In deze zaak heeft de kinderrechter op 25 augustus 2021 de aangehouden beslissing over de uithuisplaatsing van een ongeboren kind behandeld. De kinderrechter had eerder op 17 augustus 2021 een spoedmachtiging verleend voor de uithuisplaatsing van het ongeboren kind in een pleeggezin tot 14 september 2021. De moeder van het ongeboren kind was niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij op haar briefadres was opgeroepen en ook via sms en app was geïnformeerd door de gecertificeerde instelling, Samen Veilig Midden-Nederland (GI). De kinderrechter merkte op dat het ouderlijk gezag na de geboorte van rechtswege door de moeder zal worden uitgeoefend en dat het ongeboren kind onder toezicht was gesteld tot 23 juli 2022.
De GI verzocht om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 17 november 2021. De kinderrechter besloot de spoedmachtiging in stand te laten, omdat de zorgen over de situatie van de moeder en het ongeboren kind nog steeds aanwezig waren. De kinderrechter benadrukte dat de scheiding van een moeder en haar pasgeboren baby een zeer ingrijpende maatregel is, waarvoor dwingende redenen moeten bestaan. Aangezien de moeder niet op de zitting was verschenen, kon haar kant van het verhaal niet worden gehoord, wat de kinderrechter als een belangrijk aspect beschouwde.
De verdere behandeling van het verzoek werd aangehouden tot 25 september 2021, in afwachting van bericht van de GI dat het ongeboren kind was geboren. De kinderrechter gaf aan dat er binnen vier weken na de geboorte een nieuwe zitting gepland zou worden om het aangehouden deel van het verzoek te bespreken. De beslissing werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier aanwezig. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.