ECLI:NL:RBMNE:2021:4631

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
16.323682-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling en vernieling door verdachte in Almere

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 27 september 2021, is verdachte beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging met zware mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 25 juni 2021 en de ingediende stukken, waaronder aangiften en verklaringen van getuigen, de feiten vastgesteld. De verdachte heeft op 2 september 2020 zijn ex-vriendin bedreigd door met hoge snelheid in haar richting te rijden, wat bij haar en aanwezige kinderen angst veroorzaakte. Daarnaast heeft hij op 22 december 2020 een telefoon van de Nationale Politie vernield en op 11 februari 2021 zijn ex-vriendin mishandeld en vernielingen gepleegd aan haar woning. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord en heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 weken, waarvan 23 weken voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de vordering van de eerste benadeelde partij is afgewezen en de vordering van de tweede benadeelde partij gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.323682.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] ,
verblijvende in [verblijfplaats] aan de [adres 1] , [postcode 1] te [plaatsnaam 1] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. I.R.V. Out en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.G. Nagel, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er op neer dat verdachte:
feit 1:
op 2 september 2020 te Almere [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
feit 2:
op 22 december 2020 te Almere een telefoon die aan de Nationale Politie toebehoorde, heeft vernield;
feit 3:
op 11 februari 2021 te Almere [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 4:
op 11 februari 2021 te Almere een raam/een ruit/een deur die aan [slachtoffer 2] / woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] toebehoorde, heeft vernield.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie acht de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde en zich ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1] ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 1] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte, op 2 september 2020 aangifte gedaan bij de politie en heeft daarbij het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Hierbij wil ik aangifte doen van poging zware mishandeling, poging doodslag
dan wel bedreiging door mijn ex [verdachte] , geboren [1983] . Op 2 september 2020 zag ik dat [verdachte (voornaam)] in de auto stapte. Ik hoorde dat hij de auto startte en een flinke stoot gas gaf. Ik dacht dat [verdachte (voornaam)] met de auto die richting in zou wegrijden maar ik zag dat hij verderop zijn auto keerde. Ik zag toen dat [verdachte (voornaam)] met een hoge snelheid mijn kant op kwam rijden. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] mij daarbij strak aankeek. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] met de auto, op de hoek van mijn straat, de [straatnaam] te [plaatsnaam 3] , de stoep op kwam rijden. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] al die tijd mij strak aan bleef kijken. Ik zag toen dat [verdachte (voornaam)] met de auto tegen de kliko's en de coniferen reed. Ik denk dat de snelheid waarmee [verdachte (voornaam)] reed tussen de 20 en 30 kilometer per uur was. De afstand tussen mij en de auto van [verdachte (voornaam)] was denk ik 5 á 6 meter. De auto van [verdachte (voornaam)] werd uiteindelijk door kliko's tegengehouden. De kliko’s kwamen met een enorme knal op de grond voor de auto van [verdachte (voornaam)] terecht. [2]
Getuige [getuige] is volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor getuigeals getuige gehoord en heeft daarbij het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [verdachte (voornaam)] zijn auto op de stoep parkeerde schuin voor de woning van [slachtoffer 1 (voornaam)] , dit is ter hoogte van perceelnummer [nummeraanduiding] op de [straatnaam] te [plaatsnaam 3] . Ik zag dat [slachtoffer 1 (voornaam)] met haar kinderen buiten stond voor de woning in de voortuin. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] ontzettend boos werd en in zijn auto stapte. Ik zag en hoorde dat [verdachte (voornaam)] zijn auto startte. Ik zag en hoorde dat [verdachte (voornaam)] met piepende banden zijn auto achteruit reed in de richting van het fietspad. Ik zag en hoorde dat [verdachte (voornaam)] met piepende banden in de richting van [slachtoffer 1 (voornaam)] en de kinderen reed. Ik zag en hoorde dat [verdachte (voornaam)] een aantal kliko's omver reed. Ik hoorde dat dit een behoorlijke klap was. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] toen zijn auto stil zette. Ik zag dat de auto van [verdachte (voornaam)] ongeveer 1 meter voor de tuin van [slachtoffer 1 (voornaam)] tot stilstand kwam. Ik hoorde de kinderen gillen. Ik zag dat de kinderen wegrenden toen dit gebeurde. Ik zag dat de kinderen aan het huilen waren toen ze wegrenden. Ik zag dat de kinderen echt in blinde paniek wegrenden. [3]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in zijn auto met een hoge snelheid in de richting van aangeefster reed en op korte afstand van haar – deels op de stoep – tot stilstand is gekomen. Aangeefster bevond zich met haar kinderen in de voortuin voor haar woning. Het met snelheid met een personenauto op de stoep in de richting van een persoon die zich voor haar woning bevindt, rijden is een handeling die, voorzienbaar voor de bestuurder, bij die persoon de gerechtvaardigde vrees doet ontstaan dat zij ten gevolge van een mogelijke aanrijding op zijn minst genomen ernstig gewond zou kunnen raken.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen, het ten laste gelegde feit onder 1 wettig en overtuigend te bewijzen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 juni 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [B] namens de Nationale Politie van 22 december 2020, genummerd PL0900-2020415230-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland (ook genummerd als pagina’s 27 tot en met 30).
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3 en feit 4
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 juni 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 11 februari 2021, genummerd PL0900-2021046342-3, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland (ook genummerd als pagina’s 501 tot en met 509);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 12 februari 2021, genummerd PL0900-2021046342-5, inhoudende een proces-verbaal van bevindingen (ook genummerd als pagina’s 527 tot en met 531);
  • een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een afschrift van het huisartsenjournaal van huisarts [C] , betreffende [slachtoffer 2] van 15 februari 2021 (ook genummerd als pagina’s 533 tot en met 535);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 12 februari 2021, genummerd PL0900-2021046342-2, inhoudende een proces-verbaal van bevindingen (ook genummerd als pagina’s 516 en 517).
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 2 september 2020 te [plaatsnaam 3] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door (terwijl hij die [slachtoffer 1] strak aankeek)
- met een auto met meer dan geringe snelheid op die [slachtoffer 1] af te rijden, en
- met de auto de stoep op te rijden, en
- met de auto tegen aldaar staande kliko's en coniferen aan te rijden;
feit 2:
op 22 december 2020 te [plaatsnaam 3] opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon die aan de Nationale Politie toebehoorde, heeft vernield;
feit 3:
op 11 februari 2021 te [plaatsnaam 3] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] bij de keel te grijpen en (vervolgens)
- de keel van die [slachtoffer 2] dicht te knijpen en
- die [slachtoffer 2] bij de keel omhoog te tillen en
- meermalen op het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan en tegen het lichaam te duwen;
feit 4:
op 11 februari 2021 te [plaatsnaam 3] opzettelijk en wederrechtelijk een raam en een deur (van de woning gelegen aan [adres 3] ), aan woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] toebehorende,
heeft vernield en/of beschadigd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
bedreiging met zware mishandeling;
feit 2 en feit 4:
telkens, opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen;
feit 3:
mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 75 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 25 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De officier van justitie heeft gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een op te leggen straf verdachte geen hogere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte kan zich vinden in een voorwaardelijke straf waaraan de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de psycholoog en de reclassering zijn gekoppeld. Daarnaast is verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met zware mishandeling door met een auto vanaf korte afstand naar zijn ex-vriendin te rijden en enkele meters voor haar de auto tot stilstand te brengen. Dit voorval heeft bij haar en de aldaar aanwezige kinderen, hevige schrik veroorzaakt. Het rijden met een auto naar een persoon die op korte afstand staat, is een handeling met een gevaarzettend karakter. Het is immers mogelijk dat de bestuurder van het voertuig niet tijdig kan stoppen. Ook daarom is dergelijk handelen zeer bedreigend. Enige tijd later heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van zijn toenmalige vriendin. Ook hierbij waren kinderen aanwezig. Door haar te mishandelen, heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit, waarbij zij pijn en letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het vernielen van een telefoon op het politiebureau en het vernielen van een raam en deur in de woning van zijn toenmalige vriendin. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij kennelijk op relatieproblemen onnodig agressief reageert en daardoor angst en pijn bij anderen teweegbrengt. Dat geldt ook voor de (nog jonge) kinderen die van twee van de feiten getuige waren. Waar verdachte zegt dat hij een goede vader wil zijn en dat zijn kinderen voor hem het belangrijkst zijn, heeft hij er geen blijk van gegeven de belangen van zijn (en andermans) kinderen voor ogen te houden.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • het op zijn naam gestelde uittreksel Justitiële documentatie van 29 april 2021;
  • een Pro Justitia psychologisch rapport van 17 juni 2021, opgemaakt door drs. T. ’t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog;
  • een reclasseringsadvies van 11 juni 2021, opgemaakt door mevrouw [A] , reclasseringswerker.
Uit het hiervoor genoemde uittreksel Justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld, bedreiging en vernieling. Het vorenstaande heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Uit de hiervoor genoemde Pro Justitia rapportage volgt dat er bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken, een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en een matige stoornis in het gebruik van cocaïne en cannabis. Er bestaat al een langere tijd een patroon van spanningen, conflicten en instabiliteit in relaties. Hierbij is het patroon van aantrekken en afstoten kenmerkend, veelal in combinatie met een tekortschietende affectregulatie. Volgens de psycholoog schieten de copingvaardigheden van verdachte tekort en is hij onvoldoende in staat om met oplopende spanningen, problemen en vooral de daarbij naar de oppervlakte komende emoties om te gaan. Deze stoornissen waren ook aanwezig en van invloed ten tijde van de onder 1 tot en met 4 bewezen geachte feiten. De psycholoog adviseert om bij een bewezenverklaring verdachte het hem ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico zonder behandeling is hoog. Dit kan verminderd worden door verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels)voorwaardelijke straf in eerste instantie langere tijd klinisch te behandelen binnen een FPA, gevolgd door passende ambulante nazorg. Hier is inmiddels mee gestart, hetgeen de psycholoog een passend aanbod acht.
De rechtbank is met de psycholoog van oordeel dat verdachtes problematiek ook ten tijde van de tenlastegelegde feiten aan de orde was en dat dit de gedragskeuzes van verdachte op dat moment heeft beïnvloed. De rechtbank concludeert daarom dat de strafbare feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De reclassering adviseert tot het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De straf
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet met een andere straf worden volstaan dan met een vrijheidsbenemende straf. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 30 weken, met aftrek van het voorarrest, waarvan 23 weken voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Deze straf is hoger dan de officier van justitie heeft gevorderd, mede omdat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – feit 1 bewezen acht. Ook kent de rechtbank in het bijzonder gewicht toe aan het hiervoor genoemde strafblad van verdachte. Anderzijds brengt ook de door de rechtbank opgelegde straf, gelet op de duur van de in voorarrest doorgebrachte tijd, mee dat verdachte niet opnieuw gedetineerd zal raken. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst dergelijke feiten te plegen. Zodoende zal de rechtbank aan verdachte als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling en aansluitend een ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), en begeleid wonen of maatschappelijke opvang opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de inhoud van het in dit vonnis besproken onderzoek en het reclasseringsadvies, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling en begeleiding opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die aan verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 924,61. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering wegens de verzochte vrijspraak.
[slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toegewezen kan worden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 1]
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij, wegens de verzochte vrijspraak, dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
[slachtoffer 2]
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte en de benadeelde partij [slachtoffer 2] , er onderling uit kunnen komen. De raadsvrouw benadrukt daarbij wel dat de schadeposten niet voldoende zijn onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] afwijzen, omdat onvoldoende is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade en het onder 1 bewezen verklaarde feit. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat het niet zozeer gaat om schade die zou zijn geleden als gevolg van de onder 1 bewezen verklaarde bedreiging, maar om de hele relationele voorgeschiedenis met verdachte. Bepaalde therapiekosten waren al gemaakt voordat de bedreiging plaatsvond. Nu de vordering van de benadeelde wordt afgewezen, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte in het kader van deze vordering worden veroordeeld. Deze kosten zijn tot op dit moment begroot op nihil.
[slachtoffer 2]
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten: schoenen, handschoenen, rolgordijnen, gordijnen en het eigen risico van de zorgverzekering ter hoogte van in totaal
€ 574,61 komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 574,61 toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die ziet op de gevraagde vergoeding voor het raam en de deur. Op dit moment is niet duidelijk of de woningbouwvereniging de kosten voor vervanging en/of reparatie van het raam en de deur zal verhalen op de benadeelde partij en zo ja, om welk bedrag het gaat. Mocht in de toekomst blijken dat de benadeelde partij de kosten hiervoor moet dragen, dan kan de benadeelde partij haar vordering voor dit deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Als extra waarborg voor betaling van het toegekende bedrag zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 574,61. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2, 3, en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2, 3, en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 (dertig) weken;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
23 (drieëntwintig) weken, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij [instelling] [plaatsnaam 2] op het adres [adres 2] , [postcode 2] zal melden. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal laten opnemen in een FPA, althans een soortgelijke intramurale zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname continueert direct na het ingaan van de proeftijd. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst acht, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* zich onder behandeling zal stellen van een zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start direct na de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. De reclassering kan dat een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig acht;
* zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische opname en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de
bijzondere voorwaardenen het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;

Benadeelde partij [slachtoffer 1]

- wijst de vordering van [slachtoffer 1] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 574,61;
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] ;
- verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 574,61 te betalen, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van de schade is bevrijd als hij op één van de hierboven beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en A.M. Loots, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Tason Avila, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 juli 2021.
De griffier is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 2 september 2020 te Almere [slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door (terwijl hij die [slachtoffer 1] strak aankeek)
- met een auto met meer dan geringe snelheid op die [slachtoffer 1] af te rijden,
althans in de richting van die [slachtoffer 1] te rijden, en
- met de auto de stoep op te rijden, en
- met de auto tegen een of meerdere aldaar staande kliko's en/of coniferen aan te
rijden;
2
hij op of omstreeks 22 december 2020 te Almere opzettelijk en wederrechtelijk
een telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten
aan de Nationale Politie toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3
hij op of omstreeks 11 februari 2021 te Almere [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, bij de keel/nek/hals, althans het
lichaam, te grijpen/vast te pakken en/of (vervolgens)
- de keel/nek/hals van die [slachtoffer 2] dicht te knijpen/te drukken en/of
- die [slachtoffer 2] bij de keel/nek/hals, althans het lichaam, op/omhoog te tillen
en/of
- meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam,
van die [slachtoffer 2] te slaan en/of te duwen;
4
hij op of omstreeks 11 februari 2021 te Almere
opzettelijk en wederrechtelijk
een raam/een ruit en/of een deur (van de woning gelegen aan [adres 3] ), in elk
geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2]
en/of woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 4 januari 2021, genummerd 2020293686 en 2020415230, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 46. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 2 en 3.
3.Pagina 14.