In deze zaak heeft eiseres, die een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) indiende in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had zich op 11 oktober 2019 aangemeld bij het Buurtteam en na een keukentafelgesprek ontving zij op 30 oktober 2019 een maatwerkvoorziening voor zes uur individuele begeleiding per week. Deze maatwerkvoorziening is echter nooit uitgevoerd omdat eiseres zelf een zorgverlener had ingehuurd en een pgb aanvroeg om deze kosten te dekken. De aanvraag voor het pgb werd door verweerder afgewezen, omdat de zorgovereenkomst niet voldeed aan de eisen en eiseres niet in Nederland ingeschreven zou zijn.
Eiseres maakte bezwaar tegen de afwijzing van haar pgb-aanvraag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 22 juli 2021 is eiseres niet verschenen, wat haar kansen om haar standpunt toe te lichten heeft beïnvloed. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar claim dat verweerder slordig had gehandeld en dat zij benadeeld was.
De rechtbank concludeerde dat het bezwaar tegen het tweede primaire besluit ten onrechte ongegrond was verklaard, omdat dit besluit geen zelfstandig besluit was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het bezwaar tegen primair besluit II ongegrond was verklaard en verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed, maar haar verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.