Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna ook te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde mr. M.E. Kind en mr. J. van der Pijl,
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster, hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde mr. B. Vaandrager en mr. T.E. van der Toorn.
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
Participants must be actively employed on the day any award is paid through Payroll.
3.Het verzoek en het verweer
€ 1.387.034 bruto aan [verzoeker] , althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te
4.De beoordeling
Bevoegdheid
Hoewel [verweerster] in haar verweerschrift heeft aangevoerd dat op grond van artikel 2:241 BW de kantonrechter niet bevoegd is om over de verzoeken van [verzoeker] te oordelen gelet op zijn gewezen positie van statutair bestuurder, heeft [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij zich ermee kan verenigen dat de kantonrechter ingevolge het bepaalde in artikel 96 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering de verzoeken van [verzoeker] behandelt en daarop beslist. Nu partijen aldus gezamenlijk hebben verzocht hun geschil aan de kantonrechter voor te leggen zal op alle verzoeken van [verzoeker] in deze beschikking worden beslist.
Hij voert daartoe onder meer aan dat (ook voor het ontslag van een statutair bestuurder) een redelijke grond is vereist en indien dat ontslag niet op een voldragen ontslaggrond berust, [verweerster] op grond van artikel 7:682 lid 3 sub a BW een billijke vergoeding aan hem verschuldigd is.
De kantonrechter volgt [verzoeker] niet in zijn standpunt en is van oordeel dat het UWV op goede gronden het ontslag als statutair bestuurder buiten beschouwing heeft gelaten. Op grond van artikel 7:671 lid 1 sub e BW is voor het ontslag van een bestuurder geen toestemming van het UWV vereist. Het is aan de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (hierna :AVA) om een statutair bestuurder te ontslaan. Dat partijen afwijkende afspraken hebben gemaakt over de arbeidsrechtelijke bescherming staat daaraan niet in de weg, omdat die afspraken nu juist zien op de arbeidsovereenkomst die tussen [verzoeker] en [verweerster] bestond en daarover heeft het UWV dan ook terecht geoordeeld.
[verweerster] voert aan dat alle ontslagen die gebaseerd zijn op organisatorische veranderingen per definitie in enige mate verband houden met winstoptimalisatie. Dat verklaart volgens [verweerster] ook waarom er in het reorganisatieplan aandacht is besteed aan de financiële positie van [verweerster] . Uit het reorganisatieplan blijkt volgens [verweerster] echter ook duidelijk dat ten gevolge van strategische keuzes bepaalde functies komen te verdwijnen, terwijl daar andere functies voor in de plaats komen. De ontslagaanvraag is, aldus [verweerster] , dan ook gebaseerd op organisatorische veranderingen van strategische aard, waartoe al in mei 2020 besloten is.
heeft aangevoerd dat deze nieuwe ontwikkelingen een strategiewijziging vereist die zich niet slechts beperkt tot het verkopen van software. [verweerster] voert aan dat het bedrijfsmodel voor de korte en middellange termijn weliswaar nog steeds is gericht op het optimaliseren van de verkoop van hardware, maar dat dit in steeds grotere mate gebeurt via de eigen website in plaats van door middel van fysieke verkoopkanalen. [verweerster] voert aan dat zij er aldus een strategisch belang bij heeft om te investeren in bijbehorende diensten en software om dit doel te bereiken. Dat heeft tot gevolg gehad dat de activiteiten van het [.] team, die met name gericht zijn op het ontwikkelen van verkoop via externe partijen, niet langer prioriteit hebben. Daardoor bestaat in veel mindere mate behoefte aan [.] . Dat heeft onder meer geleid tot het verval van de functie van [verzoeker] .
[verweerster] heeft er verder tijdens de mondelinge behandeling op gewezen dat het verleggen van haar focus zoals hierboven beschreven, er toe heeft geleid dat er grote verschuivingen plaats hebben gevonden binnen [verweerster] , waardoor er nu meer mensen zijn aangetrokken met een online en commerce achtergrond. Door [verzoeker] is dit alles niet danwel onvoldoende weersproken.
Door [verweerster] is niet weersproken dat er vacatures openstonden binnen [verweerster] of de [naam verweerster] -groep, gedurende de periode dat de ontslagprocedure bij het UWV aanhangig was, waar mogelijk ook één of meerdere passende functies voor [verzoeker] bij zaten. [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat er functies op haar website zijn geplaatst die niet door [verweerster] bij [verzoeker] onder de aandacht zijn gebracht. Die functies zijn door [verweerster] niet aan [verzoeker] aangeboden, sterker nog: [verweerster] heeft [verzoeker] in het geheel niet gewezen op openstaande vacatures.
1 juli 2020 fulltime als CFO bij dat bedrijf aan de slag is gegaan. Overigens heeft [verweerster] ook verklaard dat zij pas achteraf en dus niet op het moment dat de vacatures op haar website stonden, tot de ontdekking kwam dat [verzoeker] als CFO werkzaam zou zijn bij een ander bedrijf. [verweerster] kan zich dan ook niet verschuilen achter haar stelling dat [verzoeker] geen interesse zou hebben gehad in vacatures binnen [verweerster] en dat daardoor de vacatures niet bij hem onder de aandacht hoefden te worden gebracht.
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 113). Wel is voor het toekennen van een billijke vergoeding vereist dat herstel in redelijkheid niet mogelijk is als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Dat betekent dat in de eerste plaats moet worden beoordeeld of in dit verband sprake is geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] .
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34).
Onder die omstandigheden is herstel van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet meer mogelijk, mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen over de onvoldoende herplaatsingsinspanningen van [verweerster] en het kennelijk bewust niet attenderen van [verzoeker] op de mogelijke passende vacatures binnen haar organisatie op het moment dat de ontslagprocedure nog aanhangig was. Ook die schending van de herplaatsingsinspanningen van [verweerster] is te kwalificeren als ernstig verwijtbaar handelen.
Het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding is dus in beginsel toewijsbaar.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [verweerster] aangevoerd dat [verzoeker] in de ontslagprocedure bij het UWV heeft gemeld dat hij statutair bestuurder bij [verweerster] is, hetgeen tot afwijzing van de ontslagaanvraag zou hebben geleid. Daarnaast heeft [verzoeker] , aldus [verweerster] , ernstig verwijtbaar gehandeld door per 1 juli 2020 elders als CFO in dienst te treden, zonder daarvan melding te doen aan [verweerster] , waardoor hij gedurende een periode van negen maanden dubbele inkomsten heeft ontvangen. Door die indiensttreding elders, terwijl hij nog in dienst was van [verweerster] , heeft [verzoeker] tevens in strijd met het concurrentiebeding gehandeld, wat eveneens ernstig verwijtbaar is.
De kantonrechter volgt [verweerster] niet in dit standpunt omdat er geen aanwijzingen zijn dat [verzoeker] het UWV heeft willen misleiden en bewust de ontslagprocedure bij het UWV zou hebben getraineerd. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij in het kader van zijn verweer tegen de ontslagaanvraag ook is ingegaan op de werkzaamheden die hij in de hoedanigheid van statutair bestuurder verricht voor [verweerster] . Dat [verzoeker] niet expliciet heeft vermeld in zijn verweer richting het UWV dat hij per 21 september 2020 door de AVA als statutair bestuurder is ontslagen, kan hem niet worden verweten.
Het had primair op de weg van [verweerster] gelegen bij aanvang van de ontslagprocedure volledige openheid van zaken te geven over de functies en werkzaamheden van [verzoeker] . Daarnaast had van [verweerster] , na ontvangst van het verweer van [verzoeker] waarin hij refereert aan zijn werkzaamheden als statutair bestuurder, verwacht mogen worden dat zij zelf bij het UWV zou melden dat [verzoeker] sinds 21 september 2020 geen statutair bestuurder meer is door het ontslagbesluit van de AVA.
Ten aanzien van het verwijt dat [verweerster] maakt aan [verzoeker] dat hij al per 1 juli 2020 als CFO bij een ander bedrijf zou zijn gestart, geldt allereerst dat dit niet is komen vast te staan. [verzoeker] heeft uitdrukkelijk betwist dat hij daar al vanaf juli 2020 werkzaam is als CFO, en heeft gesteld dat dit pas per 2 november 2020 het geval is.
Daarbij weegt mee dat [verweerster] aan [verzoeker] schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het verrichten van nevenwerkzaamheden bij dit desbetreffende bedrijf. Van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] is dan ook geen sprake. De vraag is vervolgens wat de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding moet zijn.
Hairstyle)). Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
Gelet op het curriculum vitae van [verzoeker] en zijn daaruit naar voren komende werkervaring, zijn leeftijd en het feit dat hij al vanaf in ieder geval november 2020 elders werkzaam is als CFO (zij het tegen een aanzienlijk lager inkomen), is de kantonrechter met [verweerster] van oordeel dat [verzoeker] binnen afzienbare tijd een andere baan zal kunnen vinden. Anderzijds kan aan [verzoeker] worden toegegeven dat vergelijkbare functies tegen een vergelijkbare beloning niet voor het oprapen liggen. De kantonrechter acht het daarom aannemelijk dat het ongeveer een half jaar zal duren voordat [verzoeker] een andere vergelijkbare baan heeft gevonden. Verder weegt mee dat [verzoeker] al gedurende langere tijd dubbele inkomsten heeft ontvangen, in elk geval vanaf november 2020 als CFO en dat hij die inkomsten tot en met 30 september 2021 blijft ontvangen. De kantonrechter acht het redelijk om die inkomsten in mindering te brengen op de geschatte overbruggingsperiode van een half jaar zoals hiervoor overwogen. [verzoeker] heeft gesteld in die functie een jaarsalaris van € 72.000,00 te verdienen, zodat de kantonrechter daarbij aansluit. Dat komt neer op een maandsalaris van € 6.000,00 per maand.
De billijke vergoeding wordt dan ook begroot op een bedrag gelijk aan zes maanden aan inkomen dat [verzoeker] bij [verweerster] verdiend zou hebben (€ 16.618,29 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en het gemiddelde bonusbedrag van € 3.904,33 per maand x zes maanden) minus elf maanden aan inkomsten van [verzoeker] bij een derde (elf maanden x € 6.000,00). De zes maanden overbruggingsperiode staat gelijk aan zes maanden inkomsten van [verzoeker] bij [verweerster] ; dat komt neer op een bedrag van € 131.112,50, waarop een bedrag van € 66.000,00 in mindering wordt gebracht wegens zijn inkomen als CFO bij een derde over de periode van november 2020 tot en met september 2021. De billijke vergoeding komt daarmee op een bedrag van € 65.112,50. Voor het berekenen van de gemiddelde bonus is het gemiddelde genomen over de jaren 2018 tot en met 2020. Die bedragen, zoals vermeld in rechtsoverweging 2.5 staan niet ter discussie.
De schade die [verzoeker] meent te lijden door het mislopen van Restricted Stock Units (RSU’s) en het Stock Options Plan door zijn ontslag per 1 april 2021 worden – anders dan [verzoeker] heeft verzocht – niet bij de begroting van de billijke vergoeding meegenomen. Aan het eindigen van de arbeidsovereenkomst is inherent dat er na 1 april 2021 geen aanspraken meer bestaan op die RSU’s en opties. Dit zou slechts anders kunnen zijn als er geen redelijke grond voor het ontslag zou zijn.
De wettelijke rente over de billijke vergoeding is toewijsbaar vanaf twee weken na datum van deze beschikking.
actively employed” is (verwezen wordt naar het geciteerde onder rechtsoverweging 2.4).
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoeker] er terecht op gewezen dat het feit dat hij sinds 24 juni 2020 geen werkzaamheden meer heeft verricht, het gevolg is van de handelwijze van [verweerster] . Het valt dan ook in de risicosfeer van [verweerster] dat [verzoeker] geen werkzaamheden meer heeft verricht. De eenzijdige beslissing van [verweerster] om [verzoeker] op nonactief te stellen kan niet leiden tot het gevolg dat zij daarmee ook eenzijdig bepaalt dat aan [verzoeker] geen bonus meer hoeft te worden betaald. Dat [verweerster] die voorwaarde weliswaar in haar bonusregeling heeft opgenomen, maakt nog niet dat dit gerechtvaardigd is. Ook aan het verweer van [verweerster] dat dan slechts over de periode tot 1 juli 2020 een bonus kan worden toegekend, wordt voorbijgegaan omdat niet is komen vast te staan dat [verzoeker] al per 1 juli 2020 elders als CFO werkzaam was. Door [verweerster] is de hoogte van de bonus over 2020 die is berekend op 114% van de behaalde targets, verder niet weersproken. De vordering tot betaling van de bonus over het boekjaar 2020 van € 65.481,57 bruto wordt dan ook toegewezen.
Voor een veroordeling tot betaling van de volledige advocaatkosten is slechts plaats in buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van recht. Niet gesteld of gebleken is dat die situatie zich in dit geval voordoet. Dat is geoordeeld dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerster] is daarvoor op zichzelf niet, althans niet zonder meer, toereikend. Het verzochte bedrag aan advocaatkosten zal derhalve worden afgewezen.
De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen omdat niet is gesteld of gebleken dat [verzoeker] deze kosten al daadwerkelijk aan zijn gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden.
Ook de door [verzoeker] verzochte nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar, op de hierna te melden wijze.
5.De beslissing
€ 100,00 voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat [verweerster] in strijd handelt met deze veroordeling, met een maximum van € 2.000,00;
€ 124,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze beschikking is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van volledige betaling;