ECLI:NL:RBMNE:2021:4558

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
20_388
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake Wob-verzoek met gebreken in besluitvorming

In deze einduitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 22 september 2021, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gegrond verklaard. Eiser had een verzoek om informatie ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), maar het verzoek was slechts gedeeltelijk toegewezen. In een eerdere tussenuitspraak van 3 juni 2021 had de rechtbank geconstateerd dat er gebreken in het bestreden besluit waren en verweerder de gelegenheid gegeven om deze te herstellen. Verweerder heeft hierop een aanvullende motivering ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze herstelpoging onvoldoende was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet adequaat heeft gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet onder het Wob-verzoek vallen en dat er mogelijk meer stukken zijn die openbaar gemaakt moeten worden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de herstelpoging van verweerder niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en dat er geen inzicht was in de zoekslag die verweerder had uitgevoerd. Hierdoor is de rechtbank van mening dat de gebreken in het besluit niet zijn hersteld.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/388

einduitspraak van de meervoudige kamer van 22 september 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. L.G. Kok).

Procesverloop

In het besluit van 28 juni 2019 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek om informatie van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk toegewezen.
In het besluit van 12 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 3 juni 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit gebreken bevat, en dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om die gebreken te herstellen. Ten aanzien van de door verweerder uitgevoerde zoekslag heeft de rechtbank onder meer overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom uit de aanwezigheid van de Miep Ziek contracten niet kan worden afgeleid dat er meer stukken zijn die onder het Wob-verzoek vallen en die bij verweerder berusten. Ook de opmerkingen van eiser bij bepaalde specifiek genoemde documenten geven naar het oordeel van de rechtbank de indruk dat er meer stukken onder verweerder berusten. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij ten aanzien van document 147 betwijfelt of dit onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt en dat verweerder dit opnieuw dient te beoordelen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in bepaalde genoemde documenten ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de weigeringsgrond van artikel 11 van de Wob. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat er derde-partijen zijn die mogelijk door een nieuwe zoekslag van verweerder alsnog dienen te worden betrokken in de procedure. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om bij het eventueel openbaren van meer gegevens te beoordelen of dit het geval is.
De herstelpoging van verweerder
Verweerder heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de gebreken te herstellen. Hij heeft dat gedaan middels een aanvullende motivering. Verweerder overweegt hierin onder meer dat de zogenaamde Miep Ziek contracten worden opgesteld tussen de ouders en de school – in samenspraak met het samenwerkingsverband – en dat verweerder daar dus niet actief bij betrokken is, maar slechts zijdelings een rol bij speelt. De stukken berusten daarom niet bij verweerder. Verweerder heeft verder per document gereageerd op de overwegingen uit punt 15 van de tussenuitspraak over dat de indruk bestaat dat er meer stukken moeten zijn. In reactie hierop maakt verweerder alsnog drie documenten openbaar die zijn verstrekt als productie 1, 2 en 3. Ten aanzien van documenten 250 en 251 heeft verweerder overwogen dat er vanuit hem geen schriftelijke reactie is gegaan richting het samenwerkingsverband. Er is volgens verweerder tijdens een overleg op het ministerie afstemming over de casus bereikt en daar zijn geen notulen van gemaakt. Verweerder overweegt verder dat document 147 niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt. Het document ziet volgens verweerder namelijk niet op het bekostigen van particulier onderwijs, maar op het bekostigen van onderwijs bij een particuliere zorginstelling. Over de gebreken die de rechtbank heeft geconstateerd ten aanzien van de met een beroep op artikel 11 van de Wob gelakte delen overweegt verweerder dat enkele delen toch vrijgegeven kunnen worden. Verweerder heeft de lakkingen in de betreffende documenten aangepast en deze documenten opnieuw overgelegd als productie 4, 5 en 6. Ten aanzien van de andere documenten geeft verweerder een aanvullende motivering.
De zienswijze van eiser
Eiser voert in de zienswijze ten aanzien van document 147 aan dat hij het standpunt van verweerder niet kan volgen. Dat het document niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek zou vallen, omdat het zou gaan om een stuk dat betrekking heeft op onderwijs bij een particuliere zorginstelling, lijkt niet te volgen uit de context van de ongelakte delen. Volgens eiser is de omschakeling van in eerste instantie verwijzen naar een wetsvoorstel en openbaar onderwijs en vervolgens naar particulier onderwijs niet bijzonder groot. Ten aanzien van de documenten 250 en 251 stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder te summier heeft gereageerd. Nu het gaat om een regelmatig terugkerend, controversieel en politiek gevoelig onderwerp, mag verwacht worden dat daarover minstens verslaglegging plaatsvindt.
Het oordeel van de rechtbank
Eiser heeft tegen de overige overwegingen uit de herstelpoging van verweerder geen gronden aangevoerd. De rechtbank leidt hieruit af dat de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken volgens eiser in zoverre zijn hersteld. Deze einduitspraak zal zich daarom beperken tot de vraag of verweerder de gebreken, voor zover het de onderdelen betreft waar eiser nog gronden tegen aanvoert, heeft hersteld.
Document 147
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek ten aanzien van document 147 met de aanvullende motivering onvoldoende heeft hersteld. Na kennisname van de ongelakte versie van het document volgt de rechtbank het standpunt van verweerder niet dat het gehele document niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt. Het document ziet op de (on)mogelijkheid van de financiering van een alternatieve vorm van onderwijs (al dan niet particulier). Indien verweerder van mening is dat het gelakte deel over de betreffende ZML-school niet gaat over particulier onderwijs, en dat het in zoverre niet onder het Wob-verzoek valt, dan had verweerder dat moeten motiveren. De rechtbank is van oordeel dat in dit document slechts het laatste gedachtestreepje uit de mail van 19 september 2016, van 10:07 uur, niet valt onder de reikwijdte van het Wob-verzoek, aangezien dat ziet op het volgen van particulier onderwijs bij een zorginstelling. De gegeven motivering levert aldus opnieuw een gebrek op.
Documenten 250 en 251
De rechtbank vindt de mededeling van verweerder ongeloofwaardig dat zij niet in enige vorm schriftelijk op de e-mail van het samenwerkingsverband heeft gereageerd, dan wel dat er geen verslaglegging is van het overleg dat op het ministerie met het samenwerkingsverband heeft plaatsgevonden. Temeer daar verweerder ook geen inzicht heeft gegeven in hoe hij naar de betreffende documenten heeft gezocht en de rechtbank aldus niet kan beoordelen of dat onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het geconstateerde gebrek ten aanzien van documenten 250 en 251 met de in de herstelpoging gegeven motivering niet heeft geheeld.
Het betrekken van potentiële derde-partijen
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de herstelpoging een zestal nieuwe en/of gewijzigde documenten openbaar heeft gemaakt. Conform punt 27 uit de tussenuitspraak ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of bij het openbaar maken van deze (aanvullende delen van) documenten belangen van derden worden geraakt als gevolg waarvan zij thans nog in deze procedure moeten worden betrokken.
De rechtbank heeft kennis genomen van de bij de herstelpoging onder geheimhouding overgelegde ongelakte producties 1 tot en met 6. Ten aanzien van productie 1 (de bijlage bij document 166) stelt de rechtbank vast dat de mail een gedetailleerde casus beschrijft van ouders (en kind). De persoonsgegevens van deze ouders zijn in de aan de rechtbank geopenbaarde versie van het stuk gelakt. De rechtbank heeft tijdens de raadkamer ten behoeve van deze einduitspraak middels de ongelakte versie van het document kennis genomen van de identiteit van de ouders en stelt vast dat deze ouders niet zijn opgenomen in de lijst van derden aan wie verweerder een zienswijze heeft gevraagd. De rechtbank constateert dat zij de gelakte versie van dit document daarom wellicht ten onrechte reeds aan eiser heeft verstrekt, zonder dat (voor zover bekend) door verweerder die zienswijze is gevraagd aan de derden en is beoordeeld op zijn merites. Verweerder moet dit naar het oordeel van de rechtbank alsnog doen, alvorens wordt overgegaan tot openbaarmaking van het document aan eenieder.
Ten aanzien van de producties 2 en 3 is de rechtbank niet gebleken van potentiële derden die nog in de procedure dienen te worden betrokken. Dit geldt tevens voor de wijzigingen die verweerder heeft aangebracht in de gelakte delen van de producties 4, 5 en 6.
Conclusie
Gelet op de in deze uitspraak en de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 12 december 2019 met de daarop gegeven aanvullende motivering wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met in achtneming van wat in deze uitspraak en de tussenuitspraak is overwogen. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van vier weken.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na de herstelpoging van verweerder met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, voorzitter, en mr. M. Eversteijn en
mr. M.L. van Emmerik, leden, in aanwezigheid van mr.B.L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 22 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzitter is verhinderd om
De uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.