ECLI:NL:RBMNE:2021:4609

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
16/169520-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Op 27 september 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 16 juni 2020 in Amersfoort openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een inhoudelijke behandeling op 10 juni en 13 september 2021. De officier van justitie, mr. A. Lobregt, heeft de verdachte beschuldigd van openlijke geweldpleging, waarbij de verdachte samen met zijn broer het slachtoffer heeft mishandeld. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.T.E. Vis, heeft betoogd dat de verdachte handelde uit noodweer in het kader van een burgerarrest, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als aanhouder heeft gehandeld en dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is er een taakstraf van 120 uren opgelegd en een contactverbod met het slachtoffer. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel is toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/169520-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2021 en 13 september 2021. Op de laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Lobregt en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.E. Vis, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de raadsman van de benadeelde partij, mr. D. van der Wal, advocaat te Utrecht, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primairop 16 juni 2020 in Amersfoort openlijk, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen duwen en stompen in het gezicht en het vasthouden van de nek van die [slachtoffer] ;
subsidiair
op 16 juni 2020 te Amersfoort, in vereniging, [slachtoffer] heeft mishandeld door tegen het lichaam te duwen en tegen het gezicht te en te stompen en de nek beet te pakken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot de bewijsvraag.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en er is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
- een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 17 juni 2020, pagina’s 29 tot en met 33;
- de (bekennende) verklaring van [verdachte] als getuige bij de RC van 8 september 2021, pagina’s 1 t/m 14;
- een proces-verbaal van waarneming beelden van 30 juni 2020, pagina’s 111 tot en met 116.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 16 juni 2020, te Amersfoort, , met een ander, op de openbare weg, de Ringweg Kruiskamp, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen,
- vastpakken van en duwen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag stompen tegen het hoofd, en het lichaam van die [slachtoffer] en
- met kracht vasthouden van de nek en het lichaam van voornoemde [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een beroep toekomt op noodweer, ingevuld door het burgerarrest conform artikel 53 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Het burgerarrest is gerechtvaardigd indien er sprake is van de waarneming van een strafbaar feit op heterdaad. In het onderhavige geval ging het om de mishandeling en bedreiging van [medeverdachte] door [slachtoffer] . De verdediging meent dat uit het dossier blijkt dat verdachte van meet af aan heeft getracht [slachtoffer] te pakken, met als doel om hem over te dragen aan de politie. Verdachte heeft hier direct ook de volledige openheid van zaken over gegeven. In het geval van het burgerarrest gelden het noodzakelijkheids- en onttrekkingsvereiste niet. Dat houdt in dat er gepaste dwang en geweld mag worden gebruikt teneinde de persoon over te dragen aan opsporingsambtenaren. De verdediging stelt dat verdachte noodzakelijke dwang heeft toegepast en binnen deze grenzen is gebleven. Aan de hand van de uiterlijke verschijningsvorm is duidelijk dat verdachte wilde voorkomen dat [slachtoffer] zou ontkomen aan zijn aanhouding.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat indien de rechtbank oordeelt dat de gehanteerde geweldsaanwending van verdachte verder gaat dan noodzakelijk, hem een geslaagd beroep op noodweerexces, ingevuld door het burgerarrest, toekomt, nu die overschrijding verklaard kan worden door een plotselinge gemoedsbeweging naar aanleiding van de mishandeling van de broer van verdachte, twee dagen eerder. Ook in dat geval dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een situatie van burgerarrest. Uit meerdere verklaringen in het dossier blijkt dat de aanhouding van aangever maar het aftasten van de situatie het uitgangspunt van de ontmoeting is geweest. Daarnaast is het geweld dat is toegepast door verdachte geenszins passend ten opzichte van een aanhouding. Er kan daarom onmogelijk sprake zijn geweest van een situatie van burgerarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Het burgerarrest zoals bedoeld in artikel 53 Sv houdt in dat elke burger die op heterdaad een strafbaar feit ontdekt, de verdachte mag aanhouden om hem vervolgens zo spoedig mogelijk over te dragen aan de politie. Indien een burger voornemens is een verdachte aan te houden, dient de burger dit kenbaar te maken. Uit vaste jurisprudentie volgt dat een burger een verdachte zo nodig met gepast geweld in bedwang mag houden. Het gebruik van dat geweld moet dienstig zijn aan het primaire doel, namelijk de aanhouding, en mag niet verder gaan dan nodig is om de situatie ter plekke te bevriezen, in afwachting van de komst van de gewaarschuwde politie.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich op geen enkel moment heeft gedragen als een aanhouder in de zin van artikel 53 Sv. Verdachte heeft niet vooraf, noch tijdens het achterna rennen van [slachtoffer] , kenbaar gemaakt dat hij de aanhouding van [slachtoffer] ten doel had. Nadat [slachtoffer] op de grond terecht is gekomen bij de berm, passen verdachte en zijn broer [medeverdachte] tezamen zwaar geweld toe. Bovendien blijkt uit het dossier dat verdachte en zijn broer daarna weglopen, terwijl [slachtoffer] achterblijft met letsel, zonder dat hij aan de politie is overgedragen. Gelet op uiterlijke verschijningsvorm van het hiervoor omschreven handelen van verdachte, is het geenszins aannemelijk geworden dat verdachte tot doel had om [slachtoffer] aan te houden en dat hij [slachtoffer] met dat doel achterna is gerend en in dat kader geweld heeft toegepast. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte niet wordt weggenomen door een geslaagd beroep op een burgeraanhouding zoals bedoeld in artikel 53 Sv. Ook is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat er op enig moment sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] , zodat alleen al om die reden geen geslaagd beroep op noodweer(exces) kan worden gedaan. De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zich onthoudt van contact
met het slachtoffer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring een fikse matiging ten opzichte van de eis van de officier van justitie toe te passen. De LOVS oriëntatiepunten hebben als uitgangspunt voor dit feit namelijk een taakstraf. De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging samen met zijn broer. Zijn broer was eerder die week betrokken bij een incident en heeft hierdoor letsel opgelopen. De broer van verdachte heeft daarop een afspraak gemaakt met de persoon (aangever [slachtoffer] ) die hem zou hebben mishandeld en verdachte is meegegaan. Al gauw loopt deze ontmoeting uit de hand en rennen de twee broers en anderen achter [slachtoffer] aan. Eenmaal aangekomen bij de berm, wordt [slachtoffer] in een houdgreep door verdachte vastgehouden en slaat de broer van verdachte met de vuist op het hoofd van het slachtoffer in, terwijl het slachtoffer niet weg kan komen. In het proces-verbaal van het uitkijken van beelden staat dat er in totaal 16 keer met de vuist richting het hoofd van het slachtoffer wordt geslagen. Meerdere getuigen omschrijven deze situatie als schokkend en maken beelden van dit forse geweld. Getuige [getuige] die uiteindelijk ook zijn beelden aan de politie toe stuurt, omschrijft het geweld van verdachte alsof hij stond in te hakken op het slachtoffer, terwijl die zich niet kon verdedigen. De lafheid waarmee dat gebeurde omschrijft deze getuige als misselijk makend en walgelijk. Dat de verdachte en zijn broer gekozen hebben voor eigenrichting is in strijd met de fundamentele beginselen van de rechtstaat. Daartegen dient streng te worden opgetreden. Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage aan het geweld geleverd en [slachtoffer] is zwaar toegetakeld achtergelaten. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het op naam van verdachte staand uittreksel justitiële documentatie van 6 mei 2021, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld. Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met het reclasseringsrapport van 14 september 2020, opgesteld door reclasseringswerker S. Dijkslag.
De reclassering stelt dat verdachte zich voornamelijk heeft laten leiden door zijn emoties en dat hij nu ziet dat hij het anders had moeten oplossen. Hij toont zich dus zelfkritisch. Naar de mening van de reclassering is er geen sprake van achterliggende agressieproblematiek en komt verdachte niet negatief in beeld bij de politie. De reclassering acht daarom gedragsinterventie niet geïndiceerd.
De straf
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. Deze oriëntatiepunten nemen voor dit feit een taakstraf als uitgangspunt indien er lichamelijk letsel is opgetreden. Naast deze oriëntatiepunten houdt de rechtbank ook rekening met de straffen die voor dit soort feiten in soortgelijke situaties worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat het slechts opleggen van een forse taakstraf geen recht doet aan de ernst van het feit en acht een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf op zijn plaats. Alles afwegende acht de rechtbank de volgende straf passend en geboden: een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 74 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Als bijzondere voorwaarde legt de rechtbank een contactverbod met [slachtoffer] op. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren op. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te plegen. Een proeftijd van 3 jaren wordt wenselijk geacht nu ter terechtzitting is gebleken dat er nog altijd onrust heerst tussen de Turkse en Somalische groeperingen in Amersfoort.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet op hiervoor omschreven dreiging is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de gestelde voorwaarde, het contactverbod met [slachtoffer] en het toezicht daarop door de politie dadelijk uitvoerbaar zal zijn.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 23.385,-. Dit bedrag bestaat uit € 385 materiële schade en € 23.000 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er is voldaan aan de formele eisen van het indienen van de vordering. Zij verzoekt de rechtbank, uitgaande van een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, het bedrag toe te wijzen tot een bedrag van € 2.385,- en te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie verzoekt de rechtbank de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van het immateriële deel van de schade vordert de officier van justitie het bedrag te matigen, omdat het letsel dat is beschreven voornamelijk het steekletsel betreft, hetgeen gevolg is van de bewezenverklaring. Omdat het gevoel van onveiligheid wel te wijten is aan alle verdachten, dient er wel een bedrag te worden toegewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert primair aan dat de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze onbevoegd is ingediend. De machtiging is niet compleet ingevuld en er mist een naam en een handtekening. Ook is er de enkele verwijzing naar de brief van de advocaat. De voeging heeft plaatsgevonden door middel van een brief van de advocaat, maar deze heeft dus niet bevoegd plaatsgevonden. Er rijzen te veel twijfels of de benadeelde partij nog achter deze vordering staat. maar onduidelijk is of hij bevoegd is de vordering in te dienen. Te meer nu het slachtoffer zelf vandaag niet op de zitting is verschenen en daarover dus geen helderheid kan verstrekken.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet valt vast te stellen of en, zo ja, in welke mate, de opgevoerde schade een rechtstreeks verband houdt met het aan verdachte ten laste gelegde. De immateriële schade wordt namelijk onderbouwd met stellingen aangaande het steekincident, maar daarvoor kan verdachte niet aansprakelijk worden gehouden. Het nader onderzoeken van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De raadsman voert meer subsidiair aan dat de vordering dient te worden afgewezen voor wat betreft de materiële schade, nu dat betrekking heeft op het steken. De toekenning van de immateriële schade dient te worden gematigd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat bij het indienen van de vordering van de benadeelde partij is voldaan aan de formele vereisten. Het machtigingsformulier is ondertekend en er is verwezen naar de brief van de advocaat. Bovendien is de benadeelde partij eerder op zitting van 10 juni 2021 verschenen met zijn raadsman, waaruit bovendien de machtiging blijkt. De rechtbank heeft daarom geen reden om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de raadsman.
Materiële schade
De geleden materiële schade ziet op het verbruikte eigen risico van de zorgverzekering in verband met het steekletsel. De benadeelde partij heeft deze schade niet onderbouwd. Dit deel van de vordering wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat alsnog nadere behandeling van dat deel van de vordering - door middel van heropening van het onderzoek ter terechtzitting - naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Immateriële schade
Op grond van art. 6:162 BW is verdachte aansprakelijk voor de door benadeelde geleden schade. Vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade is ingevolge artikel 6:106 BW onder andere toewijsbaar bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of
aantasting van de persoon op andere wijze. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] .
Gezien het feit dat de immateriële schade voornamelijk betrekking heeft op het steken, oordeelt de rechtbank dat de vordering ten aanzien van de broers, waaronder verdachte, dient te worden gematigd, nu het steken niet aan hen is ten laste gelegd. De rechtbank oordeelt, net als de officier van justitie, dat de broers wel een aandeel hebben gehad in de ontstane gevoelens van onveiligheid. De rechtbank zal de geleden immateriële schade, als gevolg van het openlijk geweld, naar billijkheid vaststellen op een bedrag van in totaal € 1.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit gedeelte van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank het toegewezen bedrag niet vermeerderen met wettelijke rente, nu [slachtoffer] die rente niet gevorderd heeft.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader (broer) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Uit het feit dat dezelfde totale schade in de zaak van verdachte en de mededader is gevorderd, leidt de rechtbank af dat ook bedoeld is een hoofdelijke veroordeling te vorderen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.000,-. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Oplegging straf
-veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 90 (negentig) dagen;
-bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 74 (vierenzeventig) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders gelast op grond van het feit dat verdachte de voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt voor de hierna te noemen voorwaarden een
proeftijd van 3 jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* contactverbod
op geen enkele wijze - direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] ,
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
- beveelt dat de bijzondere voorwaarde door de reclassering dadelijk uitvoerbaar is;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 m--------dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering ter zake van immateriële schade van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.000 (zegge duizend euro);
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] € 1.000,- (zegge duizend euro) aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 20 dagen. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mrs. E. Slager en mr. D.J. Stahlie-van der Flier, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.V.S. Adriaanse, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 september 2021.
Mr. D.J. Stahlie-van der Flier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juni 2020, te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-
Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Ringweg Kruiskamp,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal,
- achtervolgen en/of achterna rennen van die [slachtoffer] en/of
- vastpakken van en/of duwen tegen en/of trekken aan het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) slaan en/of stompen in/tegen het gezicht en/of het
hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- ( met kracht) beetpakken en/of vasthouden van de nek en/of het lichaam van voornoemde
[slachtoffer] ;
(Artikel art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij, op of omstreeks 16 juni 2020, te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer]
heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- tegen/aan het lichaam te duwen en/of te trekken en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) in/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het
lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- ( met kracht) bij de nek en/of het lichaam beet te pakken en/of vast te houden;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 februari 2021, genummerd PL0900-202189749 opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 403. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.