ECLI:NL:RBMNE:2021:4545

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
9022425
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een consumentenovereenkomst op afstand met een particuliere onderwijsinstelling en de toetsing van de algemene voorwaarden

In deze zaak gaat het om de opzegging van een consumentenovereenkomst op afstand tussen een particulier en een onderwijsinstelling. De eiseres, een particuliere onderwijsinstelling, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die zich had ingeschreven voor een BBL-opleiding. De gedaagde heeft de overeenkomst opgezegd vanwege gezondheidsproblemen, maar de eiseres vordert betaling van de kosten die voortvloeien uit de opzegging. De kantonrechter heeft de procedure op 9 augustus 2021 behandeld, waarbij de gedaagde niet is verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst als een consumentenovereenkomst op afstand moet worden gekwalificeerd, wat betekent dat er bijzondere regels van toepassing zijn. De eiseres heeft haar vordering gebaseerd op haar algemene voorwaarden, maar de kantonrechter heeft deze voorwaarden ambtshalve getoetst op oneerlijkheid en onredelijke bezwarendheid. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het beding in de algemene voorwaarden dat de gedaagde verplicht tot betaling van volledige kosten bij opzegging na de start van de opleiding, onredelijk bezwarend is. De kantonrechter heeft het beding gedeeltelijk vernietigd en de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.062,84, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
Vonnis van 22 september 2021
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 9022425 / UC EXPL 21-1290 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]h.o.d.n.
[handelsnaam 1] , [handelsnaam 2] , [handelsnaam 3] , [handelsnaam 4]en
[handelsnaam 5],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres, hierna ook te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. (mr. J.H. Wesdijk),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 25 januari 2021;
  • het proces-verbaal van de civiele rolzitting van 24 maart 2021 met het mondelinge antwoord van [gedaagde] op de eis;
  • de ongedateerde brief van [gedaagde] met één productie, ingekomen op 26 maart 2021;
  • de akte van [eiseres] met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 9 augustus 2021. Namens [eiseres] hebben mr. J.A. Wesdijk van GGN en mr. [A] de standpunten nader toegelicht en antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter. [gedaagde] is zonder bericht niet verschenen. Van het verhandelde heeft de griffier zittingsaantekeningen gemaakt.
1.3.
Na sluiting van de mondelinge behandeling is datum voor vonnis bepaald.

2.Waar het in deze zaak om gaat

2.1.
Op 16 mei 2019 schrijft [gedaagde] zich online in via de website van particuliere onderwijsinstelling [eiseres] voor de BBL-opleiding
" [.] ". Bij de inschrijving gaat [gedaagde] akkoord met de
"Algemene Voorwaarden mbo [handelsnaam 1] (2v3)". Op dezelfde dag stuurt [eiseres] per e-mail een bevestiging van de inschrijving aan [gedaagde] .
2.2.
De opleiding duurt 16 maanden en start op 2 september 2019. De totale kosten bedragen € 6.995, die bestaan uit € 75 inschrijfgeld, € 6.448 lesgeld en € 472 voor leermiddelen. Op 1 juli 2019 ondertekent [gedaagde] de onderwijsovereenkomst en doorlopende machtiging, die hij vervolgens opstuurt aan [eiseres] .
2.3.
Tijdens lesdagen in september 2019 is [gedaagde] afwezig. [eiseres] probeert tevergeefs telefonisch contact te krijgen met [gedaagde] en stuurt hem op 12, 19 en 26 september 2019
e-mails over zijn afwezigheid. Op 28 oktober 2019 stuurt [gedaagde] een e-mail aan [eiseres] dat hij niet kan deelnemen aan de opleiding vanwege de bij hem vastgestelde chronische ziekte van Crohn en de klachten die hij daarvan ondervindt.
2.4.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [gedaagde] een vergoeding moet betalen aan [eiseres] voor de kosten van de opleiding. [eiseres] meent van wel en stelt dat zij recht heeft op een vergoeding voor de inschrijving, de opstartkosten, de leermiddelen en de periode dat [gedaagde] kon deelnemen aan het onderwijs. [gedaagde] meent van niet, omdat de oorzaak van de beëindiging niet aan hem te wijten is, maar aan zijn chronische ziekte.

3.De beoordeling

Het beoordelingskader: consumentenovereenkomst op afstand met algemene voorwaarden

3.1.
De overeenkomst tussen partijen is aan te merken als een overeenkomst van opdracht. [gedaagde] is consument. Deze overeenkomst is via internet tot stand gekomen en daarom op afstand gesloten zoals bedoeld in de Europese Richtlijn consumentenrechten (2011/83). Dat houdt in dat er bijzondere regels gelden naast de algemene regels over de totstandkoming van de overeenkomst die de kantonrechter ambtshalve moet beoordelen. De kantonrechter constateert dat deze bijzondere regels, voor zover aan de orde, zijn nageleefd.
3.2.
In aanloop naar deze procedure en in de dagvaarding heeft [eiseres] haar vordering gegrond op haar algemene voorwaarden, waarin een beding staat opgenomen over de verschuldigde kosten bij opzegging. [eiseres] vordert in haar sommatiebrieven betaling van het inschrijfgeld, het volledige lesgeld en de kosten van de leermiddelen van in totaal € 6.995, te vermeerderen met rente en kosten. Bij dagvaarding heeft [eiseres] haar vordering wat betreft het lesgeld omlaag bijgesteld en beperkt tot het blok dat [gedaagde] het onderwijs kon volgen en vordert zij in totaal € 2.352,44, te vermeerderen met rente en kosten.
3.3.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [eiseres] bij akte de grondslag van haar vordering nog gewijzigd. [eiseres] wil haar vordering niet meer op haar algemene voorwaarden gronden, maar op de wettelijke verplichting tot het betalen van een redelijk loon bij opzegging (artikel 7:411 BW). Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] als reden voor de wijziging genoemd dat haar algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn bevonden door onder andere het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 29 juni 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:6351). Daarnaast heeft [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat deze grondslagwijziging in het voordeel van [gedaagde] is en daarom moet worden toegestaan.
3.4.
De kantonrechter staat deze grondslagwijziging niet toe, omdat deze in strijd met de goede procesorde is zoals bedoeld in artikel 130 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In de sommaties en dagvaarding heeft [eiseres] gesteld dat zij met [gedaagde] een overeenkomst heeft gesloten, waar de algemene voorwaarden van [eiseres] onderdeel van uitmaken en waar zij een beroep op doet. [gedaagde] heeft dat niet bestreden. Daardoor staat vast dat de algemene voorwaarden van [eiseres] onderdeel zijn van de rechtsverhouding tussen partijen. Het is dan niet meer mogelijk voor [eiseres] om nog eenzijdig, zonder instemming van [gedaagde] , de grondslag van de vordering na dat stadium nog te wijzigen.
3.5.
Het betoog van [eiseres] dat deze wijziging in het voordeel van [gedaagde] is, is naar het oordeel van de kantonrechter onjuist. Recente rechtspraak van het Europese Hof wijst namelijk op het tegendeel (HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68). In deze rechtspraak is geoordeeld dat de partij die een consument een beding heeft opgelegd dat door de nationale rechter oneerlijk is verklaard en dus is vernietigd, wanneer de overeenkomst zonder dat beding kan voortbestaan, geen aanspraak kan maken op de in een bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke schadevergoeding die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest. Directe toepassing van de wet, in plaats van toetsing van de algemene voorwaarden, kan dus wel degelijk in het nadeel van [gedaagde] uitpakken, omdat bij een vernietiging van de algemene voorwaarden de ruimte voor toepassing van een wettelijke (schade)vergoeding uitgesloten kan zijn. Dat scenario lijkt [eiseres] met haar grondslagwijziging juist te willen omzeilen in haar eigen belang.
3.6.
De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] daarom beoordelen in het licht van de door haar gebruikte algemene voorwaarden. Dat brengt mee dat de kantonrechter ambtshalve zal onderzoeken of daarin oneerlijke bedingen zijn opgenomen zoals bedoeld in de Europese Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (93/13/EEG). Deze toets vindt (onder andere) plaats via de open norm van artikel 6:233 sub a Burgerlijk Wetboek (BW) en, meer in het bijzonder, de artikelen 6:236 en 6:237 BW. Bij deze toets staat de kantonrechter later in dit vonnis nog afzonderlijk stil.
Is sprake van overmacht?
3.7.
De kantonrechter zal eerst het verweer van [gedaagde] bespreken. [gedaagde] erkent dat hij zich heeft ingeschreven voor de opleiding en dat hij daarmee wilde stoppen. [gedaagde] vindt echter dat hij geen vergoeding voor de opleiding verschuldigd is, omdat hij buiten zijn schuld om door zijn chronische ziekte niet heeft kunnen deelnemen aan het onderwijs. Ook vraagt [gedaagde] om kwijtschelding van de kosten, omdat hij die niet kan betalen. De kantonrechter begrijpt deze standpunten van [gedaagde] zo, dat hij een beroep doet op overmacht, op grond waarvan hij geen vergoeding verschuldigd is voor de opleiding.
3.8.
De kantonrechter wijst het beroep op overmacht af. Daargelaten of in deze situatie sprake zou kunnen zijn van overmacht, had [gedaagde] [eiseres] eerder moeten informeren over zijn ziekte en de belemmering die daardoor ontstond om aan de opleiding deel te nemen. [eiseres] heeft onderbouwd dat [gedaagde] op 28 oktober 2019, acht weken ná de start van de opleiding, voor het eerst een bericht heeft gestuurd over zijn ziekte en zijn wens om te stoppen met de opleiding. [gedaagde] heeft dat niet onderbouwd weersproken. Op de zitting van 9 augustus 2021, die op verzoek van [gedaagde] fysiek plaatsvond in plaats van digitaal, is [gedaagde] zonder bericht niet verschenen, waardoor de kantonrechter hem op dit punt niet heeft kunnen bevragen. De kantonrechter stelt daarom vast dat [gedaagde] pas op 28 oktober 2019 voor het eerst contact opnam met [eiseres] over zijn ziekte en wens om te stoppen.
3.9.
Uit de door [gedaagde] overgelegde medische verklaring blijkt dat de maag-darm-lever arts al in maart 2018 constateerde dat sprake is van de ziekte bij [gedaagde] waar hij zich op beroept. De kantonrechter leidt hieruit af dat [gedaagde] al meer dan één jaar bekend was met zijn chronische ziekte toen hij zich inschreef voor de opleiding bij [eiseres] . Deze ziekte kan [gedaagde] dus niet zodanig hebben overvallen bij aanvang van de opleiding, dat hij daardoor pas zoveel later in staat was om hierover contact op te nemen met [eiseres] . De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] begin september 2019, toen hij niet kon deelnemen aan het onderwijs vanwege zijn ziekte, [eiseres] daarover spoedig had moeten informeren of, als zijn ziekte hem dat belette, een vriend of familielid had moeten vragen om dat voor hem te doen. Daarbij wijst de kantonrechter erop dat [eiseres] meermaals heeft geprobeerd om met [gedaagde] in contact te komen, zodat [gedaagde] hierop alleen had hoeven te reageren. Dat [gedaagde] tot acht weken na de start van het onderwijs heeft gewacht om voor het eerst contact te leggen met [eiseres] , komt daarom voor zijn rekening en risico. Van overmacht is geen sprake, zodat de kantonrecht uitgaat van een opzegging door [gedaagde] per 28 oktober 2019.
3.10.
Het verzoek om kwijtschelding van de opzeggingskosten, omdat [gedaagde] momenteel geen inkomen heeft, zal de kantonrechter ook afwijzen. Betalingsonmacht levert geen geldige reden op om volledig te worden bevrijd van verplichtingen, zoals [gedaagde] verlangt.
Is [gedaagde] een vergoeding verschuldigd voor de opzegging?
3.11.
De algemene voorwaarden van [eiseres] regelen de mogelijkheid van opzegging en de gevolgen daarvan. Zoals hiervoor overwogen zal de kantonrechter ambtshalve onderzoeken of de algemene voorwaarden van [eiseres] oneerlijk (in de zin van artikel 3 lid 1 van eerdergenoemde Richtlijn 93/13/EEG) en onredelijk bezwarend zijn (in de zin van artikel 6:233 onder a BW). Als dat zo is, zal de kantonrechter ambtshalve de algemene voorwaarden moeten vernietigen (vgl. HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691, r.o. 3.7.1-3.7.3.). Bij deze beoordeling zal de kantonrechter kijken naar de aard en overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen en de overige omstandigheden van het geval.
3.12.
[eiseres] heeft haar vordering gegrond op het opzeggingsbeding in artikel 9 van haar algemene voorwaarden. Dat beding luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
9.1.
De opdrachtgever/student heeft te allen tijde het recht de inschrijving zonder opgaaf van reden te annuleren. (…)
9.5
De opdrachtgever/student is annuleringskosten verschuldigd in geval van elke andere annulering dan annulering conform artikel 6.8, 9.3, 9.6 of 27.3. De annuleringskosten bestaan onder andere uit de reeds door [handelsnaam 1] gemaakte loonkosten, locatiekosten, kosten van lesmaterialen en vergoeding onkosten welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opdracht. Hierbij is tevens rekening gehouden met de mogelijkheid in hoeverre een door de annulering vrijgekomen plek in te vullen is, inclusief de daarbij behorende kosten. Dit is 7 weken of meer na de start in ieder geval niet meer mogelijk.- Indien de opdrachtgever/student annuleert 8 weken of meer vóór de start van de opleiding, is het inschrijfgeld verschuldigd.
- Indien de opdrachtgever/student annuleert tussen 8 weken en 4 weken vóór de start van de opleiding, is het inschrijfgeld en 10% van het studiegeld verschuldigd.
- Indien de opdrachtgever/student/annuleert minder dan 4 weken vóór de start van de opleiding, maar wel vóór de start van de opleiding, is het inschrijfgeld en 25% van het studiegeld verschuldigd;
- Indien de opdrachtgever/student annuleert na de start van de opleiding, maar niet meer dan 6 weken na de start van de opleiding, is het inschrijfgeld en 40% van het studiegeld verschuldigd. Tevens zijn de volledige kosten van geleverde leermiddelen en kosten van het geleverd online boekenpakket verschuldigd. Onder levering online boekenpakket wordt hier verstaan het door [eiseres] aan de student verschaffen van de inlogcode waarmee de student toegang kan verkrijgen tot het boekenpakket.
- Indien de opdrachtgever/student annuleert 7 weken of meer na de start van de opleiding, zijn het inschrijfgeld en 100% van het studiegeld en de volledige kosten van geleverde leermiddelen en kosten van het geleverd online boekenpakket verschuldigd.
3.13.
Het beding bepaalt aan de ene kant dat [gedaagde] als student te allen tijde de overeenkomst mag opzeggen. Dat is geen afwijking van de wettelijke regeling in art. 7:408 lid 1 BW, waarin hetzelfde staat. Aan de andere kant heeft [eiseres] , als de opzegging later dan zeven weken na de start plaatsvindt, recht op het inschrijfgeld, het volledige studiegeld en de kosten van de leermiddelen en het online boekenpakket. Op dit punt wijkt het beding wél af van de wettelijke regeling in artikel 7:408 lid 3 en 7:411 BW. Het beding schrijft immers voor dat een cursist die de opleiding na zeven weken voortijdig moet opzeggen, de volledige kosten van de opleiding verschuldigd is, ongeacht de omstandigheden van opzegging en de duur van het gevolgde onderwijs. Dat kwalificeert als een gefixeerde schadevergoeding en niet als een redelijk loon voor de verrichte werkzaamheden tot de opzegging. Niet alleen wordt een dergelijk beding vermoed onredelijk bezwarend te zijn, omdat het een hogere vergoeding voorschrijft bij opzegging dan het geleden verlies of de gederfde winst (artikel 6:237 sub i BW), ook is het beding vernietigbaar wegens strijd met een dwingende wetsbepaling, omdat de wettelijke regelingen in artikel 7:408 lid 3 en 7:411 BW dwingend van aard zijn bij een consument zoals [gedaagde] ( artikel 7:413 BW).
3.14.
[eiseres] heeft niet bestreden dat het beding onredelijk bezwarend is. Integendeel, zij erkent dat dit het geval is. [eiseres] heeft om die reden haar algemene voorwaarden aangepast en haar vordering in deze procedure beperkt. Zij vordert immers naast het inschrijfgeld, de opstartkosten en de kosten van de leermiddelen, niet meer het volledige lesgeld conform het beding, maar slechts een deel daarvan voor het gestarte blok aan onderwijs tot het moment van opzegging door [gedaagde] . De kantonrechter is van oordeel dat het opzeggingsbeding in artikel 9 van de algemene voorwaarden van [eiseres] – waar het gaat om deze fixatie van de vergoeding bij opzegging – daarom oneerlijk en onredelijk bezwarend is in de zin van art. 6:233 sub a BW.
3.15.
Gevolg is dat de kantonrechter tot ambtshalve vernietiging van het beding dient over te gaan. Dan rijst de vraag of het beding in zijn geheel vernietigd moet worden of alleen het gedeelte dat de fixatie van de opzeggingsvergoeding regelt. Bij de beantwoording van die vraag betrekt de kantonrechter in zijn oordeel dat [eiseres] heeft onderbouwd dat zij diverse kosten maakt bij de inschrijving van een student, het opstarten van de opleiding en tijdens de opleiding, zoals voor docenten, leslocaties en verdere facilitering van het onderwijs. [gedaagde] heeft dat niet weersproken. De kantonrechter is van oordeel dat het maken van deze kosten door [eiseres] voor [gedaagde] ook redelijkerwijs voorzienbaar was toen hij zich inschreef voor de opleiding.
3.16.
Om deze reden vernietigt de kantonrechter artikel 9 alleen voor het gedeelte waarin de hoogte van de
"annuleringskosten"is bepaald. Het overige deel, zoals de aanhef in artikel 9.5 dat [eiseres] bij opzegging recht heeft op vergoeding van annuleringskosten
,laat de kantonrechter in stand. De kantonrechter realiseert zich dat deze gedeeltelijke vernietiging als een discrepantie kan worden beschouwd met de door de Richtlijn 93/13/EEG beoogde afschrikkende werking. Het zou naar het oordeel van de kantonrechter echter te ver voeren om in dit geval enkel op die grond artikel 9 van de algemene voorwaarden geheel te vernietigen. De kantonrechter betrekt daarbij dat met (de nog niet geïmplementeerde) Richtlijn 2019/21613 artikel 8 aan Richtlijn 93/13/EEG is toegevoegd en dat hierin is bepaald dat door de lidstaten vast te stellen sancties (op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van Richtlijn 93/13/EEG) niet alleen afschrikwekkend, maar ook evenredig en doeltreffend moeten zijn (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6351). Van die evenredigheid zou bij gehele vernietiging geen sprake meer zijn, omdat de gevolgen daarvan (geen enkele plicht tot vergoeding van kosten voor [gedaagde] ) niet in verhouding staat tot het verwijtbare tijdsverloop bij de opzegging, waardoor [eiseres] kosten bleef maken. Wat betreft de doeltreffendheid (en afschrikkende werking) is daarvan al sprake, omdat [eiseres] de algemene voorwaarden heeft aangepast.
Welke vergoeding is [gedaagde] verschuldigd voor de opzegging?
3.17.
De opzeggingsvergoeding begroot de kantonrechter in dit geval op het inschrijfgeld van € 75, de opstartkosten van € 515,84 en de leermiddelen van € 472, derhalve in totaal € 1.062,84. [eiseres] heeft onderbouwd waarvoor zij deze kosten heeft gemaakt. [gedaagde] heeft dat niet weersproken. De kantonrechter acht de bedragen van deze kosten reëel en redelijk.
3.18.
Het gevorderde lesgeld voor het eerste blok van drie maanden van € 1.289,60 wijst de kantonrechter af. De kantonrechter kan niet vaststellen of het door [eiseres] gevorderde lesgeld van € 1.289,60, naast de hiervoor genoemde inschrijf- en opstartkosten, gebaseerd is op daadwerkelijke kosten die [eiseres] heeft gemaakt voor het aanbieden van onderwijs aan [gedaagde] tot zijn opzegging. Dat deze vergoeding betrekking heeft op het gehele blok van drie maanden, terwijl [gedaagde] al na twee maanden is gestopt met de opleiding, wijst op het tegendeel. [eiseres] heeft niet toegelicht of sprake was van een wachtlijst voor de opleiding waaraan [gedaagde] deelnam (en een ander zijn plaats had kunnen innemen). Daarnaast heeft [eiseres] niet concreet onderbouwd dat zij pas met de opleiding is gestart, nadat een bepaalde aantal studenten (waaronder [gedaagde] ) zich had ingeschreven. Deze omstandigheden spelen wel een rol bij de vraag óf en welke kosten van het aangeboden onderwijs te alloceren zijn aan de deelname door [gedaagde] , zodat het op de weg van [eiseres] lag om daar concreet op in te gaan.
3.19.
Dat geldt ook voor de vraag óf [gedaagde] het onderwijs heeft gevolgd, zoals [eiseres] stelt, maar [gedaagde] betwist. Volgens [eiseres] is [gedaagde] in ieder geval tijdens één lesdag op 16 september 2019 aanwezig geweest. Zij baseert die stelling op een door haar overgelegd digitaal aanwezigheidsformulier, waarbij niet vast te stellen is wie dat heeft ingevuld en op welke wijze. Bovendien staat het formulier haaks op de inhoud van de eigen e-mails van [eiseres] aan [gedaagde] op 19 en 26 september 2019 over zijn afwezigheid tijdens de lesweken. Ter zitting kon de gemachtigde van [eiseres] dit onvoldoende ophelderen. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [gedaagde] niet heeft geprofiteerd van het onderwijs van [eiseres] . Ook die omstandigheid weegt mee bij het oordeel van de kantonrechter dat [gedaagde] redelijkerwijs geen vergoeding verschuldigd is voor het lesgeld, naast de inschrijf- en opstartkosten.
Buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten
3.20.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. [eiseres] heeft bij dagvaarding een aanmaning overgelegd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De kantonrechter zal daarom de vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom, te weten € 192,91 (inclusief BTW).
3.21.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de wettelijke rente niet bestreden. Deze is daarom toewijsbaar over het toegewezen deel van de hoofdsom vanaf het verstrijken van de 14 dagen termijn in de aanmaning, zoals bij de dagvaarding overgelegd, op 14 mei 2020.
3.22.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Die kosten van [eiseres] worden begroot op € 108,22 voor de dagvaarding, € 507 voor het griffierecht en € 436 voor salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 218).

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.062,84, te vermeerderen de wettelijke rente vanaf 14 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening, en € 192,91 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief BTW,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.051,22, waarin begrepen € 436 aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Hurenkamp en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2021.