ECLI:NL:RBMNE:2021:4608

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
16/169844-20; 16/136760-20 (gev.ttz) en 16/143636-20 (gev.ttz)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag, diefstal en mishandeling

Op 27 september 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, diefstal en mishandeling. De zaak werd behandeld in Utrecht en betrof meerdere parketnummers: 16/169844-20, 16/136760-20 en 16/143636-20. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van het opzettelijk proberen te doden van slachtoffer 1 op 16 juni 2020 in Amersfoort, waarbij hij met een mes meerdere keren in de buik stak. Daarnaast werd hij beschuldigd van diefstal van sleutels van de Alliantie en van mishandeling van slachtoffer 2 op 29 mei 2020.

Tijdens de zittingen, die plaatsvonden op verschillende data, waaronder 1 oktober 2020 en 13 september 2021, heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie achtte de bewijsvoering voor de poging tot doodslag overtuigend, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal van het pand, maar dat de poging tot doodslag en de mishandeling wel bewezen konden worden.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en stelde bijzondere voorwaarden vast, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. De benadeelde partij, slachtoffer 1, vorderde schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de immateriële schade van € 5.000,- aan slachtoffer 1, maar verklaarde het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/169844-20; 16/136760-20 (gev.ttz) en 16/143636-20 (gev.ttz)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 oktober 2020, 1 december 2020, 2 februari 2021, 12 april 2021, 10 juni 2021 en 13 september 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op 13 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Lobregt en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Dogan, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de raadsman van de benadeelde partij, mr. D. van der Wal, advocaat te Utrecht, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/169844-20
primair
op 16 juni 2020 te Amersfoort, in vereniging, heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven;
subsidiair
op 16 juni 2020 te Amersfoort, in vereniging, aan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door meermalen in het lichaam te steken met een mes;
16/136760-20
Feit 1
op 21 mei 2020 te Amersfoort, sleutelbossen die aan Alliantie toebehoorden, heeft gestolen;
Feit 2
op 21 mei 2020 te Amersfoort, een pand aan de [straat] wederrechtelijk is binnengedrongen;
16/143636-20
op 29 mei 2020 te Amersfoort [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met zijn vuist tegen het gezicht te slaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primaire feit zoals tenlastegelegd onder parketnummer 16/169844-20 wettig en overtuigend te bewijzen. Voor wat betreft het parketnummer 16/136760-20 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat er voor feit 2 vrijspraak dient te volgen. Uit het dossier kan namelijk niet worden afgeleid dat het pand in gebruik was, als bedoeld in de zin van artikel 138 van het wetboek van Strafrecht (Sr). Voorts acht de officier van justitie het feit zoals tenlastegelegd onder parketnummer 16/143636-20 ook wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde onder parketnummer 16/169844-20. De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdediging stelt zich op het standpunt dat, naast het feit dat het OVC-gesprek niet juist is vertaald, er onvoldoende ondersteunend bewijs is. Dat levert een bewijstechnisch probleem op. Mocht de rechtbank oordelen dat er wel sprake is van voldoende wettig bewijs, dan mist de overtuiging. Aan de hand van het dossier kan namelijk niet worden uitgesloten dat een ander dan [slachtoffer 1] heeft gestoken.
Voor wat betreft parketnummer 16/136760-20 stelt de verdediging zich op het standpunt dat het ten laste gelegde onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden en verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken van het onder feit 2 ten laste gelegde. De raadsvrouw stelt dat de deur van het pand open stond en verwijst naar het standpunt van de officier van justitie.
De verdediging heeft voor het ten laste gelegde onder parketnummer 16/143636-20 geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewijsvraag.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak ten aanzien van feit 2 inzake 16/136760-20
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en de verdediging en oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat het pand in gebruik was conform artikel 138 Sr. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het aan hem onder feit 2 ten laste gelegde.
4.3.2.
Bewijsmiddelen
16/169844-20 [1]
Een proces-verbaal van het uitluisteren van een vertrouwelijk gesprek in de arrestantenbus tussen verdachte en [medeverdachte 1] [2] :
Ik, verbalisant deed onderzoek naar de opgenomen vertrouwelijke communicatie tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] in de arrestantenbus (..).Omdat een groot deel van de opname in het Somalisch gesproken wordt, heeft een Somalische tolk de opname beluisterd. (..) de letterlijke uitwerking van het gesprek dat ik heb getypt heb ik de tolk laten lezen, waarna deze heeft getekend voor een juiste weergave van de vertaling.
Opname
(..)
[verdachte] : toen ik die man stak, was het het waard? [3]
(..)
[verdachte] (..) Ze hebben me foto’s laten zien waar ik aan het rennen ben.(..)
[verdachte] : En je ziet het mes niet eens in mijn hand.(..)
[verdachte] : De manier waarop ik het gedaan heb was heel snel
[medeverdachte 1] : Waar heb je het mes gestopt?
[verdachte] : Wat? Het mes? Het mes heb ik ergens weggegooid. Ergens verderop op de weg. Minstens duizend yards vanaf de plek waar het gebeurd is. [4]
(..)
[verdachte] : [naam] was met mij. We waren samen. Toen ik die man met het mes stak was [naam] met mij. Hij had ook een mes bij zich maar hij heeft het niet gebruikt, snap je? [5]
(..)
[verdachte] : Ik ben aan het wachten tot ze het sterkste bewijsstuk leveren en dan zeg ik misschien: ja ik was het. Tot dat ze het mes vinden, dan kan ik zeggen dat ik het gedaan heb. Als ze het mes niet vinden dan ga ik niet zeggen dat ik het gedaan heb. Dat is dom. (..) [6]
Een proces-verbaal van bevindingen tolk-tolkdiensten van 24 oktober 2020:
Op verzoek van de rechtbank Midden-Nederland heb ik onderzocht van welke tolk, tolkdiensten er gebruik is gemaakt bij de vertaling van het OVC-gesprek. Het bleek te gaan om de tolk van Somalische afkomst met tolknummer [tolknummer] . (..) Als bijzonderheid met betrekking tot het gesprek dat gevoerd werd door verdachte [verdachte] merkte de tolk op dat [verdachte] niet het oorspronkelijke Somalisch spreekt maar een verbastering die hij volledig kon vertalen naar het Nederlands. [7]
Een proces-verbaal van bevindingen tolkdiensten – dialecten van 30 november 2020
Op mijn vraag welke dialecten de tolk spreekt/vertaald gaf de tolk aan: ‘ik beheers het gangbare Somalisch dat in heel Somalië wordt gebruikt en het dialect uit het zuiden en het dialect uit het noorden van Somalië.’ [8]
Een proces-verbaal van verhoor met [medeverdachte 1] [9] :
Op 16 juni 2020 omstreeks 18.13 uur is er een steekincident geweest op de Ringweg Kruiskamp te Amersfoort. (…)Er kwam toen ook een andere jongen bij die ik ken onder de naam [A] (fon) en ik zag dat [A] een paar stompen in zijn maag gaf. (…) Ik kan zeggen dat ik de man(de rechtbank begrijpt uit het verhoor: degene met het grijze joggingspak en grijze pet)
die ik net op de beelden zag, herken als [A]
Verklaring van verdachte ter terechtzitting [10]
Het klopt dat ik degene ben op de beelden met het grijze joggingspak en de grijze pet.
De geneeskundige verklaring van dr. Van Wenum [11] :
3 tal wonden in de buik ter gevolge van steekwapen. Aan rechterzijde stak darm naar buiten. Patiënt heeft op 16 juni 2020 een operatie ondergaan aan zijn buik waarbij de darmen zijn teruggeplaatst.
16/136760-20
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en er is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen [12] :
  • een proces-verbaal aangifte van [aangever] namens Alliantie van 22 mei 2020, pagina’s 3 tot en met 4;
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
16/143636-20
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en er is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen [13] :
  • een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] van 31 mei 2020, pagina’s 26 tot en met 29;
  • een proces-verbaal getuige van verhoor getuige van [getuige ] van 30 mei 2020, pagina’s 24 tot en met 25;
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
4.3.3.
Bewijsoverwegingen
16/169844-20: poging doodslag
Steken met een mes: OVC-gesprek
De rechtbank stelt voorop dat zij uitgaat van de juistheid van de vertaling van het OVC-gesprek gelet op de over de vertaling opgestelde aanvullende processen-verbaal. Het verweer van de verdediging, dat de verklaring van verdachte onjuist is vertaald, is om die reden niet aannemelijk geworden. Daar komt bij dat verdachte op meerdere momenten en in meerdere bewoordingen in het gesprek duidelijk maakt dat hij degene is geweest die heeft gestoken. De verklaring van verdachte dat ‘ [naam] ’ gestoken heeft en hij [naam] in bescherming wilde nemen, acht de rechtbank onaannemelijk. Deze verklaring valt niet te rijmen met de gedetailleerde verklaring van verdachte in het OVC-gesprek waarvan verdachte niet wist dat het werd opgenomen. Verdachte vertelt aan [medeverdachte 1] dat [naam] ook een mes bij zich had, maar die het mes
nietheeft gebruikt. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte dit standpunt voor het eerst op de zitting – pas nadat hij werd geconfronteerd met de inhoud van het OVC-gesprek - naar voren heeft gebracht.
Verdachte is, terwijl hij wegrent, op camerabeeld te zien. [medeverdachte 1] heeft bovendien verklaard over aanwezigheid van verdachte in de nabijheid van het slachtoffer en verklaart over (gewelds)handelingen die verdachte tegen [slachtoffer 1] zou hebben gepleegd. Hij dacht dat verdachte het slachtoffer in de maag stompte.
Dat maakt dat het opgenomen gesprek waarin verdachte zegt te hebben gestoken, voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank staat voor de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat het moment dat [medeverdachte 1] omschrijft “als het stompen in de maag van het slachtoffer” het moment moet zijn geweest waarop [slachtoffer 1] is gestoken. Uit die omschrijving alsmede het uit de geneeskundige verklaring blijkend letsel, volgt dat verdachte op een korte afstand in meerdere bewegingen [slachtoffer 1] met kracht een mes in de buik heeft gestoken, ten gevolge waarvan de darmen uit de buik kwamen. Algemene ervaringsregels leren dat wanneer met kracht met een mes in de buik wordt gestoken - gelet op de zich in de buik bevindende vitale delen - dodelijk letsel kan worden toegebracht. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, is de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel ontstaan. De rechtbank is voorts van oordeel dat deze handelingen naar uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het gevolg - de dood van het slachtoffer - dat niet anders kan dan dat verdachte die kans heeft aanvaard.
De rechtbank acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte dit in vereniging met een ander heeft gedaan, zal de rechtbank hem van dit onderdeel vrijspreken.
16/143636-20: mishandeling [slachtoffer 2]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het slachtoffer (hierna [slachtoffer 2] ) eenmaal heeft geslagen. [slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat het om meerdere klappen ging. De rechtbank gaat uit van de verklaring van [slachtoffer 2] , omdat deze voldoende steun vindt in de verklaring van getuige [getuige ] , waar ook wordt gesproken van ‘meerdere klappen’. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] meerdere malen tegen het gezicht heeft geslagen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16/169844-20
op 16 juni 2020, te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen, met een mes, in de buik, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
16/136760-20
Feit 1
op 21 mei 2020 te Amersfoort, meerdere sleutels, die toebehoorden aan Alliantie, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
16/143636-20
op 29 mei 2020 te Amersfoort, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, met gebalde vuist tegen het gezicht te slaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16/169844-20:poging tot doodslag;
16/136760-20feit 1:
diefstal;
16/143636-20:mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven bij vonnis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor wat betreft het ten laste gelegde onder feit 2 inzake parketnummer 16/143636-20 verzocht om bij een veroordeling rekening te houden met het feit dat het geen ‘plotselinge’ mishandeling is geweest en dat er al een incident aan voorafging. De verdediging heeft voorts verzocht, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder parketnummer 16/169844-20, een straf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan het voorarrest. Verdachte kan dan namelijk het traject wat is ingezet met de schorsing van de voorlopige hechtenis verder vervolgen, wat doorbroken zou worden als een gevangenis langer dan het voorarrest zou worden opgelegd. De verdediging acht dit wenselijk, omdat verdachte zijn leven na vele jaren van moeilijkheden eindelijk weer op de rit heeft.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, een diefstal en een mishandeling. Verdachte heeft, nadat hij is opgebeld door een vriend om zich bij een conflict te voegen, het slachtoffer (hierna: [slachtoffer 1] ) meerdere malen met een mes gestoken, waardoor die [slachtoffer 1] fors letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat het ernstig is dat een eerdere ruzie, mede door het handelen van verdachte, die bij die ruzie zelf geen betrokkenheid had, zo uit de hand is gelopen. [slachtoffer 1] is na het incident geopereerd aan zijn verwondingen en hij zal daar blijvend grote littekens aan overhouden. Verdachte heeft met zijn gedrag geen enkel respect getoond voor het lijf en leven van [slachtoffer 1] en heeft hem veel pijn en leed bezorgd. Een dergelijke uit de hand gelopen ruzie op klaarlichte dag en op een drukke weg draagt bovendien sterk bij aan de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij en de rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan. Dat is ook gebleken uit de vele getuigenverklaring in het dossier over het incident, die geschokt zijn door wat er midden op dag met het slachtoffer is gebeurd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het op naam van verdachte staand uittreksel justitiële documentatie van 14 april 2021, waaruit blijkt dat eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verdachte is wel op 24 maart 2016 veroordeeld voor een soortgelijk feit, te weten een mishandeling, in Zweden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met het reclasseringsrapport van 29 januari 2021, opgesteld door reclasseringswerker N. Swartjes. De reclassering spreekt van een zeer onstabiele jeugd die duidelijke sporen heeft nagelaten. Eerdere hulpverleningstrajecten zijn mislukt, naar het lijkt door een gebrek aan structuur, intensiviteit en de vrijblijvendheid daarvan. De reclassering adviseert, bij een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, een forensisch kader met bijzondere voorwaarden, waaronder diagnostiek en behandeling (indien geïndiceerd). De reclassering acht het recidiverisico hoog, maar meent dat risico goed te kunnen inperken aan de hand van voorwaarden waaronder intensieve hulpverlening.
De straf
De ernst van de bewezen verklaarde feiten rechtvaardigt de oplegging van een vrijheidsbenemende straf van enige duur. Voorts houdt de rechtbank rekening met de straffen die voor dit soort feiten in soortgelijke situaties worden opgelegd. De rechtbank begrijpt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan het reeds ondergane voorarrest nadelige gevolgen heeft voor het hulpverleningstraject van verdachte dat in het kader van de schorsing is aangevangen. Zij heeft ter zitting begrepen dat verdachte is aangevangen met het begeleid wonen, dat er een intake voor de behandeling heeft plaatsgevonden, maar die nog niet is aangevangen.
In dit geval kan de rechtbank niet om de ernst van het feit heen en zal aldus een straf opleggen die langer is dan het reeds ondergane voorarrest. Een schorsing uit de voorlopige hechtenis betekent uitdrukkelijk niet dat bij een veroordeling de op te leggen straf reeds is uitgezeten.
Alles afwegende acht de rechtbank de volgende straf passend en geboden: een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daarbij bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden zijn overgenomen uit het reclasseringsrapport van 29 januari 2021. De op dit moment nog uit te zitten gevangenisstraf zoals opgelegd door de rechtbank is een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd is. Een langere detentie acht de rechtbank gelet op het door de reclassering geadviseerde intensieve hulpverleningstraject niet wenselijk.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Mede gelet op de inhoud van het advies van de reclassering alsmede het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de gestelde voorwaarden en het toezicht daarop door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de door de rechtbank opgelegde straf zal de rechtbank de schorsing van het bevel voorlopige hechtenis opheffen.

9.BENADEELDE PARTIJ

16/169844-20
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 23.385. Dit bedrag bestaat uit € 385 materiële schade en € 23.000 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er is voldaan aan de formele eisen van het indienen van de vordering. Zij verzoekt de rechtbank, uitgaande van een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, het bedrag gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 10.385,- en te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie verzoekt de rechtbank de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering niet aan de formaliteiten voldoet. Er sprake van voeging van een advocaat door middel van een brief, maar deze is niet bevoegd ingediend. Daarnaast is het machtigingsformulier niet compleet ingevuld. Indien de rechtbank toch aan de vordering toekomt, stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit voor het aan verdachte ten laste gelegde. Meer subsidiair verzoekt de raadsvrouw de vordering voor wat betreft de immateriële schade te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat er bij het indienen van de vordering van de benadeelde partij is voldaan aan de formele vereisten. Het machtigingsformulier is ondertekend en er is verwezen naar de brief van de advocaat. Bovendien is de benadeelde partij eerder op zitting van 10 juni 2021 verschenen met zijn raadsman, waaruit bovendien de machtiging blijkt. De rechtbank heeft daarom geen reden om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de raadsman.
Materiële schade
De rechtbank oordeelt dat de materiële schade in de vordering onvoldoende is onderbouwd. Dit deel van de vordering wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat alsnog nadere behandeling van dat deel van de vordering - door middel van heropening van het onderzoek ter terechtzitting - naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Immateriële schadeOp grond van art. 6:162 BW is verdachte aansprakelijk voor de door benadeelde geleden schade. Vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade is ingevolge artikel 6:106 BW onder andere toewijsbaar bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of
aantasting van de persoon op andere wijze. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op het leven van [slachtoffer 1] .
De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 5.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit gedeelte van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank het toegewezen bedrag niet vermeerderen met wettelijke rente, nu [slachtoffer 1] die rente niet gevorderd heeft.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.000,-. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 287, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Oplegging straf
-veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden;
-bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 18 (achttien) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders gelast op grond van het feit dat verdachte de voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt voor de hierna te noemen voorwaarden een
proeftijd van 3 jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
*
meldplicht bij de reclassering
zich meldt zich na telefonische afspraak binnen twee werkdagen dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op een nog nader te bepalen adres. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
*
ambulante behandeling
zich laat zich behandelen door een nog nader door de reclassering te bepalen
forensische zorgverlener voor diagnostiek om te bezien of hem een behandelaanbod kan worden gedaan. De behandeling (indien geïndiceerd) duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
*
begeleid wonen of maatschappelijke opvang
in een nog nader door de reclassering te bepalen instelling verblijft voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf start bij voorkeur direct aansluitend op detentie. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
*
contactverbod
op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer 1] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
*
locatieverbod (met politietoezicht)
zich niet bevindt in een nog nader te bepalen verboden gebied in Amersfoort, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
*
locatiegebod
op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het (nader te bepalen) verblijfadres,
zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte en afhankelijk van de dagbesteding.
Verdachte werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het huidige verblijfadres moet nog nader worden bepaald. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
*
andere voorwaarden het gedrag betreffende
zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, ook als dit inhoudt deelname aan nader te bepalen gedragsinterventies.
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van het bevel voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering ter zake van immateriële schade van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 5.000 (zegge vijfduizend euro);
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] ;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] € 5.000 (zegge vijfduizend euro) aan de Staat te betalen. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mrs. E. Slager en D.J. Stahlie-van der Flier, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.V.S. Adriaanse, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juni 2021.
Mr. D.J. Stahlie-van der Flier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/169844-20
Aan bovengenoemde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij, op of omstreeks 16 juni 2020, te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of de zij, althans het lichaam heeft/hebben
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij, op of omstreeks 16 juni 2020, te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere steek- en/of snijwond(en), heeft/hebben toegebracht, door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buik en/of de zij, althans het lichaam te steken;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
16/136760-20
1
hij op of omstreeks 21 mei 2020 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, één of meerdere
sleutels/sleutelbossen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoorde, te weten aan Alliantie, althans aan een ander
dan de verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 21 mei 2020 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Midden-nederland, in de woning, het besloten lokaal
en/of het erf, een pand gelegen aan de [straat] (perceelnummer [nummer] )
bij een ander, te weten bij Alliantie, althans bij een ander of anderen
dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
( art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
16/143636-20
hij op of omstreeks 29 mei 2020 te Amersfoort, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen,
althans eenmaal, (met gebalde vuist) op/tegen het gezicht/neus/oog te
slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 februari 2021, genummerd PL0900-202189749 opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 403. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van 5 juli 2020, pagina 249 tot en met 260.
3.Een proces-verbaal van uitwerking OVC arrestantenbus van 5 juli 2020, pagina 250.
4.Een proces-verbaal van uitwerking OVC arrestantenbus van 5 juli 2020, pagina 251.
5.Een proces-verbaal van uitwerking OVC arrestantenbus van 5 juli 2020, pagina 254.
6.Een proces-verbaal van uitwerking OVC arrestantenbus van 5 juli 2020, pagina 256.
7.Een aanvullend proces-verbaal van bevindingen (ongenummerd) van [verbalisant] van 24 oktober 2020.
8.Een aanvullend proces-verbaal van bevindingen (ongenummerd) van [verbalisant] van 30 november 2020.
9.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 30 juni 2020, pagina’s 152-160.
10.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 september 2021.
11.Een schriftelijk bescheid, namelijk een geneeskundige verklaring van dr. Van Wenum van 24 augustus 2020, ongenummerd.
12.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 28 mei 2020, genummerd PL0900-2020156666 door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met . Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
13.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 juni 2020, genummerd PL0900-2020167413 opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 40. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.