ECLI:NL:RBMNE:2021:4613

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
9315644 / ME VERZ 21-94
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst op verzoek van werknemer wegens verstoorde arbeidsrelatie en positieverbetering

In deze zaak heeft de kantonrechter op 20 september 2021 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werknemer, [verzoeker], tegen zijn werkgever, [verweerster] B.V. [verzoeker] verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c BW, omdat hij een verstoorde arbeidsrelatie ervoer en een positieverbetering had gevonden bij een andere werkgever. De werknemer was sinds 16 maart 2020 in dienst bij [verweerster] en had zijn arbeidsovereenkomst per 15 maart 2021 verlengd. Hij had geen tussentijds opzegbeding in zijn contract en had op 18 mei 2021 zijn wens tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst kenbaar gemaakt.

De werkgever, [verweerster], heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend, waarin zij verzocht om betaling van het loon tot de einddatum van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie, mede door het stelselmatig niet nakomen van afspraken door [verweerster]. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet langer in staat was om de arbeidsrelatie voort te zetten zonder dat dit negatieve gevolgen had voor zijn gezondheid.

De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen en de arbeidsovereenkomst per 5 oktober 2021 ontbonden. Tevens is [verzoeker] veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding aan [verweerster] ter hoogte van twee maandsalarissen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden billijk waren voor een dergelijke vergoeding. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Beschikking van 20 september 2021 (bij vervroeging)
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 9315644 / ME VERZ 21-94 van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna ook te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde mr. A.W. Mulderij,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde mr. J.C. Zevenberg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 4 producties van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 2 juli 2021;
- het gewijzigd verzoekschrift van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 1 september 2021;
- het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster] met
5 producties, ter griffie ingekomen op 1 september 2021;
- de aanvullende producties 5 en 6 van [verzoeker] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 september 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigde van [verzoeker] heeft spreekaantekeningen overgelegd, die zijn toegevoegd aan het dossier.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] biedt mobiliteitsdiensten aan voor de zakelijke markt. Daarbij staat zij bedrijven bij in het formuleren van mobiliteitsbeleid, de implementatie hiervan en het beheer en gebruik van mobiliteitsoplossingen. [verweerster] is een relatief kleine organisatie, waarbij de nadruk ligt op Sales.
2.2.
[verzoeker] is sinds 16 maart 2020 bij [verweerster] in dienst als [functie] tegen een salaris van € 3.600,00 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag en emolumenten, in eerste instantie op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van een jaar. De arbeidsovereenkomst is per 15 maart 2021 verlengd voor de duur van twaalf maanden. In de arbeidsovereenkomst is geen tussentijds opzegbeding opgenomen.
2.3.
Op 18 mei 2021 heeft [verzoeker] aan [verweerster] meegedeeld dat hij de arbeidsovereenkomst wil opzeggen. In zijn e-mail van diezelfde dag heeft [verzoeker] het volgende aan [verweerster] te kennen gegeven:
“(…)Verwijzend naar ons gesprek d.d. 18 mei 2021, wil ik met deze brief officieel mijn arbeidsovereenkomst bij [verweerster] beëindigen. Ik wil je bedanken voor de fijne samenwerking en de vele leerkansen die je mij geboden hebt.
In mijn huidige contract is er geen officiële opzegtermijn benoemt. In het contract staat wel een proeftijd van twee kalendermaanden. Hier ben ik met een paar dagen voorbij gegaan. Graag kijk ik samen met jou naar een passende datum om uit dienst te gaan Het is voor zowel mij als [verweerster] niet wenselijk ruim 10 maanden een arbeidsovereenkomst aan te houden, terwijl de medewerker graag elders verder gaat.
Om dit traject niet meteen over mijn vakantie heen te tillen wil ik je vragen om te kijken naar wat wenselijk is voor jou. Kun je in ieder geval bevestigen dat je deze email in goede orde ontvangen hebt. Ik ben bereikbaar via de contactgegevens onderaan deze email.
Hoop dat we op een passende manier afscheid kunnen nemen die voor ons beide menselijk en wenselijk is.”
2.4.
Op 2 juni 2021 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden waarin [verweerster] aan [verzoeker] heeft meegedeeld niet bereid te zijn mee te werken aan een beëindiging van de arbeidsovereenkomst op korte termijn.
2.5.
Op 9 juni 2021 hebben partijen elkaar op verzoek van [verzoeker] nogmaals gesproken. Tijdens dat gesprek heeft [verweerster] te kennen gegeven aan [verzoeker] eventueel te willen meewerken aan een tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder de voorwaarde dat er voldoende nieuwe sales collega’s zouden zijn.
2.6.
Op 18 juni 2021 heeft de gemachtigde van [verzoeker] [verweerster] aangeschreven met het verzoek om mee te werken aan een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Partijen zijn niet tot een oplossing gekomen.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] heeft op 1 september 2021 een
gewijzigdverzoekschrift ingediend en
verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een dag vast te stellen waarop deze zaak ter terechtzitting wordt behandeld;
II. alsdan de tussen [verweerster] en [verzoeker] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde omstandigheden die maken dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen;
III. [verweerster] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding zoals vermeld onder punt 12 van dit verzoekschrift, althans een bedrag in goede justitie te bepalen (gebaseerd op art. 7:673 lid 8);
IV. [verweerster] bij beschikking te veroordelen tot betaling van een vergoeding ter hoogte van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geduurd zou hebben indien deze van rechtswege op 15 maart 2022 zou zijn geëindigd, althans een in goede justitie te bepalen vergoeding;
V. [verweerster] bij beschikking te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. [verweerster] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
[verzoeker] heeft verschillende stellingen aan zijn verzoek ten grondslag gelegd, waarop voor zover van belang hierna bij de beoordeling nader zal worden ingegaan.

4.Het verweer en voorwaardelijk tegenverzoek

4.1.
Primair heeft [verweerster] verzocht het verzoek van [verzoeker] af te wijzen. Subsidiair heeft [verweerster] verzocht, indien ontbinding wordt toegewezen, [verzoeker] te veroordelen om het loon vanaf de datum van ontbinding tot aan 15 maart 2022 aan haar te betalen op grond van artikel 7:671c lid 3 onder c BW.
4.2.
De gronden van het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster] worden bij de beoordeling zo nodig weergegeven.

5.De beoordeling

in het verzoek

5.1.
[verzoeker] heeft op grond van artikel 7:671c BW verzocht de tussen hem en [verweerster] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden. Artikel 7:671c lid 1 BW bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst kan ontbinden op grond van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat hierbij is aangesloten bij de formulering van het voorheen geldende artikel 7:685, tweede lid, BW. De kantonrechter is bij een dergelijk verzoek dan ook niet gebonden aan het grondenstelsel van artikel 7:669 BW. De mogelijkheid om tot ontbinding over te gaan is daardoor ruimer dan bij een werkgeversverzoek.
5.2.
Aan zijn verzoek tot ontbinding heeft [verzoeker] ten grondslag gelegd dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie, veroorzaakt door [verweerster] vanwege het stelselmatig niet nakomen van haar afspraken. [verzoeker] heeft daartoe onder meer gesteld dat:
- [verweerster] ten onrechte geen targetletter heeft verstrekt aan hem en niet tot uitbetaling van de bonus is overgegaan over het laatste kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021;
- [verweerster] hem niet deugdelijk heeft ingewerkt; het beloofde “onboarding-traject” heeft [verweerster] hem niet laten volgen;
- [verweerster] eenzijdig het mobiliteitsbudget met 50% heeft verminderd;
- sprake is van slechte communicatie vanuit [verweerster] ; [verweerster] heeft nagelaten in te gaan op voorstellen om onderling tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen.
Daarnaast is sprake van een positieverbetering aan de zijde van [verzoeker] , omdat hij elders in dienst kan treden tegen een hoger salaris en op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
5.3.
[verweerster] heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan het vereiste voor ontbinding op grond van artikel 7:671c BW, omdat geen sprake zou zijn van omstandigheden van dien aard dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Volgens [verweerster] is geen sprake van een verstoorde arbeidsrelatie en komen de verwijten die [verzoeker] haar maakt voor het eerst in deze procedure naar voren. [verzoeker] heeft zijn ontevredenheid over de diverse aangevoerde punten nooit aan [verweerster] kenbaar gemaakt. Daarnaast is [verzoeker] ook nog gewoon werkzaam voor [verweerster] , zodat van een verstoring niet is gebleken. [verzoeker] heeft zich verbonden om tot 15 maart 2022 werkzaamheden voor [verweerster] te verrichten. Aan die verplichting kan [verzoeker] volgens [verweerster] dan ook onverminderd worden gehouden.
5.4.
De kantonrechter is het met [verweerster] eens dat het op de weg van [verzoeker] had gelegen om zijn ontevredenheid over de diverse zaken bij [verweerster] (duidelijker) ter sprake te brengen op de momenten waarop dit speelde. De verwijten die [verzoeker] aan [verweerster] maakt (zoals weergegeven onder rechtsoverweging 5.2) waren ook al aan de orde voordat de arbeidsovereenkomst per 15 maart 2021 is verlengd. Bovendien zijn de genoemde verwijten door [verweerster] gemotiveerd betwist en door [verzoeker] niet nader onderbouwd. Dat door toedoen van [verweerster] een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan, is dan ook niet gebleken. Voor zover sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie, heeft ook [verzoeker] daarin een rol gespeeld.
5.5.
Zoals hiervoor ook overwogen is voor een ontbinding op een verzoek van een werknemer echter niet vereist dat sprake is van een voldragen grond en hoeft dus ook geen duurzaam ernstig verstoorde arbeidsrelatie te worden aangenomen om de ontbinding toe te kunnen wijzen. Verder is van belang dat gelet op het (grond)recht van arbeidskeuze een verzoek door de werknemer in beginsel gehonoreerd dient te worden.
Uit het standpunt van [verzoeker] volgt duidelijk dat er wat hem betreft geen (behoorlijk) draagvlak meer is voor een verdere samenwerking met [verweerster] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] ook naar voren gebracht dat hij stressklachten ervaart door het voortduren van de arbeidsrelatie, waardoor hij onder meer ook slecht slaapt. Hij werkt al maanden onder druk door de ontstane situatie. Dat houdt hij enkel vol, omdat er naar zijn beleving een eindpunt (een ontbinding van de arbeidsrelatie) in zicht is. Er is dan ook sprake van omstandigheden van dien aard dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Gelet op de door [verzoeker] ervaren verstoorde arbeidsrelatie en de klachten die hij daardoor ervaart, ontbreekt elk perspectief op een zinvolle voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Daarmee is de noodzaak voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst gegeven.
Het verzoek van [verzoeker] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt dan ook toegewezen, waarbij de kantonrechter het einde van de arbeidsovereenkomst bepaalt op
5 oktober 2021.
Transitievergoeding
5.6.
[verzoeker] heeft bij ontbinding verzocht om toekenning van een transitievergoeding en legt daaraan ten grondslag dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn die vergoeding niet aan hem toe te kennen (artikel 7:673 lid 8 BW). Daarmee miskent hij, dat nu het hier gaat om een verzoek van hemzelf als werknemer, [verweerster] in beginsel geen transitievergoeding is verschuldigd, tenzij zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. [verzoeker] stelt zich niet op het standpunt dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
Dat het naar maatstaven van onaanvaardbaar zou zijn de transitievergoeding niet toe te kennen heeft [verzoeker] niet onderbouwd. Zoals onder rechtsoverweging 5.4. overwogen geldt bovendien dat de door [verzoeker] aan [verweerster] gemaakte verwijten onvoldoende zijn onderbouwd. Van omstandigheden die maken dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn geen transitievergoeding toe te kennen is de kantonrechter niet gebleken. Het verzoek om toekenning van een transitievergoeding wordt dan ook afgewezen.
Gefixeerde schadevergoeding5.7. [verzoeker] heeft vervolgens nog verzocht om aan hem een vergoeding toe te kennen op grond van artikel 7:671c lid 1 sub a BW.
Op grond van voornoemd artikel kan de kantonrechter, indien haar dat met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt, bij ontbinding van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds kan worden opgezegd, aan de werknemer een vergoeding toekennen ter hoogte van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd.
Het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een gefixeerde schadevergoeding wordt afgewezen, omdat [verzoeker] niet heeft onderbouwd welke omstandigheden het billijk maken om een gefixeerde schadevergoeding aan hem toe te kennen. Daarbij wordt ook verwezen naar het overwogene onder rechtsoverweging 5.6.
in het voorwaardelijk tegenverzoek
5.8.
Omdat de ontbinding wordt toegewezen, wordt toegekomen aan beoordeling van het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster] .
[verweerster] heeft verzocht om bij toewijzing van de ontbinding [verzoeker] op grond van artikel 7:671c lid 3 onder c BW te veroordelen om aan haar te betalen het loon (inclusief vakantiegeld) vanaf de datum van ontbinding tot aan 15 maart 2022.
Gefixeerde schadevergoeding
5.9.
Bij een ontbinding op verzoek van de werknemer kan de rechter een dergelijke gefixeerde schadevergoeding aan de werkgever toekennen indien haar dat met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt.
[verweerster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat het toekennen van een gefixeerde schadevergoeding billijk is vanwege:
- de investeringen die zij in [verzoeker] heeft gedaan;
- de omstandigheid dat [verzoeker] (nog) niet heeft bijgedragen aan het bedrijfsresultaat van [verweerster] ;
- het feit dat het verzoek van [verzoeker] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst (enkel) is gelegen in het feit dat hij een andere baan heeft gevonden waar hij een hoger salaris en een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou kunnen verkrijgen.
5.10.
De door [verweerster] aangevoerde omstandigheden billijken naar het oordeel van de kantonrechter toekenning van een gefixeerde schadevergoeding.
Anders dan [verweerster] ziet de kantonrechter echter geen aanleiding om over de volledige periode tot 15 maart 2022 een vergoeding toe te kennen. Daarbij wegen de volgende omstandigheden mee.
Investering5.11. Hoewel het vaststaat dat [verweerster] geïnvesteerd heeft in [verzoeker] door het door haar ingezette headhunterstraject, (hetgeen haar volgens [verweerster] een bedrag van ruim € 13.000,00 heeft gekost) staat daar de omstandigheid tegenover dat [verweerster] inmiddels al anderhalf jaar van de inzet van [verzoeker] heeft kunnen profiteren. [verzoeker] had ook direct na afloop van de eerste arbeidsovereenkomst van een jaar (of in de proeftijd gedurende het eerste jaar) ervoor kunnen kiezen uit dienst te gaan. In die situatie zou [verweerster] ook haar investering kwijt zijn geweest, terwijl zij nu nog een half jaar langer van [verzoeker] inzet heeft kunnen profiteren. Van andere investeringen dan het headhunterstraject is niet gebleken, ook niet na de verlenging van de arbeidsovereenkomst. Het is dan ook niet redelijk dat de kosten voor het aantrekken van [verzoeker] (volledig) voor rekening van [verzoeker] zouden komen.
Bijdrage aan bedrijfsresultaat5.12. Verder heeft [verweerster] aangevoerd dat [verzoeker] nog niet heeft bijgedragen aan het bedrijfsresultaat van [verweerster] . Daarbij geldt dat [verweerster] hierover zelf heeft aangevoerd dat dit mede het gevolg is van de coronacrisis. Die omstandigheid kan niet voor rekening en risico van [verzoeker] komen. De vraag is daarnaast ook of [verzoeker] , indien hij nog wel tot 15 maart 2022 werkzaam zou blijven bij [verweerster] , die resultaten nog wel had kunnen waarmaken. Dat heeft [verweerster] niet toegelicht.
Positieverbetering5.13. Bij de beoordeling weegt wel mee dat vaststaat dat [verzoeker] op 18 mei 2021 heeft aangegeven de arbeidsovereenkomst tussentijds te willen opzeggen vanwege het vooruitzicht op een andere baan tegen gunstigere (arbeids)voorwaarden. Dat er inmiddels door [verzoeker] een verstoorde arbeidsrelatie wordt ervaren, doet niet af aan de oorspronkelijke wens van [verzoeker] tot voortijdige beëindiging te willen komen van de arbeidsovereenkomst vanwege een positieverbetering elders. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook verklaard dat die positieverbetering nog steeds aan de orde is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een verzoek van een werknemer tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voortkomend uit de mogelijkheid tot een positieverbetering elders een grond is voor toewijzing van de gefixeerde schadevergoeding aan de werkgever.
Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding weegt de kantonrechter nog de omstandigheid mee dat [verzoeker] al sinds 18 mei 2021 de wens heeft tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen en er sindsdien al vier maanden verstreken zijn waarin hij zijn werkzaamheden onverminderd heeft voortgezet.
5.14.
Tot slot weegt mee dat tijdens de mondelinge behandeling door [verweerster] is verklaard dat zij niet weet of er bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst bewust voor is gekozen om daarin geen tussentijdse opzegmogelijkheid op te nemen. Ten aanzien van de verlenging van de arbeidsovereenkomst heeft [verweerster] verklaard dat tussen partijen niet gesproken is over de vraag of de arbeidsovereenkomst tussentijds opgezegd kan worden en dat in feite de eerste arbeidsovereenkomst (vrijwel) ongewijzigd is overgenomen. Dat [verweerster] er bewust voor heeft gekozen om in de arbeidsovereenkomst die per 15 maart 2021 is aangegaan geen tussentijdse opzegmogelijkheid overeen te komen is dan ook niet gebleken. Ook [verzoeker] was zich er niet bewust van dat tussentijds opzeggen van de arbeidsovereenkomst niet mogelijk zou zijn. Pas op het moment dat [verzoeker] heeft aangegeven de arbeidsovereenkomst te willen opzeggen, is het voor partijen duidelijk geworden dat in de arbeidsovereenkomst geen tussentijdse opzegmogelijkheid is opgenomen. Ook die omstandigheid, waarin partijen niet bewust de keuze hebben gemaakt dat de arbeidsovereenkomst niet tussentijds opzegbaar is, brengt met zich mee dat het niet redelijk is een gefixeerde schadevergoeding toe te wijzen tot 15 maart 2022.
5.15.
Voornoemde omstandigheden afwegende komt de kantonrechter tot het oordeel dat het billijk is om aan [verweerster] een vergoeding ten laste van [verzoeker] toe te kennen ter grootte van twee maandsalarissen (inclusief vakantietoeslag), een bedrag van
€ 7.776,00 bruto.
Intrekkingsmogelijkheid5.16. Omdat op grond van artikel 7:686a lid 6 BW een vergoeding wordt toegekend bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt [verzoeker] een redelijke termijn gesteld waarbij hij de bevoegdheid heeft zijn verzoekschrift in te trekken. De kantonrechter geeft [verzoeker] deze intrekkingsmogelijkheid tot en met 4 oktober 2021. De intrekking kan geschieden middels een schriftelijke mededeling aan de griffie van de rechtbank, sector kanton, met gelijktijdige verzending van een afschrift aan [verweerster] .
Proceskosten5.17. Ongeacht de vraag of [verzoeker] van de intrekkingsbevoegdheid gebruik maakt, bestaat gegeven de aard van de procedure en de gebleken omstandigheden aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek van [verzoeker] en in het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster]
6.1.
stelt [verzoeker] tot en met 4 oktober 2021 in de gelegenheid zijn verzoek in te trekken door middel van een op de griffie voor kantonzaken, te ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan (de gemachtigde van) [verweerster] . Bepalend daarbij is het moment van ontvangst van de intrekking ter griffie;
en voor het geval dat het verzoekschrift niet of niet tijdig wordt ingetrokken:
6.2.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 5 oktober 2021;
6.3.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling aan [verweerster] van € 7.776,00 bruto;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
en in alle gevallen:
6.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken door mr. S.C. Hagedoorn op 20 september 2021.