming heeft gegeven voor het delen van medische gegevens, wat invloed heeft op de motivering van de uitspraak. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is, omdat het Uwv niet voldoende heeft onderbouwd dat de werknemer per 30 januari 2020 geen benutbare mogelijkheden had. De rechtbank geeft het Uwv de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen binnen acht weken. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige rapportages van verzekeringsartsen en de noodzaak van een functionele mogelijkhedenlijst (FML) indien er sprake is van marginaal functioneren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/18-T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.J.M. de Wit),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J. Marquenie).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van haar ex-werknemer
[werknemer] (de werknemer) per 30 januari 2020 niet wijzigt, omdat hij niet kan werken.
Bij besluit van 30 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2021 via een online verbinding. Namens eiseres is arts-gemachtigde [A] verschenen en eiseres heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Geheimhouding
1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu de werknemer geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Voorgeschiedenis
2. De werknemer heeft bij Defensie gewerkt. Aansluitend hierop is hij bij eiseres gaan werken als fulltime servicemonteur. Het dienstverband bij eiseres duurde van 3 september 2018 tot 1 september 2019. Verweerder heeft de eerste ziektedag van de werknemer gesteld op 31 januari 2019. Op 20 december 2019 heeft een eerstejaars Ziektwet-beoordeling (EZWB) plaatsgevonden, waarbij de arts heeft geconcludeerd dat de werknemer op dat moment (tijdelijk) geen benutbare mogelijkheden (GBM) had voor het verrichten van arbeid. Het primaire besluit is hierop gebaseerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 28 april 2020 geconcludeerd dat de eerste ziektedag (31 januari 2019) en het oordeel dat per 30 januari 2020 sprake is van GBM niet veranderen. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de werknemer per
30 januari 2020 recht op een ZW-uitkering heeft omdat hij per die datum (tijdelijk) GBM heeft. Volgens verweerder is de eerste dag van arbeidsongeschiktheid terecht bepaald op
31 januari 2019. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische rapportages.
Beoordelingskader
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Eerste dag van arbeidsongeschiktheid
5.1.
Eiseres voert aan dat de eerste ziektedag van de werknemer op een eerder moment moet worden vastgesteld dan op 31 januari 2019. De werknemer functioneerde op de datum van indiensttreding bij eiseres (3 september 2018) al niet goed. Hij functioneerde ook al niet goed bij Defensie waar hij werkte voordat hij bij eiseres in dienst trad.
5.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 28 april 2020 gerapporteerd dat de eerste ziektedag niet wordt vervroegd. Hoewel de werknemer vanaf de datum van indiensttreding tot de datum van ziekmelding niet volledig heeft gefunctioneerd, heeft hij wel geprobeerd normaal te functioneren. Dit is hem ook maandenlang gelukt. De onderliggende gezondheidsproblemen van de werknemer hebben ongetwijfeld een rol gespeeld vanaf de datum van indiensttreding bij eiseres, en ook daarvoor. Maar hij kon volgens deze arts in die periode nog wel functioneren.
5.3.
Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat uit het dossier blijkt dat de werknemer ook al bij Defensie niet goed heeft gefunctioneerd, maar dat hij zich daar niet ziek heeft gemeld. Hierna heeft de werknemer, ondanks zijn steeds verder verslechterende gezondheidstoestand, vanaf 3 september 2018 doorgewerkt tot de datum van het spreekuur bij de bedrijfsarts (31 januari 2019). Dit is ook de datum van de eerste ziekmelding.
5.4.
De bedrijfsarts heeft op 29 augustus 2019 gerapporteerd dat hij de werknemer op
31 januari 2019 op een preventief spreekuur heeft gezien. De bedrijfsarts vermeldt dat de werknemer zijn werk de hele dag door met veel moeite heeft verricht. Hij maakte geen fouten en zijn resultaten waren goed. Wel heeft de werknemer moeite met het bezoeken van klanten, terwijl dit een groot deel van zijn functie is. Daarom is de afspraak gemaakt voorlopig geen klantenbezoek te doen. Volgens de bedrijfsarts heeft de werknemer inmiddels contact met de huisarts en GGZ [locatie] . Op 28 februari 2019 heeft de werknemer een stap terug gedaan in de werkbelasting. Op 5 april 2019 was de behandeling bij GGZ afgerond. Afgesproken werd dat de werknemer vier halve dagen werkt in aangepast werk. Op 31 juli 2019 wordt vermeld dat de werknemer deze werkafspraak nakomt, omdat het is afgesproken.
5.5.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om de eerste dag van arbeidsongeschiktheid van de werknemer te vervroegen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet eerder zou moeten worden vastgesteld. De werknemer heeft contact gehad met de huisarts had en is behandeld bij GGZ [locatie] . Dit heeft er echter niet aan in de weg gestaan dat hij, ondanks zijn gezondheidsklachten, gedurende de periode van 3 september 2018 tot 31 januari 2019 bij eiseres heeft gewerkt en ook naar behoren heeft gefunctioneerd. Pas na 31 januari 2019 is het takenpakket van de werknemer gewijzigd en is hij minder gaan werken.
GBM / marginale mogelijkheden
6.1.
Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft aangenomen dat bij de werknemer sprake was van GBM op de datum in geding
(30 januari 2020). Het klopt niet dat de werknemer niet kon functioneren op microniveau. Uit de gegevens blijkt namelijk niet dat hij afhankelijk was van anderen voor de zelfverzorging. Er is niet beschreven dat hij nooit uit huis kwam. Hij is in staat geweest om naar afspraken te komen, zoals voor onderzoek bij het Uwv.
Verder stelt eiseres dat er een FML moet worden opgesteld als er sprake is van ‘marginale mogelijkheden’, zoals verwoord door verweerder op de zitting en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 31 mei 2021.
6.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 31 mei 2021 gerapporteerd dat per
30 januari 2020 mogelijk letterlijk en wettelijk geen sprake is van GBM maar van ‘marginale mogelijkheden’. Als onderbouwing hiervoor geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de volgende motivering: “Iemand die nauwelijks in staat is om het huis te verlaten functioneert niet op micro-niveau en voldoet daarmee aan het criterium GBM wegens een ernstig psychiatrische stoornis. Er is een groot verschil tussen jezelf in huis opsluiten en nog wel met grote moeite naar het kantoor van het Uwv gaan; tussen het hebben van een ernstige psychiatrische stoornis en het hebben van beperkingen waarmee gefunctioneerd kan worden en waarbij een FML van toepassing is.”
6.4.
De rechtbank heeft op de zitting aan verweerder nader uitleg gevraagd op basis van welke wettelijke bepaling de conclusie is gebaseerd dat sprake van GBM. Verweerder heeft daarop verklaard dat de term ‘marginale mogelijkheden’ is gebaseerd op artikel 2, tweede lid, onder d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit).
6.5.
Artikel 2, tweede lid, onder d, van het Schattingsbesluit luidt: “van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien: (…) d. indien uit verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene zodanig wisselend belastbaar is voor arbeid dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft.”
De rechtbank stelt vast dat de term ‘marginale mogelijkheden’ niet wordt genoemd of uitgelegd in artikel 2, tweede lid, onder d, van het Schattingsbesluit. De rechtbank kan uit de gegeven uitleg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenmin afleiden dat bij de werknemer sprake is van een zodanig wisselende belastbaarheid, dat er sprake is van GBM. Verweerder heeft daarom zijn motivering niet op deze bepaling kunnen baseren. In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en is er sprake van een gebrek.
6.6.
Indien verweerder meent dat de werknemer op 30 januari 2020 voldeed aan één van de genoemde situaties in artikel 2, tweede lid, a tot en met d, van het Schattingsbesluit in combinatie met het vijfde lid van dit artikel dan dient verweerder dat alsnog te onderbouwen. Indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie komt dat er op 30 januari 2020 geen sprake is van GBM, moet er een functionele mogelijkhedenlijst (FML) worden opgesteld, waarin de belastbaarheid voor arbeid wordt vastgelegd en dient een arbeidskundig onderzoek te worden verricht. Dit is nog niet gebeurd.
Uitkomst
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het besluit is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
Gelegenheid tot herstel van het gebrek
8. De rechtbank stelt verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid om dit gebrek te herstellen of laten herstellen. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:80a van de Awb een tussenuitspraak
.Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Verweerder kan het gebrek herstellen door alsnog deugdelijk te motiveren dat per 30 januari 2020 bij de werknemer sprake was van GBM. Indien hier geen sprake van was, moet nader worden onderzocht of de werknemer per 30 januari 2020 recht heeft op een ZW-uitkering. Hiertoe dient de verzekeringsarts bezwaar en beroep een FML op te maken en dient er arbeidskundig onderzoek te worden verricht.
9. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Verweerder moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank meedelen of hij gebruikt maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, en ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van State van 12 juni 2013 [1] .
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd deze tussenuitspraak mede te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.