ECLI:NL:RBMNE:2021:4553

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
16/114037-20; 16/202325-20; 16/037889-20 (gev.ttz) en 16/212562-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor verkrachting, mishandeling, poging tot zware mishandeling en aanranding met TBS maatregel

Op 22 september 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere ernstige strafbare feiten, waaronder verkrachting, mishandeling, poging tot zware mishandeling en aanranding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op één avond verschillende strafbare feiten heeft gepleegd, waarbij hij onder andere een vrouw heeft verkracht en twee andere vrouwen heeft aangerand. De rechtbank concludeert dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat betekent dat zijn geestelijke toestand op het moment van de feiten een rol heeft gespeeld in zijn handelen. De rechtbank legt de verdachte een gevangenisstraf op van 2,5 jaar, met daarbij de maatregel van TBS met dwangverpleging. Dit houdt in dat de verdachte na zijn gevangenisstraf eerst behandeld moet worden voordat hij weer in de maatschappij kan terugkeren. De rechtbank oordeelt dat, gezien de ernst van de feiten en de onrechtmatige verblijfsstatus van de verdachte, TBS met dwangverpleging de meest passende maatregel is. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek, waarbij de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de verklaringen van de slachtoffers en de deskundigen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/114037-20; 16/202325-20; 16/037889-20 (gev.ttz) en 16/212562-18 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1981] te [geboorteplaats] (Ghana),
vestigingsadres te [adres] [woonplaats] ,
thans gedetineerd te PI Nieuwegein, locatie Zeist,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 augustus 2020, 28 oktober 2020, 21 januari 2021, 14 april 2021, 8 juli 2021, 1 en 8 september 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op 1 september.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.C. Vermeul, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Ter zitting is ook reclasseringswerker E. Wijbenga gehoord.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de raadslieden van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht. Dit betreft mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, namens [slachtoffer 1] , mr. A.Y. Bleeker, advocaat te Amersfoort, namens [slachtoffer 2] en mr. N. Amine, advocaat te Leiden, namens [slachtoffer 3] .

2.TENLASTELEGGING

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/073889-20
Primairop 19 maart 2020 te Utrecht, [slachtoffer 1] , feitelijk heeft aangerand door in haar billen te knijpen;
Subsidiair
op 19 maart 2020 te Utrecht, [slachtoffer 1] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te dulden, te weten in haar billen te worden geknepen;
16/202325-20
Feit 1
primair
op 25 april 2020 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft verkracht;
subsidiair
op 25 april 2020 te Utrecht [slachtoffer 2] , van wie hij weet dat ze in staat van verminderde bewustzijn verkeerde, handelingen heeft gepleegd die mede bestaan uit het binnendringen van het lichaam;
Feit 2
op 25 april 2020 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
16/114037-20
Feit 1op 25 april 2020 te Utrecht door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 3] , feitelijk heeft aangerand;
Feit 2primair
op 25 april 2020 te Utrecht heeft geprobeerd om [slachtoffer 4] van het leven te beroven;
subsidiair
op 25 april 2020 te Utrecht heeft geprobeerd om [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meer subsidiair
op 25 april 2020 te Utrecht [slachtoffer 4] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde onder parketnummer 16/073889-20
wettig en overtuigend te bewijzen. Ook acht de officier voor het parketnummer 16/202325-20 voor feit 1 het primair ten laste gelegde feit en feit 2 wettig en overtuigend te bewijzen. Daarnaast acht de officier van justitie feit 1 zoals ten laste gelegd onder parketnummer 16/114037-20 wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken voor het primair ten laste gelegde onder feit 2 en acht het subsidiaire feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
16/073889-20
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman stelt dat er geen sprake was van een ontuchtige handeling met een seksuele bedoeling. Er was slechts sprake van een korte aanraking van de bil en het was vriendschappelijk en speels bedoeld. Er was ook geen sprake van het dulden onder een dusdanige dwang, omdat [slachtoffer 1] weg kon lopen. Ook al zou worden aangenomen dat de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] zou zijn geschonden door die korte aanraking van de bil, dan is die schending niet als ernstig aan te merken en dat is op grond van artikel 246 Sr wel vereist.
16/202325-20
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel feit 1 als feit 2. Voor feit 1 geldt dat [slachtoffer 2] zelf niet precies weet wat er is gebeurd nadat zij in haar gezicht werd geslagen. Dat laat meerdere scenario’s open, waaronder het hebben van vrijwillige seks. Bovendien is haar kleding bij de politie in zakken aangeleverd en is niet duidelijk hoe het sperma van verdachte op de kleding, met name de string is gekomen. Deze omstandigheden laten te veel twijfel over. Voor wat betreft feit 2 stelt de raadsman zich op het standpunt dat [slachtoffer 2] is mishandeld, gezien haar verklaring en het opgelopen letsel, maar niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die haar heeft mishandeld. Zij kunnen hier beiden geen uitsluitsel over geven. Het scenario dat iemand anders [slachtoffer 2] heeft mishandeld kan daarom niet worden uitgesloten.
Voor zowel feit 1 als feit 2 stelt de raadsman zich subsidiair op het standpunt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
16/114037-20
De raadsman stelt zich op het standpunt dat voor wat betreft feit 1 er kan worden vastgesteld dat verdachte ter plaatse was, want hij heeft dezelfde glitters op zijn kleding als die zijn aangetroffen bij [slachtoffer 3] . De raadsman voert aan dat [slachtoffer 3] niets concreets zegt over het aanraken van haar borst en dat ze alleen weet dat ze is geslagen. Er is daarnaast onvoldoende steunbewijs voor het aanraken van de borst. Het letsel van [slachtoffer 3] past bovendien beter in het beeld van een mishandeling, maar dat is niet tenlastegelegd. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Voor wat betreft feit 2 stelt de raadsman zich op het standpunt dat het primaire en het subsidiaire feit niet bewezen kan worden en dat daar daarom vrijspraak voor moet volgen. Het meer subsidiaire feit, de mishandeling, kan wel bewezen worden. Het staat vast dat verdachte ter plaatse is geweest in de woning van [slachtoffer 4] op basis van de aangetroffen bloedsporen, de glitters en de achtergebleven dreadlock van verdachte. [slachtoffer 4] verklaart over een slaande beweging en daarnaast is er alleen een letselverklaring. Het opgelopen letsel past binnen het kader van een eenvoudige mishandeling, nu dit letsel binnen 6 weken zichtbaar hersteld zal zijn. Dat maakt dat slechts het meer subsidiaire feit, de mishandeling, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Voor beide feiten stelt de raadsman zich subsidiair op het standpunt dat er ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit onder 2 inzake 16/114037-20
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte enig opzet had op de dood van aangeefster [slachtoffer 4] . De rechtbank oordeelt daarom, evenals de officier van justitie, dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
4.3.2.
Bewijsmiddelen [1]
16/073889-20
De aangifte van [aangeefster] [2] :
Aangifte namens [slachtoffer 1] , geboren [2007] . (…) A: Vandaag, op donderdag 19 maart 2020 op de Leidsekade ter hoogte van het Muntplein (…) Mijn dochter kwam huilend thuis. (…) Ik hoorde mijn dochter aan komen met een hoop geluid. Ze kwam binnen en ik hoorde haar zeggen: "Mama, ik ben in mijn billen geknepen". (…)Ik hoorde haar zeggen dat ze verstoppertje aan het spelen was en dat zij in haar billen geknepen was. Dat zij niet precies wist wat er gebeurde en zich toen heeft omgedraaid. Ze zag toen die man en ze schrok. (…) Ze zei dat de man dicht bij haar stond en een soort over haar heen gebogen stond. (…)Ik wist dat het deze man moest zijn omdat [slachtoffer 1] hem door het raam heeft aangewezen. (…)Ik kan hem als volgt omschrijven:
- Heel erg donker, bijna zwart qua huidskleur
- Zwarte muts op - zwarte broek en zwarte jas aan
- Capuchon over zijn jas, beige
- Lage witte gympen
- Normaal/slank postuur
- Ongeveer 1.78 lang
- Hij was niet zo alert, weggedoken in zijn jas
- Leeftijd ergens in de 30
Het studioverhoor met getuige [getuige 1] (broertje) [3] :
(…) [slachtoffer 1] ging zich verstoppen en ik zag dus die man die een beetje zo naar [slachtoffer 1] toe
ging lopen. Ik zag dat hij met zijn hand zo, in [slachtoffer 1] haar kont ging knijpen. (…)
16/202325-20
De aangifte van [slachtoffer 2] [4]
(…) Op vrijdag 24 april 2020, was ik aan het werk in genoemd advocatenkantoor (…) Ik kan mij herinneren dat ik over het bruggetje richting park Lepelenburg ben gelopen. Ik kan ben daarna op een parkeerplaats in de buurt van park Lepelenburg aangevallen door een man. Ik weet niet meer of ik nu ben geduwd of neergeslagen, maar ik weet dat ik op een gegeven moment op de grond lag. Ik kreeg harde klappen op mijn gezicht en ik weet dat ik mijzelf als het ware heb uitgeschakeld. Al na de eerste klappen dacht ik: "Ik moet dit maar ondergaan en wachten tot het voorbij is". Ik weet niet meer wat daarna gebeurd is. Ik weet dat het op een gegeven moment was opgehouden. (…) Ik hoorde van mijn huisgenoot dat mijn riem geopend was, ik weet niet hoe dat kan. (…) Ik heb veel aangezichtsletsel, ik heb pijn in mijn hele rechterkant van mijn gezicht en dit is ook gezwollen. (…) Ik heb het gevoel dat het de man die mij aanviel niet was te doen om mijn spullen. Ik voelde zoveel geweld en ik denk dat diegene anders gewoon iets had gepakt en was weggerend. (…) U zegt me dat de secretaresse [getuige 2] heeft verklaard dat zij mij pas eind van de avond, 24:00 uur weg heeft zien gaan van de borrel.
Het forensisch onderzoek van het slachtoffer [5]
Goednummer: PL0900-2020125637-2619120, AANE2873NL, blouse/overhemd;Goednummer: PL0900-2020125637-2619122, AANE2876NL, ondergoed;
Goednummer: PL0900-2020125637-2619125, AANE2874NL, broek.
Het onderzoek aan de kleding door het NFI [6] :
(…) AANE2873NL#01, DNA kan afkomstig zijn van: [verdachte] (sperma)*
AANE2874NL#01, DNA kan afkomstig zijn van: [verdachte] (sperma)*
AANE2874NL#02, DNA kan afkomstig zijn van: [verdachte] (sperma)*
AANE2876NL#01, DNA kan afkomstig zijn van: [verdachte] (sperma)
(…)
* De kans dat het DNA-profiel van een willekeurige man overeen komt met het DNA-profiel van het sperma in deze bemonstering is kleiner dan één op één miljard.
(…)
Om de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van verdachte [verdachte] en DNA-mengprofiel AANE2876NL#01 te berekenen zijn de volgende aannames
gedaan:
  • bemonstering AANE2876NL#01 bevat DNA van drie personen;
  • slachtoffer [slachtoffer 2] is één van de donoren van DNA in de bemonstering;
  • de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan verdachte [verdachte] en/of slachtoffer [slachtoffer 2] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 2] , verdachte
[verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 2] en twee
willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AANE2876NL#01 is meer dan één miljard keer
waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Het forensisch onderzoek van het plaats delict [7]
Goednummer: PL0900-2020125489-2619080, AANE2990NL, kleding (jas)
Het onderzoek aan de jas van verdachte [8]
- AANE2990NL# 13 bemonstering van een bloedspoor van de achterzijde van de rechtermouw
- AANE2990NL#14 bemonstering van het gebied ter hoogte van de rechter onderarm
- AANE2990NL#18 bemonstering van het gebied ter hoogte van de linker onderarm
- AANE2990NL#21 bemonstering van het gebied ter hoogte van de linkerzijde van de borst
(…) Bemonsteringen AANE2990NL#13 (bloedspoor van achterzijde rechter mouw), #14 (rechter onderarm), #18 (linker onderarm) en #21 (linkerzijde borst) bevatten DNA dat afkomstig kan zijn van slachtoffer [slachtoffer 2] .
Het onderzoek aan de nagels van verdachte [9]
(…) AANE2996NL#01 (onder nagels hand links verdachte): DNA-mengprofiel van minimaal twee personen, DNA kan afkomstig zijn van verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer 2]
(…)
AANE2998NL#01 (bovenzijde nagels linkerhand verdachte): DNA-mengprofiel van minimaal twee personen, DNA kan afkomstig zijn van verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer 2]
(…)
Voor de berekening van de bewijskracht is aangenomen dat de bemonsteringen DNA bevatten van twee niet-verwante personen. Ook is aangenomen dat een deel van het DNA afkomstig is van verdachte [verdachte] .
De DNA-mengprofielen AANE2996NL#01 en AANE2998NL#01 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer 2] , dan wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon. (…) Er is met RNA-onderzoek een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van vaginale cellen in deze bemonsteringen. (…)
Aanvullend onderzoek aan de nagels van verdachte [10]
Voor de berekening van de bewijskracht van het RNA-onderzoek doet deskundige een aantal aannamen:
(…)
In bemonsteringen AANE2996NL#01 (onder nagels hand links vd [verdachte] ) en
AANE2998NL#01 (bovenzijde nagels linkerhand vd [verdachte] ) is DNA aangetroffen dat
afkomstig is van verdachte (zie het rapport van 26 januari 2021), en DNA dat afkomstig kan
zijn van slachtoffer [slachtoffer 2] . Deskundige heeft op basis van de resultaten van het onderzoek geen reden om aan te nemen dat de bemonsteringen DNA van meer dan twee personen bevatten.
- Op basis van de hoge bewijskracht van de gevonden overeenkomst tussen het
DNA-profiel van het slachtoffer en dat van de bemonstering neemt deskundige aan dat de
bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 2] .
- Ook neemt deskundige aan dat de bemonstering uitsluitend DNA van verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer 2] bevat.
Dit betekent dat de bemonstering DNA bevat van één man (verdachte [verdachte] ) en één
vrouw (slachtoffer [slachtoffer 2] ). Dit betekent ook dat, als de bemonstering vaginale cellen
en/of menstruele secretie bevat, dit materiaal uitsluitend afkomstig kan zijn van het
vrouwelijk slachtoffer.
De resultaten van het RNA-onderzoek aan bemonsteringen AANE2996NL#01 en
AANE2998NL#01 zijn geëvalueerd gegeven de volgende hypothesen:
Hypothese 3. De bemonstering bevat vaginale cellen en/of menstruele secretie, al-dan-niet
in combinatie met ander biologisch materiaal, van slachtoffer [slachtoffer 2]
Hypothese 4. De bemonstering bevat geen vaginale cellen of menstruele secretie, maar
uitsluitend ander biologisch materiaal van slachtoffer [slachtoffer 2] .
De resultaten van het RNA-onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar
is dan wanneer hypothese 4 waar is. Dit betekent dat de resultaten van het RNA-onderzoek
veel waarschijnlijker zijn wanneer de bemonstering vaginale cellen en/of menstruele
secretie van slachtoffer [slachtoffer 2] bevat, dan wanneer de bemonstering uitsluitend ander
biologisch materiaal van het slachtoffer bevat.
16/114037-20
Feit 1
Het informatieve gesprek met [slachtoffer 3] [11]
(…) [slachtoffer 3] had een feestje op de Oude Gracht en liep naar haar huis aan de [adres] in [woonplaats] . (…) Opeens werd ze besprongen uit het niets door een, voor haar onbekende man (…) Ze werd door hem op de grond geduwd, ze kwam op haar rug terecht, waarop ze begon te schreeuwen, en met haar voet stootjes gaf aan hem. De man ging meteen aan haar zitten. Ze schrok toen ze betast werd op haar kleding op haar borsten. Ze riep; "Wat doe je?", waarop ze hem harder is gaan duwen en schreeuwen. Ze voelde dat de man agressiever werd en meer aan haar ging zitten. Ze heeft voornamelijk met haar voeten geschopt en niet haar armen of handen gebruikt. (…) [slachtoffer 3] had op haar gezicht en borstbeen allemaal glitters in verband met het feestje. Ze weet dat de man getint en donker gekleed was, dat is het enige wat ze nog weet. (…) [slachtoffer 3] heeft letsel in gezicht: Toen ze ging gillen is hij haar gaan slaan in het gezicht met vlakke hand. Letsel is te zien boven haar linker oog. Ze klaagt over pijn van haar hele gelaat. Tijdstip dat dit is gebeurd is rond 01.00 uur a 01.30 uur op zaterdag 25 april 2020. (…)
De getuigenverklaring van [getuige 3] [12]
(…) V: Hoe ging de worsteling.?
A: [slachtoffer 3] lag op haar rug op de grond met haar hoofd in de richting van ons huis. Ik zag dat de man met zijn hele lichaam bovenop [slachtoffer 3] zat met aan iedere kant van haar lichaam een been. Hij zat met zijn billen op haar buik/kruis. Ik zag dat hij met zijn hoofd boven het hoofd van [slachtoffer 3] hing. Ik hoorde [slachtoffer 3] huilen en gillen. Ik hoorde haar gillen: "help help".
V; En wat zag u toen?
A: Ik zag dat [slachtoffer 3] met haar hele lichaam aan het bewegen was en met haar benen aan het spartelen was. Ik zag dat de man met gebalde vuist hard tegen het gezicht van [slachtoffer 3] sloeg. Ik zag dat hij zijn arm naar achteren uithaalde en haar flink hard met zijn vuist op haar gezicht sloeg. (…)
(…) V: Wat viel verder op aan haar?
A: Ze had een "glimtopje" aan met daaronder een blauw/paarse bh. Ze had daarover een grijs
joggingjasje scheef omgeknoopt om haar lichaam. Niets van deze kledingstukken zaten op hun normale plek (…).
(…) Ik vroeg haar of de man handtastelijk was geweest. Ze ontkende dit eerst, maar gaandeweg het gesprek vertelde [slachtoffer 3] dat tijdens de worsteling zij een hand op haar blote borst voelde. Zij deed met haar eigen hand voor hoe de man met zijn hand in haar bh ging.
Forensisch onderzoek van [slachtoffer 3] [13]
(…) AANE2859NL overige, glitters (…).
Een forensisch onderzoek op het plaats delict [14]
(…) AANE2995NL, overige glitters (…), op handen en gezicht verdachte [verdachte]
De uitslag van het sporenonderzoek [15]
[l] Een bemonstering van het bovenlijf (Slachtoffer) met glitters, SIN MNE2859NL,
Goednummer PL098T-2020125526-156076, bemonstering op 25 april 2020 om 05:04 uur; (…)
[3] Een bemonstering van de handen en het gezicht van de verdachte, SIN MNE2995NL, goednummer PL098T-2020125489-156073, bemonstering op 25 april 2020 om 06:35; (…) Tijdens een microscopisch onderzoek, zag ik dat in alle bemonsteringen glitter aanwezig was. De glitters hadden een overeenkomstige hexagonale vorm en gelijkende kleuren. (…)
Het onderzoek aan de nagels van verdachte [16]
(…) AANE2994NL#01 (bovenzijde nagels rechterhand verdachte): DNA-mengprofiel van minimaal drie personen, DNA kan afkomstig zijn van verdachte [verdachte] , slachtoffer [slachtoffer 2] en slachtoffer [slachtoffer 3] .
(…)
Voor de berekening van de bewijskracht is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van drie niet-verwante personen. Ook is aangenomen dat een deel van het DNA afkomstig is van verdachte [verdachte] .
(…)
DNA-mengprofiel AANE2994NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] , slachtoffer [slachtoffer 3] en één
willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte
[verdachte] en twee willekeurige onbekende personen. (…)
Feit 2 subsidiair
De aangifte van [slachtoffer 4] [17]
(…) "Op zaterdag 25 april 2020, omstreeks 00:35 uur, bevond ik mij in mijn woning aan de [adres] te [woonplaats] . (…)Voordat ik de deur echter dicht kon doen greep de negroïde man mij uit het niets bij mijn keel met kracht en gooide hij mij naar achteren in mijn woning. Ik voelde dat ik met mijn stuitje op de trap van mijn woning terecht kwam. (…) Ik voelde de hand van de man om mijn keel. Ik voelde dat mijn adem stokte. Ik voelde dat de man mij met zijn andere hand hard op mijn gezicht sloeg met zijn vuist. Ik voelde gelijk pijn op mijn oog. De man probeerde toen met zijn hand mij de mond te snoeren. Ik was zo in paniek dat ik nog maar aan een ding kon denken. Ik had de man bij zijn haren kunnen grijpen en had zo iets van wat er ook gebeurd ik zal iets van jou achterhouden. Ik voelde dat de negroïde man zijn vinger in mijn mond stak zodat ik niet meer kon schreeuwen. Ik heb de negroïde man toen hard in zijn vinger of hand gebeten. (…) Het viel mij net trouwens op dat ik allemaal glitters in mijn gezicht heb. Ik vermoed dat deze glitters in mijn gezicht terecht zijn gekomen via de handen van de negroïde man. Ik heb namelijk niets met glitters gedaan vanavond. Ik zag dat het meisje wat opgevangen werd door mijn buren ook allemaal glitters in haar haar en gezicht had.
Een letselverklaring van [slachtoffer 4] [18]
(…) Conclusie: multipele contusies, fors hematoom. Geen aanwijzingen voor een fractuur. (…)
Het forensisch onderzoek van het slachtoffer [19]
(…) -AANE2857NL overige, glitters
Het forensisch onderzoek aan de woning [20]
(…)-AANE2854NL, badjas slachtoffer
-AANE2856NL, traptreden hal woning
-AANE2855NL, rechtermuur trap hal woning (…)
De uitslag van het sporenonderzoek [21]
(…) [2] Een bemonstering van het gezicht slachtoffer met glitters, SIN AANE2857NL, goednummer PL098T-2020125525-156065, bemonstering op 25 april 2020 om 05:26 uur;
[3] Een bemonstering van de handen en het gezicht van de verdachte, SIN MNE2995NL, goednummer PL098T-2020125489-156073, bemonstering op 25 april 2020 om 06:35; (…) Tijdens een microscopisch onderzoek, zag ik dat in alle bemonsteringen glitter aanwezig was. De glitters hadden een overeenkomstige hexagonale vorm en gelijkende kleuren. (…)
Het onderzoek aan het bloed door het NFI [22]
SIN
Celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans
AANE2854NL#01
[verdachte]
Kleiner dan één op één miljard
AANE2855NL#0l
[verdachte]
Kleiner dan één op één miljard
AANE2856NL#0l
[verdachte]
Kleiner dan één op één miljard
4.3.3.
Bewijsoverweging
16/073889-20
Ontuchtige handeling
De rechtbank staat voor de vraag of er sprake is geweest van een ontuchtige handeling met een seksuele bedoeling in de zin van artikel 246 Sr, zoals primair is tenlastegelegd. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de beoordeling of zo’n handeling als zodanig kan worden gekwalificeerd, afhangt van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de verhouding tussen de betrokkenen en de context waarbinnen de handeling zich voltrok. De wijze van aanraking en het lichaamsdeel dat is aangeraakt kunnen daarbij relevant zijn. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte [slachtoffer 1] in haar bil heeft geknepen en dat niet slechts sprake is geweest van een korte aanraking. Gelet op de wijze van aanraking en de verhouding tussen verdachte en [slachtoffer 1] , zij zijn geen bekenden van elkaar en er is een groot leeftijdsverschil, is het knijpen in de bil als een seksuele handeling aan te merken. De verklaring van verdachte dat de aanraking van de bil vriendschappelijk was bedoeld omdat hij meedeed met verstoppertjespelen acht de rechtbank niet aannemelijk. Met het knijpen in de bil heeft verdachte dan ook een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] .
Dulden
Voorts blijkt uit het onverhoedse karakter van de aanraking dat [slachtoffer 1] is gedwongen om deze ontuchtige handeling te dulden. Zij had geen keuze, omdat ze met haar rug naar hem toe stond. Het feit dat verdachte haar, na de handeling, weg heeft laten lopen maakt dat dus niet anders. De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
16/202325-20
Feit 1
Seksueel binnendringen van het lichaam
Uit het NFI rapport van 29 juni 2020 blijkt dat er spermasporen zijn aangetroffen op de kleding die [slachtoffer 2] op 25 april 2020 droeg. Het DNA in deze bemonstering kan afkomstig zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurige man overeen komt met het DNA-profiel van het sperma in deze bemonstering is kleiner dan één op één miljard. Uit de resultaten van dit onderzoek in combinatie met de aangifte van [slachtoffer 2] concludeert de rechtbank dat het sperma op de kleding van [slachtoffer 2] afkomstig is van verdachte.
Het NFI heeft daarnaast een bemonstering van de nagels van de hand van verdachte onderzocht. Deze bemonstering bevat DNA dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer 2] . Het verkregen DNA-profiel uit deze bemonstering is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer een deel van het DNA in de bemonstering afkomstig is van [slachtoffer 2] , dan wanneer er geen DNA in de bemonstering afkomstig is van [slachtoffer 2] . Uit het rapport van 26 januari 2021 blijkt dat er een aanwijzing is verkregen voor vaginale cellen in deze bemonstering. Op 19 maart 2021 heeft het NFI gerapporteerd dat de resultaten van het RNA-onderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de bemonstering vaginale cellen en/of menstruele secretie van slachtoffer [slachtoffer 2] bevat, dan wanneer de bemonstering uitsluitend ander biologisch materiaal van het slachtoffer bevat. Op basis van de bevindingen van het NFI, in combinatie met de aangifte van [slachtoffer 2] , concludeert de rechtbank dat de bemonstering vaginale cellen van [slachtoffer 2] bevat. De rechtbank sluit, anders dan de raadsman, uit dat de bewijsmiddelen ruimte laten voor alternatieve scenario’s. De rechtbank concludeert aan de hand daarvan dat verdachte met zijn vingers het lichaam van [slachtoffer 2] is binnengedrongen.
De rechtbank oordeelt daarnaast dat niet is vast te stellen of verdachte ook met zijn penis het lichaam van [slachtoffer 2] is binnengedrongen, nu de spermasporen alleen op haar kleding zijn aangetroffen. Een vaginaal onderzoek direct na de aangifte van [slachtoffer 2] is niet verricht, en had meer duidelijkheid gegeven over de vraag of verdachte ook met zijn penis het lichaam is binnengedrongen.
Dwang
Verdachte heeft [slachtoffer 2] uit het niets aangevallen, waarbij veel geweld is gebruikt. Verdachte heeft haar geslagen, op de grond gegooid en gehouden. Daarbij komt dat verdachte gezien zijn postuur en lengte een fysiek overwicht had op [slachtoffer 2] . Op grond van het voornoemde concludeert de rechtbank dat er sprake is geweest van de voor verkrachting noodzakelijke dwang. Mede op basis daarvan oordeelt de rechtbank dat de alternatieve scenario’s, zoals door de raadsman aangevoerd, onaannemelijk zijn.
De bewijsmiddelen in samenhang bezien maken dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte met zijn vingers het lichaam van aangeefster is binnengedrongen, waardoor de primair ten laste gelegde verkrachting bewezen kan worden verklaard.
Feit 2De rechtbank acht de mishandeling van [slachtoffer 2] door verdachte wettig en overtuigend bewezen. Onder feit 1 heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat het verdachte is geweest die wederrechtelijk het lichaam van [slachtoffer 2] is binnengedrongen met zijn vingers. Uit het forensisch onderzoek blijkt dat op de kleding van verdachte op meerdere plaatsen bloed van [slachtoffer 2] is aangetroffen. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor het alternatieve scenario, zoals gepresenteerd door de verdediging, dat er mogelijk nog een andere persoon bij betrokken zou zijn en ook [slachtoffer 2] verklaart daar niet over. De rechtbank zal dit alternatieve scenario dan ook als ongeloofwaardig terzijde schuiven.
16/114037-20
Feit 1
Aangeefster (hierna: [slachtoffer 3] ) verklaart in het eerste informatieve gesprek dat verdachte haar borsten heeft betast. Ter ondersteuning van die verklaring ziet getuige [getuige 3] dat [slachtoffer 3] in paniek is en dat haar kleding niet op de normale plek zit. Ook heeft [getuige 3] verklaard dat [slachtoffer 3] tegen hem heeft gezegd dat zij een hand van de verdachte op haar borst voelde. De rechtbank concludeert derhalve dat er sprake is van bijkomend bewijs dat voldoende steun biedt aan de verklaring van aangeefster. De rechtbank oordeelt daarom dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 2 subsidiair
De rechtbank staat voor de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven roepen. Dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in elk geval moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verdachte heeft aangeefster (hierna: [slachtoffer 4] ) bij de keel gepakt, heeft haar met kracht tegen de trap van haar eigen woning gegooid, heeft zijn hand op haar mond geduwd en heeft zijn vingers in haar mond geduwd. Door deze gedragingen heeft verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard. Naar de uiterlijke verschijningsvorm was het handelen van verdachte zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Dat het uiteindelijke letsel past binnen het kader van de eenvoudige mishandeling, nu het binnen 6 weken zichtbaar hersteld zal zijn, doet daar niets aan af en is niet te danken aan de gedragingen van verdachte. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16/073889-20
op 19 maart 2020 te Utrecht, door een feitelijkheid [slachtoffer 1] , geboren op [2007] , heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft hij, verdachte met zijn, verdachtes, hand in de bil van die [slachtoffer 1] geknepen, en bestaande dat die feitelijkheid uit
- het onverhoeds uitvoeren van deze ontuchtige handelingen en
- het zich met zijn, verdachtes, lichaam vlak achter die [slachtoffer 1] bevinden;
16/202325-20
1
op 25 april 2020 te Utrecht door geweld, te weten het slaan tegen het gezicht, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het brengen van een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer 2] ;
2
op 25 april 2020 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] op haar gezicht te slaan
16/114037-20
1
op 25 april 2020 te Utrecht, door geweld, te weten door
- een over straat lopende vrouw plotseling en onverhoeds op de grond te gooien en met kracht te duwen en
- het op de grond gedrukt houden van die vrouw
- door het slaan in het gezicht en elders tegen het hoofd
van die vrouw, [slachtoffer 3] , heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten, van de borsten van die [slachtoffer 3] ;

2 subsidiair

op 25 april 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 4] bij haar keel heeft vastgepakt en
met kracht tegen een trap in de woning van die [slachtoffer 4] heeft
gegooid en
- die [slachtoffer 4] met kracht op haar hoofd heeft geslagen en
- zijn hand op de mond en zijn vinger in de mond van die [slachtoffer 4]
heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16/073889-20en
16/114037-20 feit 1:
telkens feitelijke aanranding van de eerbaarheid
16/114037-20 feit 2 subsidiair:poging tot zware mishandeling
16/202325-20
feit 1:
verkrachtingfeit 2:
mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte strafbaar is voor het plegen van alle hiervoor genoemde strafbare feiten, zij het in verminderde mate.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat verdachte niet strafbaar is. Hij verwijst hiervoor naar de rapportage van het Pieter Baan Centrum waaruit blijkt dat verdachte te kampen heeft met schizofrenie en hallucinaties. De deskundigen in dat rapport hebben vastgesteld dat deze stoornissen aanwezig waren tijdens de ten laste gelegde feiten. De deskundigen concluderen dat er sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid. De raadsman stelt zich op het standpunt dat niet uitgesloten kan worden dat er sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Dat gegeven in combinatie met het ontbreken van enige herinnering aan de incidenten bij verdachte, maken dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor alle ten laste gelegde feiten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportage van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum. Uit de rapportage blijkt dat er diagnostisch gezien sprake is van schizofrenie en een stoornis in cannabis- en cocaïnegebruik. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De deskundigen concluderen dat het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen. De deskundigen stellen dat een verdergaande vermindering van de toerekenbaarheid niet kan worden uitgesloten, maar ook niet onderbouwd kan worden, omdat de delict scenario’s niet goed in beeld zijn gekomen. Daarbij heeft verdachte in het geheel niet met de deskundigen willen spreken over de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank neemt de hiervoor weergeven conclusies uit de rapportage over en maakt die tot de hare. Daarbij gaat de rechtbank dus voorbij aan het – niet onderbouwde – standpunt van de verdediging dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was en kan de rechtbank dus niet komen tot de conclusie dat verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging
De rechtbank oordeelt dat verdachte strafbaar is ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van het voorarrest.
- een ongemaximeerde maatregel, zijnde terbeschikkingstelling (hierna: TBS) van verdachte waar verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
8.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een veroordeling rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De verdediging verzoekt de rechtbank daarom om bij een veroordeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
Indien de maatregel van terbeschikkingstelling wordt overwogen door de rechtbank stelt de verdediging dat er mogelijkheden zijn voor een maatregel van TBS met voorwaarden. Verdachte kan namelijk op medische gronden een verblijfsvergunning aanvragen. Dat maakt de TBS met voorwaarden alsnog uitvoerbaar.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan tweemaal een feitelijke aanranding, een poging zware mishandeling en een verkrachting in combinatie met een mishandeling. De slachtoffers waanden zich op 19 maart 2020 en 25 april 2020 vrij in hun woonstad Utrecht. Door aldus te handelen heeft de verdachte een zeer grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Met name een verkrachting, maar ook een feitelijke aanranding, heeft meestal tot gevolg dat een slachtoffer zeer ernstige psychische gevolgen van mogelijk langere duur ondervindt. Dat de door verdachte gepleegde feiten een enorme impact hebben gehad op de slachtoffers blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen. De rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het op naam van verdachte staand uittreksel justitiële documentatie van 20 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Over verdachte is op 10 maart 2021 door het Pieter Baan Centrum een Pro Justitia rapport opgemaakt door psychiater A.W.M.M. Stevens en GZ-psycholoog A. Witvliet. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van schizofrenie. Hij zegt stemmen te horen en signalen uit onder meer de televisie te krijgen. Tevens is er sprake van een problematisch middelengebruik, met betrekking tot cannabis en cocaïne. Hij gebruikt de cocaïne in de vorm van crack waardoor de effecten heviger en de risico’s groter zijn. Ten tijde van het tenlastegelegde waren voornoemde stoornissen aanwezig. Er zijn geen aanwijzingen voor seksuele stoornissen of hyperseksualiteit. In het onderzoek is het niet mogelijk gebleken een specifieke doorwerking van de stoornissen vast te stellen. Desondanks adviseren de deskundigen de feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen. Dit vanwege een ernstig en sterk invaliderend ziektebeeld en de schizofrenie, waarvoor verdachte geen eerdere behandeling of medicatie heeft gekregen. De deskundigen achten het recidivegevaar voldoende teruggedrongen binnen het kader van bijzondere voorwaarden gekoppeld aan een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. Indien de rechtbank anders van mening zou zijn, zou de maatregel van TBS met voorwaarden in beeld komen.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van de reclasseringsrapportage van 30 juni 2021. De reclassering acht een regulier reclasseringstoezicht onvoldoende om het recidiverisico, dat als hoog wordt ingeschat, te verminderen en is van mening dat het kader van TBS met voorwaarden betere mogelijkheden biedt. Betrokkene is aangenomen in FPC Veldzicht. De reclassering schat in dat verdachte zich aan de voorwaarden zal willen en vermoedelijk, kunnen houden, maar ziet wel een deels externe motivatie, waarschijnlijk vanuit een beperkt ziekte-inzicht als gevolg van zijn psychische problematiek. Het begrijpen van zaken lijkt belemmerd te worden door zijn psychische problematiek. Hierin zitten mogelijk tevens de risico’s voor het meewerken aan de behandeling. De reclassering adviseert een maatregel van TBS met voorwaarden, mits verdachte beschikt over een geldige verblijfsvergunning. Eén van die voorwaarden houdt in dat verdachte zich laat opnemen in FPC Veldzicht of een soortgelijke zorginstelling. Verdachte heeft zich bereid verklaard medewerking te verlenen, echter alles valt of staat met de verblijfsvergunning die zal aflopen op 14 juli 2021.
Ter terechtzitting heeft reclasseringswerker Wijbenga aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat de verblijfsvergunning is verlopen en dat verdachte op dit moment onrechtmatig in Nederland verblijft. De reclassering kan in die situatie geen toezicht uitvoeren en er kan ook niet gewerkt worden aan re-integratie. Dat maakt dat de voorwaarden niet uitvoerbaar zullen zijn, terwijl er wel een noodzaak is voor behandeling. De TBS met dwangverpleging komt daardoor in beeld. Een belangrijk onderscheid is dat bij TBS met dwangverpleging de behandeling klinisch plaatsvindt, totdat het verantwoord wordt geacht dat verdachte ambulant verder kan worden behandeld. Bij de TBS met voorwaarden is een deel van die voorwaarden al direct ambulant met als doel re-integratie, maar dat is dus niet mogelijk bij verdachte omdat hij geen geldige verblijfsvergunning heeft. Tevens schat de reclassering het recidiverisico bij verdachte hoger in dan de deskundigen van het Pieter Baan Centrum. De reclassering dicht dat vooral toe aan de instabiele situatie waarin verdachte zich bevindt. Die situatie kan een psychose teweegbrengen. De reclassering acht daarom TBS met dwangverpleging passend en geboden.
De straf
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de toerekenbaarheid over en stelt vast dat tijdens het begaan van de strafbare feiten bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De strafbare feiten zijn aan verdachte in verminderende mate toe te rekenen. De rechtbank weegt dit in straf verminderende zin in haar oordeel mee. Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank weegt in straf vermeerderende zin mee dat verdachte bij het plegen van de strafbare feiten jegens [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] een grove mate van geweld heeft gebruikt. Alles overziend zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 2 jaar en 6 maanden. De door de officier van justitie geëiste straf is gelet de LOVS oriëntatiepunten en met het oog op straffen die in vergelijkbare zaken door rechters zijn opgelegd niet haalbaar. Immers in de oriëntatiepunten wordt voor verkrachting uitgegaan van een gevangenisstraf van 24 maanden en voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel 3 maanden gevangenisstraf. In deze zaak is bewezen verklaard een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wat op grond van artikel 45 Sr leidt tot een derde vermindering van de straf. Er zijn geen oriëntatiepunten voor feitelijke aanranding, maar gelet op vergelijkbare zaken en de daarbij opgelegde straffen van andere rechtbanken ziet de rechtbank daarin geen grond om de eis van de officier van justitie te volgen.
Oplegging maatregel
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte tbs met dwangverpleging opgelegd dient te worden. Ingevolge artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan, indien de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist, de rechter gelasten dat een verdachte ter beschikking wordt gesteld indien hij tot het oordeel komt dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond; en het door hem begane feit een misdrijf is genoemd in lid 1 onder 2 van dat artikel.
De bewezenverklaarde feiten betreffen een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en, zoals hiervoor is overwogen, was er ten tijde van de delicten sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij verdachte. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen de oplegging van deze maatregel vereist. Het risico op soortgelijke delicten wordt door de reclassering als hoog ingeschat. Gelet op de ernst van de feiten en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van verdachte acht de rechtbank het niet verantwoord verdachte zonder dat het gevaar voor recidive is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd – waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren – te laten terugkeren in de maatschappij. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de behandeling plaats zal moeten vinden binnen een gedwongen kader, zoals ook door de reclassering is geadviseerd. Zij verwijst hierbij naar de ernstige diepgaande problematiek van verdachte en het feit dat verdachte op dit moment onrechtmatig in Nederland verblijft. Dat maakt een kader van TBS met voorwaarden feitelijk niet uitvoerbaar.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.

9.BENADEELDE PARTIJEN

16/073889-20
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 800.-. Dit bedrag bestaat uit € 300,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
10.1.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank, uitgaande van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, het bedrag toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu de verdediging om vrijspraak vraagt. Bij een bewezenverklaring verzoekt de verdediging de vordering eveneens niet-ontvankelijk te verklaren, omdat onvoldoende is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade en het bewezenverklaarde feit.
10.1.3. Het oordeel van de rechtbank
Op grond van art. 6:162 BW is verdachte aansprakelijk voor de door benadeelde geleden schade. Vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade is ingevolge artikel 6:106 BW onder andere toewijsbaar bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of
aantasting van de persoon op andere wijze. Onder aantasting van de persoon wordt zowel het veroorzaken van geestelijk letsel verstaan, als de aantasting van de persoon “op andere wijze”. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster.
De rechtbank oordeelt dat voldoende vast is komen te staan dat de geleden schade is ontstaan door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht de geleden materiële schade voldoende onderbouwd en wijst de gevorderde therapiekosten voor een bedrag van € 300,- toe.
De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 250,-. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit gedeelte van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank concludeert dat verdachte de benadeelde partij een totale schadevergoeding van € 550,- dient te betalen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 550,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 maart 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 11 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
16/202325-20
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 32.146,02. Dit bedrag bestaat uit € 2.146,02 aan materiële schade en € 30.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
10.2.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank, uitgaande van een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, het bedrag toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu de verdediging om vrijspraak vraagt voor beide ten laste gelegde feiten. Bij een bewezenverklaring stelt de verdediging zich op het standpunt dat het gevorderde bedrag gematigd dient te worden. Dat heeft enerzijds te maken met de draagkracht van verdachte en de verminderde toerekeningsvatbaarheid en anderzijds is naar het oordeel van de verdediging geen koppeling te maken tussen de strafbare feiten en de vergoeding voor de IPhone, de ID-kaart en de bankpas. Die bedragen dienen dus te worden afgewezen.
10.2.3. Het oordeel van de rechtbank
Op grond van art. 6:162 BW is verdachte aansprakelijk voor de door benadeelde geleden schade. Vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade is ingevolge artikel 6:106 BW onder andere toewijsbaar bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of
aantasting van de persoon op andere wijze. Onder aantasting van de persoon wordt zowel het veroorzaken van geestelijk letsel verstaan, als de aantasting van de persoon “op andere wijze”. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van aangeefster.
De rechtbank wijst de opgegeven materiële schade toe, behoudens de gevorderde schade voor de IPhone, de bankpas en de ID-kaart. nu onvoldoende is gebleken dat er causaal verband bestaat tussen het verdwijnen van de goederen en het bewezenverklaarde strafbare gedrag van verdachte.
De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 20.000,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit gedeelte van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank concludeert dat verdachte de benadeelde partij een totale schadevergoeding van € 21.310,72 dient te betalen. Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 21.310,72 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 april 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 141 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
16/114037-20
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 24.987,60. Dit bedrag bestaat uit € 22.987,60 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
10.3.1. Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie verzoekt de rechtbank, uitgaande van een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, het bedrag toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu de verdediging om vrijspraak vraagt voor feit 1. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de rechtbank ook tot niet-ontvankelijkheid van de vordering dient te komen indien hij als verminderd toerekeningsvatbaar wordt gezien. Meer subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat deze vordering een onevenredige belasting voor het huidige strafproces vormt.
10.3.3. Het oordeel van de rechtbank
Op grond van art. 6:162 BW is verdachte aansprakelijk voor de door benadeelde geleden schade. Vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade is ingevolge artikel 6:106 BW onder andere toewijsbaar bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of
aantasting van de persoon op andere wijze. Onder aantasting van de persoon wordt zowel het veroorzaken van geestelijk letsel verstaan, als de aantasting van de persoon “op andere wijze”. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van aangeefster.
De rechtbank wijst de gevorderde materiële schade volledig toe voor zover het gaat om de gemaakte kosten voor de psycholoog, te weten € 962,60. Voor het gevorderde – forfaitaire – bedrag wegens studievertraging ligt dat anders. De verdediging heeft gemotiveerd verweer gevoerd en de rechtbank kan zonder nader onderzoek -waar in deze procedure geen ruimte is, omdat het strafproces daarmee onevenredig vertraagd wordt – niet vaststellen in welke mate de studievertraging is toe te rekenen aan het onrechtmatig handelen van verdachte. De rechtbank acht wel aannemelijk dat in ieder geval een deel van de studievertraging is opgelopen door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank schat dat aan verdachte toe te rekenen deel op om en nabij 25% van de studievertraging. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen tot een bedrag van € 5.000,-.
De rechtbank zal de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 2.000 toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van haar materiele vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit gedeelte van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank concludeert dat verdachte de benadeelde partij een totale schadevergoeding van € 7.962,60 dient te betalen. Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 7.962,60 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 april 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 74 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Verdachte is op 15 januari 2019 veroordeeld door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 dagen (met een proeftijd van 2 jaren). De vordering met parketnummer 16/212562-18 is gekoppeld aan de strafzaak met parketnummer 16/037889
-20. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich in de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, zoals vermeld in dit vonnis.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
De raadsman heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu de raadsman de rechtbank heeft verzocht verdachte vrij te spreken voor het strafbare feit ten laste gelegd onder parketnummer 16/037889-20. Bij een bewezenverklaring en toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging stelt de raadsman zich (subsidiair) op het standpunt, dat er dan een verrekening dient plaats te vinden met het voorarrest.
Nu er geen omstandigheden zijn gebleken die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan, acht de rechtbank het opportuun om naast de opgelegde straf de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 242, 246, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Oplegging straf
-veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 (twee) jaren en zes (maanden);
-bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Maatregel
  • gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
  • overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling langer kan duren dan vier jaren.
Benadeelde partij onder parketnummer 16/073889-20
  • wijst de vordering ter zake van immateriële en materiële schade van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 550,- (zegge vijfhonderdvijftig euro);
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , € 550,- (zegge vijfhonderdvijftig euro) aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 11 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • voormeld bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij onder parketnummer 16/202325-20
  • wijst de vordering ter zake van immateriële en materiële schade van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 21.310,72 (zegge eenentwintigduizenddriehonderdtien euro en tweeënzeventig eurocent);
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , € 21.310,72 (zegge eenentwintigduizenddriehonderdtien euro en tweeënzeventig eurocent) aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 141 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • voormeld bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij onder parketnummer 16/114037-20
  • wijst de vordering ter zake van immateriële en materiële schade van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 7.962,60 (zegge zevenduizendnegenhonderdtweeënzestig euro en zestig eurocent);
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] , € 7.962,60 (zegge zevenduizendnegenhonderdtweeënzestig euro en zestig eurocent) aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 74 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • voormeld bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vordering tot tenuitvoerlegging parketnummer 16/212562-18
-gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Midden-Nederland d.d. 15 januari 2019 gewezen onder parketnummer 16/212562-18, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 5 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mrs. E.W.A. Vonk en mr. A. Bouteibi, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. R.V.S. Adriaanse en M. Neijenhuis, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 september 2021.
mrs. G. Perrick en A. Bouteibi zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/073889-20
hij op of omstreeks 19 maart 2020 te Utrecht,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid [slachtoffer 1] , geboren op [2007] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte
met zijn, verdachtes, hand (met kracht) in de bil(len) van die [slachtoffer 1] geknepen en/of
gegrepen, althans de bil(len) van die [slachtoffer 1] betast en/of aangeraakt, en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld
en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- het onverhoeds uitvoeren van deze ontuchtige handelingen en/of
- het zich met zijn, verdachtes, lichaam vlak achter die [slachtoffer 1] bevinden;
(Artikel art 246 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2020 te Utrecht, een ander, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [2007] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten (met kracht) in haar bil(len) te worden geknepen en/of gegrepen, althans te worden betast en/of aangeraakt op/aan haar bil(len), door deze handeling(en) onverhoeds uit te voeren en/of dicht bij die [slachtoffer 1] te staan en/of zitten;
(Artikel art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
16/202325-20
1
hij op of omstreeks 25 april 2020 te Utrecht
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het slaan en/of stompen tegen het gezicht, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
te weten het duwen en/of brengen en/of houden zijn penis en/of een of meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] ;
(Artikel art 242 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2020 te Utrecht, met [slachtoffer 2] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of
verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het duwen en/of brengen en/of houden van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] ;
(Artikel art 243 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2020 te Utrecht,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het slaan en/of stompen op/tegen het gezicht [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het ejaculeren op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] , althans het ejaculeren op de door die [slachtoffer 2] gedragen kleding;
(Artikel art 246 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 25 april 2020 te Utrecht
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] op/tegen haar gezicht te slaan en/of te
stompen, althans die [slachtoffer 2] letsel in haar gezicht toe te brengen;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
16/114037-20
1
hij op of omstreeks 25 april 2020 te Utrecht, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- een over straat lopende vrouw plotseling en onverhoeds op de grond
te gooien en/of (met kracht) te duwen en/of
- het op de grond gedrukt houden van die vrouw
- door het slaan/stompen in het gezicht en/of (elders) tegen het hoofd
van die vrouw [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het betasten, althans aanraken, van de borsten van die [slachtoffer 3] ;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 25 april 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer 4] bij haar keel heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (met kracht) tegen een trap in de woning van die [slachtoffer 4] heeft gegooid en/of geduwd en/of
- die [slachtoffer 4] met kracht op haar hoofd heeft geslagen en/of
- zijn hand op de mond en/of zijn vinger in de mond van die [slachtoffer 4]
heeft geduwd en/of geduwd gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 4] bij haar keel heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
(met kracht) tegen een trap in de woning van die [slachtoffer 4] heeft
gegooid en/of geduwd en/of
- die [slachtoffer 4] met kracht op haar hoofd heeft geslagen en/of
- zijn hand op de mond en/of zijn vinger in de mond van die [slachtoffer 4]
heeft geduwd en/of geduwd gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2020 te Utrecht [slachtoffer 4] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 4] bij haar keel vast te pakken en/of vast te houden en/of
(met kracht) tegen een trap in de woning van die [slachtoffer 4] te gooien
en/of te duwen en/of
- die [slachtoffer 4] met kracht op haar hoofd heeft te slaan en/of
- zijn hand op de mond en/of zijn vinger in de mond van die [slachtoffer 4]
heeft te duwen en/of geduwd te houden,
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 juli 2021, genummerd PL0900-2020125489, 2020125525, 2020125526 en 2020125637 opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 354. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van 19 maart 2020, pagina’s 32 tot en met 34.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2020, pagina’s 37 tot en met 40.
4.Een proces-verbaal van aangifte van 25 april 2020, pagina’s 79 tot en met 81.
5.Een proces-verbaal van forensisch onderzoek slachtoffer van 29 juni 2020, pagina’s 35 tot en met 37.
6.Een NFI rapport van 29 juni 2020, pagina’s 29 tot en met 34.
7.Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 25 april 2020, pagina’s 332-335.
8.Een NFI rapport van 7 juli 2020, pagina’s 56 tot en met 59.
9.Een NFI rapport van 26 januari 2021, pagina’s 61 tot en met 66.
10.Een NFI rapport van 19 maart 2021, pagina’s 67 tot en met 70.
11.Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van 25 april 2020, pagina’s 181 tot en met 183.
12.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 25 april 2020, pagina’s 193 tot en met 198.
13.Een proces-verbaal forensisch onderzoek slachtoffer van 26 april 2020, pagina’s 221 tot en met 223.
14.Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 25 april 2020, pagina’s 332 tot en met 337.
15.Een proces-verbaal uitslag sporenonderzoek van 21 juli 2020, pagina 237.
16.Een NFI rapport van 26 januari 2021, pagina’s 61 tot en met 65.
17.Een proces-verbaal van aangifte van 25 april 2020, pagina’s 247 tot en met 248.
18.Een schriftelijk bescheid, namelijk een letselverklaring van dr. N. Thielen van 25 april 2020, pagina 254.
19.Een proces-verbaal forensisch onderzoek slachtoffer van 26 april 2020, pagina’s 262 tot en met 263.
20.Een proces-verbaal forensisch onderzoek woning van 26 april 2020, pagina’s 266 en 267.
21.Een proces-verbaal uitslag sporenonderzoek van 21 juli 2020, pagina 237.
22.Een NFI rapport van 9 juli 2020, pagina’s 42 tot en met 44.