ECLI:NL:RBMNE:2021:4585

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
C/16/513246 / HL ZA 20-352
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsverkrijging door extinctieve verjaring en geschil over perceelgrenzen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 september 2021 uitspraak gedaan over een geschil tussen [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] B.V. over de eigendomsverkrijging van een perceel grond door verjaring. [eiser sub 1] c.s. stelt dat zij sinds mei 2018 eigenaar is van een perceel, terwijl [gedaagde] B.V. sinds 2003 eigenaar is van een aangrenzend perceel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigendomsverkrijging door extinctieve verjaring op grond van artikel 3:105 lid 1 BW van rechtswege werkt op het moment dat de verjaring is voltooid ten gunste van de bezitter. De rechtbank oordeelt dat [eiser sub 1] c.s. niet kan aantonen dat zij de bezitter was op het moment dat de rechtsvordering van [gedaagde] tot beëindiging van het bezit werd voltooid. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. af, maar verklaart wel dat [gedaagde] door verjaring geen aanspraak meer kan maken op een deel van het Perceeldeel. De proceskosten worden aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. begroot op € 1.536,47, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/513246 / HL ZA 20-352
Vonnis van 15 september 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. E.J.H. van Lith te Almere,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.C. Bollekamp te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. in mannelijk enkelvoud en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 maart 2021;
- de akte tot wijziging c.q. vermeerdering van eis (met producties);
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 augustus 2021.
1.2.
Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Feiten

2.1.
[eiser sub 1] c.s. is sinds mei 2018 eigenaar en bewoner van het perceel met een woning (kadastraal bekend gemeente [naam gemeente] , sectie [letteraanduiding] , nummer [nummeraanduiding 1] ) gelegen aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] te [naam gemeente] (hierna: het perceel van nr. [nummeraanduiding 2] ). [gedaagde] is sinds 2003 eigenaar van het perceel met een supermarkt en parkeerterrein (kadastraal bekend gemeente [naam gemeente] , sectie [letteraanduiding] , nummer [nummeraanduiding 3] ) gelegen aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 4] te [naam gemeente] (hierna: het perceel van nr. [nummeraanduiding 4] ).
2.2.
De kadastrale erfgrens tussen de percelen van nrs. [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 4] (hierna: de kadastrale erfgrens) komt deels niet overeen met de huidige feitelijke erfafscheiding tussen de percelen. De huidige feitelijke erfafscheiding tussen de percelen van nrs. [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 4] bestaat vanaf de berging van nr. [nummeraanduiding 2] tot aan het trottoir uit een ijzeren hekwerk, met aan de zijde van nr. [nummeraanduiding 2] daartegenaan een houten schutting, en wordt hierna aangeduid als het huidige hekwerk. Het stuk grond gelegen tussen de kadastrale erfgrens en het huidige hekwerk heeft de vorm van een taartpunt en wordt hierna aangeduid als het Perceeldeel. [eiser sub 1] c.s. heeft het Perceeldeel in gebruik, maar het Perceeldeel behoort kadastraal gezien tot het perceel van nr. [nummeraanduiding 4] .
2.3.
[eiser sub 1] c.s. was bij aankoop van het perceel van nr. [nummeraanduiding 2] ervan op de hoogte dat de kadastrale erfgrens niet overeenkomt met de loop van het huidige hekwerk tussen de percelen van nrs. [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 4] . In de door verkoper ingevulde vragenlijst is onder de vraag “Wijken de huidige terreinafscheidingen volgens u af van de kadastrale eigendomsgrenzen” door de verkoper geantwoord: “
Op de kadastrale tekening wordt de oprit afgesneden. Echter, door gewoonterecht hoort deze hoek in feite bij het pand. Al voor wij het huis kochten heeft het naburige bedrijf een hek om eigen perceel geplaatst dat rekening houdt met toegang tot de oprit. Dit is door navolgende bedrijven gehandhaafd.
2.4.
Het huidige hekwerk is in de plaats gekomen van een eerder geplaatst ijzeren hekwerk, dat hierna wordt aangeduid als het voormalige hekwerk. Op het perceel van nr. [nummeraanduiding 2] zijn ijzeren restanten van de fundering van het voormalige hekwerk zichtbaar vlak voor het huidige hekwerk aan de zijde van het perceel van nr. [nummeraanduiding 2] .

3.Het geschil

Wat is er aan de hand?

3.1.
Partijen twisten over de vraag of [eiser sub 1] c.s. door verjaring eigenaar is geworden van het Perceeldeel. Als het Perceeldeel geen eigendom is van [eiser sub 1] c.s. is de vraag of [gedaagde] nog wel aanspraak kan maken op het Perceeldeel.
Wat wil [eiser sub 1] c.s.?
3.2.
[eiser sub 1] c.s. vordert - samengevat - bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
a) een verklaring voor recht dat het Perceeldeel door verjaring eigendom is geworden van [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] als gevolg van verjaring van haar vorderingsrecht deze niet (meer) kan opvorderen, met inschrijving van deze uitspraak in de openbare registers, en een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten;
subsidiair
b) een verklaring voor recht dat de huidige feitelijke erfgrens tussen de percelen, te weten het bestaande hekwerk tussen de percelen van partijen, door verjaring de juridische erfgrens is geworden;
c) een verklaring voor recht dat de huidige feitelijke erfgrens tussen de percelen, te weten het hekwerk tussen de percelen van partijen, door verjaring ertoe heeft geleid dat [gedaagde] geen aanspraak meer kan maken op het Perceeldeel;
d) een veroordeling van [gedaagde] tot medewerking aan het verlijden van een notariële akte waarin deze verjaring wordt vastgelegd, binnen zes weken na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom tot een maximum van € 10.000, en een veroordeling dat dit vonnis in de plaats treedt van de hiervoor genoemde notariële akte, bij gebreke van tijdige medewerking in die zin dat het maximum aan verbeurde dwangsommen is bereikt;
meer subsidiair
e) een verklaring voor recht dat ten behoeve van het perceel aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] te [naam gemeente] door verjaring een erfdienstbaarheid van overpad is ontstaan om vanaf de openbare weg via de oprit de woning en de berging op voornoemd perceel te bereiken en tevens inhoudend de mogelijkheid om op de oprit twee auto’s te parkeren, met veroordeling van [gedaagde] tot medewerking aan de inschrijving van het overpad in de openbare registers, en een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten;
primair en subsidiair
f) dat de rechtbank een beslissing neemt, die zij gerade acht.
Waarom vordert [eiser sub 1] c.s. dit en wat vindt [gedaagde] ?
3.3.
[eiser sub 1] c.s. vindt dat hij door verjaring op grond van artikelen 3:105 lid 1 BW en 3:306 BW eigenaar is geworden van het Perceeldeel, dan wel dat door verjaring een erfdienstbaarheid is gevestigd ten gunste van het perceel van nr. [nummeraanduiding 2] . Volgens [eiser sub 1] c.s. is sprake van verjaring omdat in ieder geval sinds 1963 het Perceeldeel door eerdere eigenaren van [straatnaam] [nummeraanduiding 2] in bezit is genomen. [gedaagde] is het daarmee oneens en voert verweer.

4.De beoordeling

Eigendomsverkrijging door verjaring ex artikel 3:105 lid 1 BW

4.1.
Op grond van artikel 3:105 lid 1 BW verkrijgt de bezitter van een onroerende zaak die zaak op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering van een rechthebbende strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid. De rechtsvordering van de rechthebbende tot beëindiging van bezit van een niet-rechthebbende verjaart twintig jaar na de dag waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden van de onroerende zaak op grond van artikelen 3:306 BW en 3:314 lid 2 BW. De eigendomsverkrijging door extinctieve verjaring op grond van artikel 3:105 lid 1 BW werkt van rechtswege en werkt daarmee op het moment dat de verjaring is voltooid ten gunste van de partij die op dat moment bezitter is.
4.2.
De vraag wanneer iemand bezitter is geworden van (in dit geval) een stuk grond, moet worden beantwoord naar verkeersopvatting (hoe in de maatschappij over een begrip wordt gedacht), met inachtneming van de wettelijke regels en op grond van uiterlijke feiten (artikelen 3:107 lid 1 BW en 3:108 BW). Voor inbezitneming is bepalend of iemand de feitelijke macht over het stuk grond is gaan uitoefenen (artikel 3:113 lid 1 BW). Daarnaast moet het bezit ondubbelzinnig en openbaar zijn. Van ondubbelzinnig bezit is sprake wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar, tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter doet alsof hij eigenaar is. Voor openbaarheid is noodzakelijk dat naar buiten kenbaar is dat iemand het stuk grond in bezit genomen heeft.
Heeft [eiser sub 1] c.s. de eigendom verkregen door verjaring ex artikel 3:105 lid 1 BW?
4.3.
[eiser sub 1] c.s. heeft gesteld dat er vanaf 1963 sprake is van inbezitneming van het Perceeldeel door de rechtsvoorgangers van [eiser sub 1] c.s. en dat [eiser sub 1] c.s. sinds mei 2018 het Perceeldeel in zijn bezit heeft. Ter zitting heeft [eiser sub 1] c.s. nog verklaard dat de rechtsvordering van [gedaagde] verjaard zou zijn in 1993. Op grond van deze stellingen kan niet geconcludeerd worden dat [eiser sub 1] c.s. de bezitter was op het moment dat de rechtsvordering van een rechthebbende strekkende tot beëindiging van het bezit werd voltooid, zoals artikel 3:105 BW voor verkrijging op grond van dat artikel vereist. Omdat verjaring op grond van artikel 3:105 BW van rechtswege werkt, is volgens de stellingen van [eiser sub 1] c.s., een eerdere bezitter dan [eiser sub 1] c.s. eigenaar geworden. Voor zover [eiser sub 1] c.s. ervan uit is gegaan dat iedere rechtsopvolger van een verkrijger door verjaring ook een beroep kan doen op verkrijging door verjaring op grond van artikel 3:105 BW vindt dat standpunt geen steun in het recht. Om die reden zal de rechtbank de vordering om voor recht te verklaren dat [eiser sub 1] c.s. door verjaring eigenaar is geworden van het Perceeldeel afwijzen. Ook de vordering dat de huidige feitelijke erfgrens de juridische erfgrens is geworden kan niet worden toegewezen, omdat uit de stellingen van [eiser sub 1] c.s. niet volgt dat dat tussen [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] het geval is. De rechtbank gaat voorbij aan de bewijsaanbiedingen van [eiser sub 1] c.s., omdat de feiten die te bewijzen zijn aangeboden niet tot een andere conclusie kunnen leiden.
Heeft [eiser sub 1] door overdracht verkregen?
4.4.
De rechtbank overweegt ten overvloede het volgende: ook al is [eiser sub 1] c.s. op grond van zijn stellingen niet door verjaring eigenaar geworden, mogelijk heeft [eiser sub 1] c.s. het Perceeldeel (of een gedeelte daarvan) door overdracht verkregen. Immers, [eiser sub 1] c.s. wist ten tijde van de koop van het Perceeldeel dat het kadastraal niet tot het perceel behoorde en was door de vorige eigenaar geïnformeerd dat door “gewoonterecht” het Perceeldeel bij het perceel van nr. [nummeraanduiding 2] was getrokken. Met deze verkrijging door “gewoonterecht” zou dus bij de overdracht tussen de rechtsvoorganger van [eiser sub 1] c.s. en [eiser sub 1] c.s. rekening gehouden kunnen zijn. [eiser sub 1] c.s. heeft ter zitting echter desgevraagd verklaard dat hij niet door overdracht eigenaar van het Perceeldeel is geworden. Op grond van deze verklaring kan de rechtbank dus niet anders concluderen dan dat er geen sprake is van eigendomsverkrijging van het Perceeldeel door [eiser sub 1] c.s.
Heeft [gedaagde] nog aanspraak op het Perceeldeel?
4.5.
[eiser sub 1] c.s. heeft ook een verklaring voor recht gevorderd dat de verjaring ertoe heeft geleid dat [gedaagde] geen aanspraak meer kan maken op het Perceeldeel. [eiser sub 1] c.s. heeft gesteld dat er sprake is van onafgebroken ondubbelzinnige inbezitneming van het Perceeldeel vanaf in elk geval 1963. De bezitsdaden bestaan volgens [eiser sub 1] c.s. uit de omstandigheid dat het Perceeldeel in ieder geval sinds 1963 door een hekwerk van het perceel van nr. [nummeraanduiding 4] is afgescheiden en bij nr. [nummeraanduiding 2] is gevoegd, en door de inrichting en het gebruik van het Perceeldeel door rechtsvoorgangers van [eiser sub 1] c.s. als oprit. Dit gebruik heeft [eiser sub 1] c.s. ongewijzigd voortgezet. Ten aanzien van het hekwerk is een kopie bouwtekening uit het gemeentearchief, periode 1937 -1963, van perceel nr. [nummeraanduiding 2] overgelegd waarop een erfafscheiding zichtbaar is. Voorts zijn er foto’s overgelegd daterend van 1964, 1978, 1981, 2002 en van een datum voor dagvaarding waarop een hekwerk is te zien. Het voormalige hekwerk is volgens [eiser sub 1] c.s. vervangen in 2002/2003 door het huidige hekwerk, waarbij het huidige hekwerk met een kleine verplaatsing in de richting van het perceel van nr. [nummeraanduiding 4] is geplaatst. Ten aanzien van de inrichting heeft [eiser sub 1] c.s. erop gewezen dat de oprit een geheel vormt met de rest van het perceel van nr. [nummeraanduiding 2] , waarbij de stoeptegels op de oprit dezelfde zijn als in de tuin. Het perceel van nr. [nummeraanduiding 4] heeft andere stoeptegels. Inbezitneming wordt door [gedaagde] betwist. [gedaagde] heeft niet gesteld dat hij een eventuele lopende verjaring heeft gestuit.
4.6.
De rechtbank oordeelt dat de inbezitneming door (de rechtsvoorgangers van) [eiser sub 1] c.s. onvoldoende gemotiveerd is betwist door [gedaagde] . Door de uiterlijke kenmerken van het Perceeldeel is naar buiten toe kenbaar dat (de rechtsvoorgangers van) [eiser sub 1] c.s. het Perceeldeel exclusief in bezit hebben genomen als oprit. De uiterlijke kenmerken bestaan uit: het hekwerk dat het Perceeldeel van nr. [nummeraanduiding 4] scheidt, de inrichting herkenbaar als oprit van nr. [nummeraanduiding 2] en het gebruik als zodanig door [eiser sub 1] c.s. en zijn rechtsvoorgangers, dat [gedaagde] niet gemotiveerd heeft betwist.
Dat het Perceeldeel nog vanaf de openbare weg toegankelijk is, zoals [gedaagde] betoogt, maakt dat niet anders, omdat naar het oordeel van de rechtbank gebruikers van de openbare weg het Perceeldeel als oprit van de woning aan nr. [nummeraanduiding 2] herkennen. Dat [gedaagde] of derden, zoals bezoekers van de supermarkt, van de oprit gebruik hebben gemaakt door bijvoorbeeld hun auto op het Perceeldeel te parkeren is ook niet gesteld of gebleken. De omstandigheid dat de rechtsvoorgangers van [eiser sub 1] c.s. niet zelf het voormalige of huidige hekwerk zouden hebben geplaatst, maakt het oordeel van de rechtbank gelet op de hiervoor genoemde bezitsdaden van (de rechtsvoorgangers van) [eiser sub 1] c.s. niet anders.
4.7.
Volgens [eiser sub 1] c.s. zijn de aanspraken van [gedaagde] verjaard op het gehele Perceeldeel, tot aan het huidige hekwerk. [gedaagde] verweert zich daartegen en stelt dat het huidige hekwerk niet precies op dezelfde plaats staat als het voormalige hekwerk, dat op de door [eiser sub 1] c.s. overgelegde foto’s zichtbaar is, maar een klein stukje verplaatst is in de richting van het perceel van nr. [nummeraanduiding 4] . Ook volgens de stellingen van [eiser sub 1] c.s. is het huidige hekwerk minder dan twintig jaar geleden geplaatst (namelijk in 2002/2003). Ten aanzien van de (minimale) strook tussen het voormalige hekwerk en het huidige hekwerk zijn de aanspraken van [gedaagde] dus niet verjaard. [eiser sub 1] c.s. heeft wel gesteld dat deze strook zo minimaal is, dat de rechtbank deze moet negeren, maar de rechtbank ziet daarvoor gezien het verweer van [gedaagde] geen grondslag.
4.8.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de inbezitneming door (de rechtsvoorgangers van) [eiser sub 1] c.s. van een deel van het Perceeldeel, te weten het deel vanaf de kadastrale erfgrens tot aan de lijn getrokken over de restanten van het voormalige hekwerk vanaf 1963 is aangetoond. Voor dit deel van het Perceeldeel is de rechtsvordering tot beëindiging van het onrechtmatige bezit van (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] verjaard.
4.9.
Voor zover [eiser sub 1] c.s. heeft bedoeld te vorderen dat de verjaring van de vordering van [gedaagde] om aan het onrechtmatige bezit een einde te maken moet worden vastgelegd in een notariële akte, althans dat dit vonnis in de plaats van een dergelijke akte moet treden, oordeelt de rechtbank dat zij geen grondslag ziet voor een dergelijke akte zonder dat vastgesteld is dat [eiser sub 1] c.s. eigenaar is geworden.
Erfdienstbaarheid van overpad door verjaring?
4.10.
Omdat naar het oordeel van de rechtbank sprake is geweest van inbezitneming door de rechtsvoorgangers van [eiser sub 1] c.s. van het deel van het Perceeldeel tot het voormalige hekwerk en de subsidiaire vordering van [eiser sub 1] c.s. wordt toegewezen, komt de rechtbank niet meer toe aan de meer subsidiaire vordering van [eiser sub 1] c.s. dat door verjaring een erfdienstbaarheid van overpad is ontstaan.
De slotsom
4.11.
De rechtbank zal de vorderingen om voor recht te verklaren dat [eiser sub 1] c.s. door verjaring eigenaar is geworden van het Perceeldeel en dat de huidige feitelijke erfgrens, de juridische erfgrens is geworden en om de verkrijging door verjaring in een notariële akte te doen vastleggen afwijzen. De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] door verjaring geen aanspraak meer kan maken op het deel van het Perceeldeel vanaf de kadastrale erfgrens tot aan de lijn getrokken over de restanten van het voormalige hekwerk toewijzen zoals in het dictum bepaald. Vastlegging daarvan in een notariële akte zal de rechtbank afwijzen, net als de vordering dat dit vonnis in de plaats treedt van een dergelijke akte. Gezien de toewijzing van een subsidiaire vordering hoeft de meer subsidiaire vordering dat ten behoeve van het perceel aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] te [naam gemeente] door verjaring een erfdienstbaarheid van overpad is ontstaan niet meer behandeld te worden.
4.12.
[gedaagde] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de kant van [eiser sub 1] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding: € 106,47
- griffierecht € 304,00
- salaris gemachtigde
€ 1.126,00(2 punten x tarief II à € 563,00)
Totaal € 1.536,47.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] door verjaring geen beroep meer kan doen op haar vorderingsrecht tot beëindiging van het bezit door [eiser sub 1] c.s. op een deel van het Perceeldeel, te weten het deel vanaf de kadastrale erfgrens tussen percelen nrs. [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 4] tot aan de lijn waar het oude hekwerk heeft gestaan, zichtbaar door de ijzeren restanten in het fundament in de grond,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser sub 1] c.s. tot vandaag begroot op € 1.536,47, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de veertiende dag na vonnis datum tot de dag van betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten. Deze kosten worden begroot op:
€ 163,00 aan salaris advocaat, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser sub 1] c.s. volledig aan dit vonnis voldoet, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de veertiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling,
€ 85,00 aan salaris advocaat alsmede de explootkosten van betekening van het vonnis, indien vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de veertiende dag na betekening tot de dag van betaling,
5.4.
verklaart onderdelen 5.2 en 5.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.A. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021.