ECLI:NL:RBMNE:2021:4557

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
UTR 21/2855
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking en terugvordering van bijstand. Eiseres, die sinds 28 augustus 2018 een bijstandsuitkering ontving, werd geconfronteerd met de intrekking van haar uitkering per 10 februari 2020, omdat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, van mening was dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar partner L.G. [A]. Dit besluit volgde op een handhavingsrapportage van 29 december 2020, waaruit bleek dat eiseres niet had gemeld dat zij samenwoonde met [A]. Verweerder vorderde een bedrag van € 15.822,81 terug over de periode waarin eiseres onterecht bijstand ontving.

Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder haar niet tijdig had geïnformeerd over het onderzoek naar haar woonsituatie, wat volgens haar in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. Ze betwistte ook dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, en stelde dat er enkel een latrelatie was. De rechtbank oordeelde echter dat de onderzoeksbevindingen van verweerder voldoende bewijs boden voor de conclusie dat eiseres en [A] een gezamenlijke huishouding voerden. De rechtbank wees de argumenten van eiseres af en concludeerde dat de intrekking en terugvordering van de bijstand terecht waren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor zover het gericht was tegen de intrekking en terugvordering van de uitkering, en niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen de blokkering van de uitkering. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Ettikhoven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2855

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats 1], eiseres

(gemachtigde: R.V. Tjon),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres ingetrokken vanaf 10 februari 2020. Tevens heeft verweerder het recht op bijstand over de periode van 10 februari 2020 tot en met 30 november 2020 teruggevorderd tot een bedrag van € 15.822,81.
Bij besluit van 27 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skypeverbinding plaatsgevonden op 14 september 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Standpunt van partijen

1. Eiseres ontvangt sinds 28 augustus 2018 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Eiseres woont op het adres [adres] in [woonplaats 1] (uitkeringsadres). Eiseres heeft een relatie met L.G. [A] ([A]). [A] staat ingeschreven op het (brief)adres van zijn moeder in [woonplaats 2]. [A] heeft een boot in de haven van [woonplaats 3] waar hij geen post kan ontvangen.
2. Volgens verweerder voert eiseres op het uitkeringsadres vanaf 10 februari 2020 een gezamenlijke huishouding met [A]. Verweerder baseert zich hiervoor op de handhavingsrapportage van 29 december 2020. Eiseres heeft verweerder hierover niet geïnformeerd, terwijl zij hiertoe op grond van de Participatiewet (Pw) wel verplicht was. Om die reden heeft eiseres over de periode van 10 februari 2020 tot en met 30 november 2020 ten onrechte een uitkering ontvangen. Dit is voor verweerder aanleiding geweest om de uitkering in te trekken en terug te vorderen.
3. Eiseres stelt in beroep dat verweerder schadebeperkend had moeten optreden door haar direct te informeren over het opstarten van het onderzoek. Door dit niet te doen heeft verweerder gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiseres is hierdoor geconfronteerd met een lange terugvorderingsperiode. Eiseres betwist dat zij vanaf
10 februari 2020 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [A]. Volgens haar is enkel sprake van een latrelatie. Volgens eiseres blijkt uit de pintransacties in [woonplaats 3] en de elektriciteitsrekening van de woonboot van [A] dat hij zijn hoofdverblijf had in [woonplaats 3]. Eiseres voert voorts aan dat haar waterverbruik altijd extreem hoog is geweest. De mannenkleding die op het uitkeringsadres is aangetroffen, is van de overleden partner van eiseres. Volgens eiseres heeft onvoldoende zorgvuldig onderzoek gedaan naar haar woonsituatie. Het besluit tot intrekking, terugvordering en brutering van de terugvordering kan dus geen stand houden. Tot slot stelt eiseres dat een betalingsverplichting is opgelegd die in strijd is met de beslagvrije voet.

Overwegingen

4. De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode loopt van 10 november 2020 tot en met 5 januari 2021.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Pw bevoegd is om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voorzetting van bijstand. De rechtbank ziet in de Pw geen aanknopingspunt voor het standpunt van eiseres dat verweerder haar in een eerder stadium had moeten informeren over het lopende onderzoek, dan wel dat verweerder sneller of anders had moeten handelen dan is gedaan. De rechtbank volgt daarom niet de stelling van eiseres dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Gezamenlijke huishouding
6. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Pw is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
7. In geschil is de vraag of [A] in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen van verweerder een toereikende grondslag vormen voor het standpunt dat dit inderdaad het geval is geweest. Hiertoe is het volgende van belang. Over de periode van 10 februari 2020 tot en met 4 december 2020 heeft verweerder waarnemingen verricht. Gebleken is dat de personenauto van [A] toen bij 24 van de 26 waarnemingen is aangetroffen in de nabijheid van het uitkeringsadres. Tevens is in die periode de motorscooter van [A] bij 21 van de 36 waarnemingen aangetroffen in de nabijheid van het uitkeringsadres. Verder is van belang dat er op 9 december 2020 een onaangekondigd huisbezoek heeft plaatsgevonden op het uitkeringsadres. Tijdens dit huisbezoek was [A] aanwezig in de woning en zijn spullen van hem aangetroffen, zoals (werk)kleding, medicijnen, administratie, post, foto’s, gereedschap en een schilderij. De stelling van eiseres dat de aangetroffen mannenkleding van haar overleden partner was, laat onverlet dat zij op 9 december 2020 ook heeft verklaard dat op het uitkeringsadres werk- en zomerkleding van [A] aanwezig was. Gebleken is verder dat [A] zijn apotheek heeft in [woonplaats 1] en dat hij afspraken heeft in een ziekenhuis in de regio [woonplaats 4]. Ook is van belang dat [A] veelvuldig heeft gepind in (de omgeving van) [woonplaats 1]. Tot slot heeft verweerder ondersteunende betekenis mogen toekennen aan het feit dat het waterverbruik op het uitkeringsadres hoog is geweest voor het aantal ingeschreven bewoners.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van wederzijdse zorg tussen eiseres en [A]. De enkele, niet onderbouwde stelling van eiseres dat zij met [A] een latrelatie had, is onvoldoende voor een ander oordeel.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres en [A] in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd op het uitkeringsadres.
Terugvordering en brutering
10. Eiseres heeft geen dringende reden aangevoerd die verweerder ertoe had moeten brengen om af te zien van de terugvordering. Verder heeft eiseres niet onderbouwd waarom verweerder ten onrechte tot brutering van de vordering is overgegaan. Voorts heeft verweerder in het verweerschrift afdoende onderbouwd dat rekening is gehouden met de beslagvrije voet. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom deze berekening onjuist is.
Blokkade
11. Nu de intrekking en terugvordering van de bijstand in stand kan blijven, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van de blokkade van de uitkering sinds 1 december 2020.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond voor zover het gericht is tegen de intrekking en terugvordering van de uitkering. Het beroep is niet-ontvankelijk, voor zover het gericht is tegen de blokkering van de uitkering. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond, voor zover het gericht is tegen de intrekking en terugvordering van de uitkering;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het gericht is tegen de blokkering van de uitkering.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.