ECLI:NL:RBMNE:2021:4573

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
UTR 20/3450, UTR 20/3990 en UTR 21/370
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke beoordeling van verkeersbesluiten inzake verplaatsing bushalte en inrichting fietsstraat

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 september 2021 uitspraak gedaan over de verkeersbesluiten van twee gemeenten met betrekking tot de verplaatsing van een bushalte en de inrichting van een fietsstraat. Eisers, bewoners van woningen nabij de grens tussen de gemeenten, hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, omdat zij van mening zijn dat de verkeersveiligheid in het geding is en hun percelen moeilijker bereikbaar worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenten een redelijke afweging van belangen hebben gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de verkeersbesluiten zijn genomen met het oog op de verbetering van de verkeersveiligheid, en dat de nadelige gevolgen voor de eisers niet onevenredig zijn in verhouding tot het algemeen belang van de verkeersveiligheid. De rechtbank heeft de bezwaren van eisers ongegrond verklaard, omdat de gemeenten voldoende hebben aangetoond dat de nieuwe verkeerssituatie de veiligheid op de weg verbetert. De rechtbank heeft daarbij ook de ingediende stukken van eisers buiten beschouwing gelaten, omdat deze te laat waren ingediend. De uitspraak benadrukt de beoordelingsruimte die bestuursorganen hebben bij het nemen van verkeersbesluiten en de noodzaak om belangen zorgvuldig tegen elkaar af te wegen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/3450, UTR 20/3990 en UTR 21/370

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 september 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , te [woonplaats] , eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [verweerder 1], verweerder I
(gemachtigde: mr. S. Bonnet)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [verweerder 2] , verweerder II

(gemachtigde: mr. R. Snijder).

Inleiding

1. De woningen van eisers zijn gelegen aan de [straat] vlak bij de grens tussen de gemeente [verweerder 1] en de gemeente [verweerder 2] . In verband met de wens om een veiliger verkeerssituatie te creëren op deze locatie, hebben verweerders besloten om een bushalte te verplaatsen en om het fietspad langs de [straat] ter hoogste van de woningen van eisers als fietsstraat in te richten. De woningen van eisers ontsluiten in de nieuwe situatie niet meer rechtstreeks op de (doorgaande) [straat] , maar op de nieuwe fietsstraat parallel daaraan.
2. Verweerder I en verweerder II zijn bij de besluitvorming gezamenlijk opgetrokken. Dit heeft ertoe geleid dat verweerder I met het verkeersbesluit van 8 juli 2019 een bushalte heeft ingesteld ter hoogte van [adres 1] en dat verweerder II met het verkeersbesluit van 3 september 2019 de bushalte ter hoogte van [adres 2] heeft opgeheven. Met het verkeersbesluit van 29 november 2019 heeft verweerder I vervolgens tussen de [straat] en [adres 3] het fiets/bromfietspad opgeheven en een 30 km/u zone ingesteld.
3. In de besluiten van 13 augustus 2020, van 22 september 2020, en van 9 december 2020 zijn de bezwaren van eisers tegen de verkeersbesluiten ongegrond verklaard.
4. Eisers hebben tegen deze besluiten op bezwaar beroepen ingesteld.
5. Verweerder I heeft een verweerschrift ingediend.
6. De rechtbank heeft de beroepen op 30 juni 2021 gevoegd op zitting behandeld. Namens eisers zijn verschenen [eiser 1] en [eiser 3] . Verweerder I heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [A] (adviseur mobiliteit). Verweerder II heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, door ing. [B] (projectleider) en door ing. [C] (verkeerskundig adviseur).

Overwegingen

7. Eisers hebben de avond voor de zitting per e-mail een grote hoeveelheid stukken ingediend. Eisers hebben daar tijdens de zitting niet naar verwezen en de rechtbank is pas na afloop van de zitting bekend geworden met de indiening van de stukken. De stukken zijn te laat ingediend. De rechtbank laat deze stukken buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerders de verkeersbesluiten hebben mogen nemen. De rechtbank is als volgt tot dit oordeel gekomen.
9. Een bestuursorgaan komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van deze beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen naar zijn oordeel bij het besluit moeten worden betrokken, moet het die belangen tegen elkaar af wegen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Daarbij geldt dat het bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen.
Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. De rechtbank beoordeelt dus niet hoe de verkeersveiligheid was in de oude en in de nieuwe situatie en ook niet welke situatie beter of veiliger is. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de ABRvS. [1]
De belangen zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wvw
10. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat verweerders aannemelijk hebben gemaakt dat met de besluiten op bezwaar van 13 augustus 2020, 22 september 2020 en 9 december 2020 het eraan ten grondslag gelegde belang (namelijk het belang zoals genoemd in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw: het verzekeren van de veiligheid op de weg) wordt gediend. Verweerders hebben voldoende toegelicht dat de verkeerssituatie ter plekke verbeterd moest worden omdat met name de oversteek voor fietsers onveilig was. Om daarvoor te zorgen moest onder meer de bushalte worden verplaatst naar vóór de stoplichten, om zo de snelheid uit het verkeer te halen. Ter onderbouwing van het standpunt dat het verplaatsen van de bushalte de verkeersveiligheid dient, hebben verweerders verwezen naar de QuickScan van IV-infra van 2 juni 2019, waarin is onderbouwd dat de veiligheid op de weg verbetert ten opzichte van de oude situatie en dat weggebruikers beter worden beschermd dan in de oude situatie. De gronden die eisers aanvoeren over de belangen van artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw slagen niet.
11. Over het instellen van de fietsstraat heeft verweerder I voldoende toegelicht dat het vervallen van de ontsluiting van de woningen van eisers naar de [straat] de verkeersveiligheid verbetert. De fietsstraat zorgt ervoor dat de percelen van eisers toegankelijk blijven. Een mooie bijkomstigheid is volgens verweerder I bovendien dat de onveilige situatie dat de percelen van eisers rechtstreeks uitkomen op een busbaan, hiermee wordt opgeheven. De breedte van de fietsstraat is gerelateerd aan de geringe intensiteit van het gebruik door gemotoriseerd verkeer en wijkt daarom af van de richtlijnen. Omdat er maar drie woningen aan de fietsstraat liggen is het gebruik door gemotoriseerd verkeer laag en volstaat de breedte die is gekozen. Een bredere fietsstraat zou bovendien de verkeersveiligheid niet dienen, omdat dat zou uitnodigen tot hogere snelheden. Verweerder I heeft hiermee voldoende gemotiveerd waarom is gekozen voor een fietsstraat met deze breedte. Ook heeft verweerder bij de besluitvorming mogen betrekken dat er beperkte snelheidsverschillen zijn op de fietsstraat en dat de intensiteit van het gebruik door gemotoriseerd verkeer laag is, zodat conflicten zich niet vaak zullen voordoen. De stelling van eisers dat een onveilige situatie ontstaat doordat fietsers op hoge snelheid afslaan naar de fietsstraat maakt niet dat de belangen van artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw niet worden gediend. Verweerders hebben naar het oordeel van de rechtbank bij het bestreden besluit voldoende betrokken dat verkeer vanuit de [straat] afslaat naar de fietsstraat.
12. Eisers hebben twijfel gezaaid over de draaicurves in het advies van DRONG. Volgens dat advies zouden de percelen van eisers vanaf de fietsstraat met de auto in een vloeiende draai bereikbaar zijn, maar dat klopt volgens eisers niet. De mogelijkheid dat de draaicurves fout zijn weergegeven, maakt gelet op de toets die de rechtbank moet uitvoeren echter niet dat de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven. De percelen van eisers zijn immers nog steeds bereikbaar.
13. Met betrekking tot de betonnen rand die aan de fietsstraat grenst en die volgens eisers gevaarlijke situaties oplevert, overweegt de rechtbank dat het spijtig is dat zich op deze plek inmiddels een ernstig ongeluk heeft voorgedaan. Gelet op het toetsingskader heeft verweerder echter voldoende gemotiveerd dat de breedte van de fietsstraat ondanks de betonnen rand passend is.
14. Verweerders hebben de hiervoor genoemde overwegingen aan de bestreden besluiten ten grondslag mogen leggen en zij hebben hiermee inzichtelijk gemaakt dat de met de bestreden besluiten beoogde doelen als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw worden gediend.
15. De rechtbank ziet in het voorbereidende proces, de contacten die in dat kader tussen partijen hebben plaatsgevonden en de stellingen van eisers dat door verweerders geen opvolging is gegeven aan wat daarbij door eisers naar voren is gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat de bestreden besluiten onvoldoende zorgvuldig zijn voorbereid of onvoldoende zijn gemotiveerd.
Belangenafweging
16. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerders de betrokken belangen in de bestreden besluiten hebben afgewogen en zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de nadelige gevolgen van de verkeersbesluiten voor eisers niet onevenredig zijn. Het algemeen belang van de verkeersveiligheid hebben verweerders zwaarder mogen laten wegen dan het individuele belang van eisers om op een eenvoudiger manier hun perceel te kunnen bereiken. De stellingen van eisers op dit punt maken dat niet anders. Eisers menen met name dat zij in hun belangen worden geschaad doordat hun percelen door de komst van de fietsstraat slecht bereikbaar zijn. Het is niet mogelijk om in een vloeiende beweging in- en uit te rijden omdat de draaicirkel op de fietsstraat volgens de richtlijnen te smal is. Dit zorgt op de drukke fietsstraat voor vervelende en onveilige situaties. De percelen zijn voor grotere voertuigen helemaal niet meer te bereiken. Verweerders onderkennen dat de bestreden besluiten nadelige gevolgen kunnen hebben voor eisers. Hoewel eisers en verweerders van mening verschillen over de vraag of ‘de draai’ van de fietsstraat naar de oprit in één keer kan worden gemaakt, erkent verweerder dat het lastiger is om met de auto de percelen van eiser op- en af te rijden en dat dat met een vrachtwagen of een grotere voertuigcombinatie, bijvoorbeeld van een hovenier of een auto met caravan, moeilijk wordt. Verweerders hebben echter inzichtelijk gemaakt hoe alle relevante belangen van eisers zijn afgewogen tegen de belangen van artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw zoals die hiervoor zijn besproken. Verweerders hebben dan ook meegewogen dat de verkeersbesluiten enerzijds negatieve gevolgen hebben voor de inritten van de drie huizen van eisers en anderzijds positieve gevolgen voor de verkeersveiligheid als geheel. Dat is naar het oordeel van de rechtbank een redelijke afweging. De rechtbank volgt eisers verder niet in de stelling dat verweerder II het belang van een mooie entree van [verweerder 2] voorop heeft gesteld bij het nemen van de verkeersbesluit. Niet gebleken is dat dit de aanleiding was voor het nemen van het verkeersbesluit.
17. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. B. Fijnheer en
mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3761.