Op 18 januari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een onbekende eiser(es) en de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren. De zaak, geregistreerd onder UTR 20/686, betreft een beroep dat is ingesteld door mr. D.A.N. Bartels MRE namens de onbekende eiser(es) tegen een uitspraak op bezwaar van de verweerder van 30 december 2019. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet voldoet aan de wettelijke eisen, waardoor inhoudelijke behandeling niet mogelijk is. In het beroepschrift heeft Bartels enkel vermeld dat het beroep is ingesteld namens een belanghebbende, zonder de identiteit van deze persoon te vermelden. Dit is in strijd met de artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die vereisen dat de identiteit van de eiser(es) bekend moet zijn voor afloop van de beroepstermijn. De beroepstermijn liep tot en met 10 februari 2020, maar Bartels heeft geen stukken overgelegd die de identiteit van de eiser(es) bevestigen.
De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de identiteit van de eiser(es) niet binnen de gestelde termijn is bekendgemaakt. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter mr. R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier K.F.K. Hoogbruin, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.