ECLI:NL:RBMNE:2021:4564

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
UTR 20/3589
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verwijtbare werkloosheid na ontslag op staande voet en de gevolgen voor de WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser was eerder werkzaam als Release Manager en werd op 26 juni 2018 op staande voet ontslagen, maar dit ontslag werd later ingetrokken. In een vaststellingsovereenkomst werd afgesproken dat de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2018 zou eindigen. Het UWV besloot echter in mei 2020 dat de eiser verwijtbaar werkloos was en stopte de betaling van de WW-uitkering. Eiser ging hiertegen in beroep.

Tijdens de zitting op 1 april 2021 heeft de eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat er geen dringende reden voor ontslag was en dat hij niet verwijtbaar werkloos was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het ontslag en de daaropvolgende beslissingen van het UWV beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat er sprake was van verwijtbare werkloosheid, gebaseerd op schriftelijke waarschuwingen van de werkgever en de ontslagbrief. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat de informatie in de ontslagbrief onjuist was.

De rechtbank concludeerde dat de feiten zoals vermeld in de ontslagbrief gezamenlijk een dringende reden vormden voor het ontslag en dat het UWV op basis daarvan de WW-uitkering mocht stopzetten. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3589

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.S. van der Vliet),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

1. Eiser heeft gewerkt als Release Manager bij [werkgever] B.V. Zijn werkgever heeft hem op 26 juni 2018 op staande voet ontslagen, maar heeft dat ontslag later weer ingetrokken. De werkgever en eiser hebben in een vaststellingsovereenkomst afgesproken dat de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2018 wordt beëindigd. Vanaf 1 oktober 2018 ontvangt eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
2. Naar aanleiding van een handhavingsonderzoek heeft het UWV in het besluit van 1 mei 2020 besloten dat eiser vanaf 1 oktober 2018 wel recht heeft op een WW-uitkering, maar dat die uitkering niet wordt uitbetaald omdat eiser verwijtbaar werkloos is. In de beslissing op bezwaar van 1 oktober 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen die beslissing op bezwaar.
3. Het beroep is behandeld op de zitting van 1 april 2021. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
4. Op de zitting is afgesproken dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld om een verklaring over de gang van zaken in de periode rondom het ontslag naar de rechtbank te sturen, en dat het UWV die zal voorleggen aan de werkgever.
5. Eiser heeft zijn verklaring ingediend. Het UWV heeft die voorgelegd aan de werkgever. De werkgever heeft daar niet op gereageerd.
6. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat mr. N.M.H. van Ek wordt vervangen door mr. R.C. Stijnen. De rechtbank heeft partijen gewezen op het recht om op een nadere zitting gehoord te worden. Partijen hebben daar geen gebruik van gemaakt. De rechtbank heeft op 12 augustus 2021 het onderzoek gesloten.

Beoordeling

7. Eiser voert aan dat hij niet verwijtbaar werkloos is. Volgens eiser is er geen sprake van een dringende reden die mocht leiden tot ontslag op staande voet. Dat is volgens eiser ook de aanleiding voor de intrekking van het ontslag door de werkgever. Subsidiair stelt eiser dat als er sprake was van dringende redenen hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt.
8. In artikel 24, tweede lid, van de WW staat dat een werknemer verwijtbaar werkloos is geworden als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt. In artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat als dringende redenen worden beschouwd ‘zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’. De bewijslast dat sprake is van een dringende reden rust op het UWV.
Wat is er volgens de werkgever gebeurd?
9. Het UWV heeft de beslissing op bezwaar gebaseerd op twee schriftelijke waarschuwingen door de werkgever en op de ontslagbrief. Het UWV heeft bij het handhavingsonderzoek navraag gedaan bij de werkgever over de feiten die in de ontslagbrief genoemd zijn, en de werkgever heeft verklaard dat die feiten kloppen.
10. Eiser heeft op 28 december 2017 een schriftelijke waarschuwing ontvangen van zijn werkgever. Daarin staat dat hij zich op 27 december heeft verslapen. Hij heeft toen met zijn manager afgesproken dat hij de volgende dag om 8:30 uur bij een afspraak zou zijn, maar hij heeft zich op 28 december opnieuw verslapen. In de brief staat dat dit geen geïsoleerde gevallen zijn, maar dat zich een patroon ontwikkelt. Er staan afspraken in de brief over hoe laat eiser op kantoor moet zijn.
11. Op 6 april 2018 heeft eiser opnieuw een schriftelijke waarschuwing ontvangen van zijn werkgever. Daarin staat dat eiser consequent te laat op zijn werk is en dat hij daar meerdere keren op aangesproken is.
12. In de ontslagbrief van 26 juni 2018 staat dat eiser wordt ontslagen vanwege zijn werkhouding, zijn gebrek aan interesse en de problemen rondom punctualiteit. Vanwege zijn afwezigheid moeten zijn collega’s voortdurend zijn taken overnemen. Op 25 juni 2018 werd eiser door zijn manager en zijn team op kantoor verwacht, maar hij is niet verschenen en heeft dat niet van tevoren doorgegeven.
Wat is er volgens eiser gebeurd?
13. Eiser heeft de voorgeschiedenis en de inhoud van de twee waarschuwingen niet ontkend. Hij heeft aangegeven dat hij inderdaad nu en dan te laat kwam. Volgens eiser had dat te maken met de gezondheidssituatie van zijn ex-partner.
14. Eiser heeft op de zitting verklaard dat de informatie van de werkgever over de gang van zaken in de periode rondom het ontslag niet klopt. Eiser stelt dat hij in de periode rondom het ontslag in Barcelona was in verband met een operatie van zijn ex-partner. In overleg met zijn manager heeft hij daarvoor vier weken verlof opgenomen, maar in die periode heeft hij nog zo veel mogelijk doorgewerkt en heeft hij contact gehouden met zijn manager. Toen aan het einde van de vier weken bleek dat het herstel van zijn ex-partner langer zou duren en zij nog niet in staat was om naar Nederland te reizen, heeft hij zijn manager gebeld. Hij heeft zijn manager geïnformeerd dat het langer zou duren voor hij terug was. Volgens eiser heeft zijn manager toen niet aangegeven dat hij daar niet mee akkoord was en dat dit gevolgen zou hebben voor de arbeidsovereenkomst. Op 25 juni 2018 kreeg eiser een appje van zijn manager met de vraag waarom hij niet op kantoor was. Eiser heeft zijn manager toen gebeld, en die zou hem terugbellen. Dat is echter niet gebeurd, en de volgende dag kreeg eiser te horen dat hij op staande voet ontslagen was.
15. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat hij vanwege zijn gezondheidstoestand niet in staat was om zijn kant van het verhaal al in de bezwaarfase toe te lichten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
16. Eiser heeft de voorgeschiedenis, zoals die is opgenomen in de waarschuwingsbrieven, niet ontkend. Hij is herhaaldelijk te laat gekomen op zijn werk en heeft daarvoor twee keer een schriftelijke waarschuwing ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is wat in de waarschuwingsbrieven staat op zichzelf nog niet voldoende om aan te nemen dat sprake is van een dringende reden. Ook voor de werkgever was de voorgeschiedenis nog geen dringende reden voor ontslag. In de ontslagbrief staat namelijk dat de arbeidsrelatie al langer onder druk stond, maar dat doordat eiser op 25 juni 2018 niet op zijn werk is verschenen zonder dat te melden een onoverkomelijke situatie is ontstaan. De rechtbank oordeelt dat voor het UWV, net als voor de werkgever, bepalend was wat er in de periode rondom het ontslag is gebeurd.
17. Het UWV is in de beslissing op bezwaar uitgegaan van wat er in de ontslagbrief staat en later nogmaals door de werkgever is bevestigd. Op grond van wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd had het UWV geen reden om aan te nemen dat de informatie van de werkgever niet klopt. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het UWV in de beslissing op bezwaar daarom uitgaan van de feiten zoals die in de ontslagbrief staan.
18. Eiser stelt in beroep pas op de zitting dat de informatie in de ontslagbrief onjuist is. Hij moet daarvoor het tegenbewijs leveren. Eiser heeft verklaard wat er volgens hem gebeurd is en heeft die verklaring op schrift gesteld. Het UWV heeft zich uit coulance, met het oog op alternatieve geschilbeslechting, bereid verklaard om de verklaring van eiser voor te leggen aan de werkgever. De werkgever heeft daar niet meer op gereageerd. Zonder die reactie vindt de rechtbank eisers eigen verklaring onvoldoende tegenover de eerdere berichten van de werkgever. Dat betekent dat de poging van eiser om tegenbewijs te leveren niet is geslaagd.
19. Omdat eiser niet is geslaagd in het tegenbewijs beoordeelt de rechtbank of het UWV in de beslissing op bezwaar op basis van de waarschuwingen en de ontslagbrief mocht uitgaan van verwijtbare werkloosheid. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de feiten die daarin worden genoemd gezamenlijk een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek. Dat eiser geen verwijt kan worden gemaakt is onvoldoende onderbouwd. Het UWV mocht daarom uitgaan van verwijtbare werkloosheid.
20. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en
mr. A. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr.M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 september 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.