ECLI:NL:RBMNE:2021:4543

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
8988180 / MC EXPL 21-586
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en dwaling in overeenkomst voor persoonlijkheidsonderzoek

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Midden-Nederland op 15 september 2021, heeft eiser, h.o.d.n. [handelsnaam], een vordering ingesteld tegen gedaagde, wonende te [woonplaats 2], met betrekking tot een overeenkomst voor een persoonlijkheidsonderzoek ten behoeve van [A (voornaam)]. Eiser vordert een bedrag van € 3.445,00, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, omdat gedaagde een eerder bedrag van € 1.150,00 niet heeft voldaan. Gedaagde heeft de overeenkomst ontbonden en stelt dat zij gedwaald heeft bij het aangaan van de overeenkomst, dan wel dat eiser zijn verplichtingen niet is nagekomen.

De procedure omvatte verschillende conclusies van partijen, waarin zij hun standpunten uiteenzetten. Eiser heeft gesteld dat de overeenkomst duidelijk was en dat gedaagde het verschuldigde bedrag niet heeft betaald. Gedaagde heeft echter betwist dat er een uurtarief was afgesproken en heeft aangevoerd dat zij niet in gebreke heeft gesteld voordat zij de overeenkomst heeft ontbonden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat er een uurtarief was afgesproken en dat gedaagde haar verplichtingen uit de overeenkomst is nagekomen door het bedrag van € 1.150,00 te betalen.

In reconventie heeft gedaagde een vordering ingesteld tot terugbetaling van het betaalde bedrag, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet op de juiste wijze de overeenkomst heeft ontbonden, omdat eiser niet in gebreke was gesteld. De vorderingen van zowel eiser als gedaagde zijn afgewezen, en de proceskosten zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis van 15 september 2021
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 8988180 / MC EXPL 21-586 van
[eiser]h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie, hierna ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde Aliter Melius B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
  • de conclusie van dupliek in reconventie
  • de akte uitlating producties zijdens [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 21 juni 2020 bericht [gedaagde] aan [eiser] onder meer als volgt:
“onderwerp: gegevens tbv persoonlijkheidsonderzoek [A (voornaam)]
(…)
Gegevens voor factuur:
[gedaagde]
(…)
Afspraak: persoonlijkheidsonderzoek”
2.2.
Op 21 juni 2020 bericht [eiser] aan [gedaagde] onder meer als volgt:
“Conform de site is het persoonlijkheid onderzoek € 1150,00
Dat is per uren die ik in steek weinig, ongeveer dertig euro per uur.
Omdat het een pakket is kan ik twee maanden alle aandacht besteden aan [A (voornaam)] .
(…) er is geen eerste vragenlijst, maar een setje van gedragsvragenlijsten en een diagnostisch gesprek.
Daarnaast de telefonische contacten, de zoom contacten en de ondersteuning die [A (voornaam)] twee maanden kan vragen.
Op de site [...] .nl staan alle tarieven, pakket 1 biedt de meeste mogelijkheden voor mij om [A (voornaam)] te helpen de komende twee maanden.”
2.3.
Op 21 juni 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde] een factuur doen toekomen van € 1.150,00 ten behoeve van pakket 1 persoonlijkheidsonderzoek.
2.4.
Op 21 juni 2020 heeft [gedaagde] een bedrag van € 1.150,00 aan [eiser] voldaan.
2.5.
Op 23 juni 2020 bericht [eiser] aan [gedaagde] onder meer als volgt:
“Tot slot wil ik even aangeven dat de mails en de telefoongesprekken ook tot het onderzoek behoren. Dat is het deel interventie en dat valt ook onder het pakket.”
2.6.
Op 23 juni 2020 antwoordt [gedaagde] aan [eiser] onder meer als volgt:
“Mbt gesprekken/pakket: ik begrijp dat het nu even heftig en veel is. Er zit natuurlijk een max aantal uren in het pakket en als het ‘op’ is kijken we waar we staan en overleggen we, eens?”
2.7.
Op 23 juni 2020 antwoordt [eiser] aan [gedaagde] vervolgens onder meer:
““Er zit natuurlijk een max aantal uren in het pakket en als het ‘op’ is kijken we waar we staan en overleggen we, eens?” Ik ben blij dat u dit standpunt inneemt. Laat u vooral niet tegenhouden in de gedachte uren, want u heeft een pakket gekocht dat tot een oplossing moet leiden.
Dat overleg doen we als het ‘op’ is, ik trek tegen die tijd wel aan de bel. Maar ik benadruk dat u niet zoals bij een advocaat of andere ondernemers achteraf ineens een rekening op uren gaat krijgen. De afspraak is het pakket 1 persoonlijkheidsonderzoek dat moet tot een oplossing voor [A (voornaam)] , [gedaagde (voornaam)] en [B (voornaam)] leiden. Dus bel, mail enz. zo veel als u wilt, alles draagt bij aan het persoonlijkheidsonderzoek. Geen verrassingen achteraf.”
2.8.
Op 6 juli 2020 bericht [gedaagde] aan [eiser] onder meer als volgt:
“Ik heb contact met u opgenomen om [A (voornaam)] te laten testen en hem inzicht in zichzelf te geven en hem handvatten te geven om te leren ter voorbereiding op de Havo.
Het traject gaat een compleet andere kant op en u weigert [A (voornaam)] te laten testen. De argumentatie die u daarvoor geeft is … beschamend.
(…)
Zoals aangegeven wilt u niet doen waarvoor ik u heb ingeschakeld en wat we hebben afgesproken dat u voor het bedrag zou doen: [A (voornaam)] testen en hem verder helpen met leren. Hierdoor zijn wij genoodzaakt dit traject te stoppen.”
2.9.
Op 6 juli 2020 bericht [eiser] aan [gedaagde] onder meer als volgt:
“Om u tegemoet te komen wil ik het diagnostisch verslag opstellen.
Dat wil zeggen een getekend rapport met de resultaten zoals medegedeeld.
Ik heb alle uren genoteerd en constateer dat u ruimschoots de tijd heeft benut ten bedrage van 1150 euro.
Met het toezenden van het dtr, beschouw ik de dienst als verleend.
Door u opstelling vandaag is er door u duidelijk aangegeven dat er geen grond tot samenwerking kan vinden.
(…)
De uren zijn bij deze vergoed en als extra compensatie voor uw eigen beslissing voeg ik gratis de dtr toe.”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.445,00 aan hoofdsom, vermeerderd met € 469,50 aan buitengerechtelijke kosten en met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2020 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] [eiser] heeft ingehuurd voor het doen van een persoonlijkheidsonderzoek ten behoeve van [A] , de neef van [gedaagde] . [gedaagde] heeft een bedrag van € 3.445,00 onbetaald gelaten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert samengevat - veroordeling van [eiser] tot betaling van € 1.150,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2020 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [eiser] in de (daadwerkelijke) kosten van dit geding, waaronder begrepen de nakosten.
3.6.
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij gedwaald heeft ten aanzien van de aan [eiser] verstrekte opdracht danwel dat [eiser] de overeenkomst niet correct is nagekomen.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[gedaagde] heeft allereerst aangevoerd dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering omdat [eiser] artikel 21 Rv heeft geschonden. Hij heeft niet alle concrete feiten en omstandigheden in de dagvaarding weergegeven en niet alle correspondentie overgelegd, aldus [gedaagde] . De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
4.2.
[eiser] heeft in de dagvaarding verwezen naar zijn brief van 7 juli 2020 waarin hij verzoekt om betaling van het openstaande bedrag van € 3.445,00. Verder heeft [eiser] aangegeven dat [gedaagde] van mening is geen bedrag verschuldigd te zijn en heeft hij verwezen naar tussen partijen gevoerde correspondentie. Voor zover [eiser] niet alle correspondentie heeft overgelegd en dit al een schending van artikel 21 Rv zou opleveren, geldt dat daarvoor in dit geval niet als sanctie past dat [eiser] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering. Het verweer van [gedaagde] dienaangaande wordt dan ook verworpen.
4.3.
Ook het verweer van [gedaagde] dat zij rauwelijks is gedagvaard wordt verworpen. Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en de stukken die in het geding zijn gebracht, moet worden opgemaakt dat [eiser] steeds aanspraak heeft gemaakt op betaling van het door hem gevorderde. Het verweer van [gedaagde] dat sprake is van een conclusie van repliek die niet is ondertekend door de gemachtigde van [eiser] , slaagt evenmin nu door [eiser] vervolgens voldoende is toegelicht dat haar gemachtigde [.] gebruik maakt van een rolgemachtigde die de conclusie heeft ondertekend.
4.4.
[eiser] stelt dat partijen zijn overeengekomen dat hij door [gedaagde] is ingehuurd voor het doen van een persoonlijkheidsonderzoek ten behoeve van [A] . De kantonrechter begrijpt verder dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] zou worden betaald op basis van een uurtarief van € 75,00 per uur. Rekening houdend met een ontvangen bedrag van € 1.150,00, dient [gedaagde] nog een bedrag van € 3.445,00 te voldoen, aldus [eiser] .
4.5.
[gedaagde] erkent dat zij [eiser] heeft ingehuurd om een IQ test af te nemen om daarmee inzicht te krijgen of [A (voornaam)] , de zoon van haar zus, de Havo aan zou kunnen. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] pakket 1 zou afnemen voor een bedrag van € 1.150,00, welk bedrag [gedaagde] ook heeft voldaan, aldus [gedaagde] .
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter wijzen de stukken en omstandigheden waarop [eiser] zich beroept, niet op een afspraak zoals door hem is gesteld. Integendeel; [eiser] heeft het in de correspondentie ook steeds over pakket 1 en stuurt [gedaagde] een factuur voor € 1.150,00 onder vermelding van pakket 1 persoonlijkheidsonderzoek. Verder geeft [eiser] in zijn brief van 21 juni 2020 aan dat hij, omdat het een pakket betreft, twee maanden alle aandacht aan [A (voornaam)] kan besteden en dat er gedurende twee maanden telefonische contact, zoom contact en ondersteuning gevraagd kan worden. In zijn brief van 23 juni 2020 geeft [eiser] wederom aan dat [gedaagde] een pakket heeft gekocht en dat als de uren daarvan verbruikt zijn, hij aan de bel zal trekken zodat [gedaagde] niet ineens achteraf een rekening gepresenteerd krijgt. Gelet hierop had het op de weg van [eiser] gelegen om nader te onderbouwen dat partijen desondanks een uurtarief zijn overeengekomen. [eiser] heeft dat niet gedaan. Aan bewijslevering komt de kantonrechter daarom niet toe. Nu niet vast is komen te staan dat [eiser] op basis van een uurtarief zou declareren en [gedaagde] het overeengekomen bedrag van € 1.150,00 heeft betaald, moet het er voor worden gehouden dat [gedaagde] haar deel van de overeenkomst is nagekomen.
4.7.
Gelet op het vorenstaande bestaat er geen grondslag voor het gevorderde bedrag van € 3.445,00. De vordering dienaangaande zal dan ook worden afgewezen. De nevenvorderingen treffen hetzelfde lot.
4.8.
Hetgeen partijen voor het overige nog hebben aangevoerd, onder meer ten aanzien van de werkwijze van [.] , leidt niet tot een ander oordeel. De kantonrechter zal dit dan ook onbesproken laten.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde] heeft verzocht [eiser] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten. Anders dan [gedaagde] ziet de kantonrechter geen aanleiding om [eiser] in de daadwerkelijke proceskosten te veroordelen. Slechts in geval van misbruik van procesrecht kan er grond zijn om een volledige proceskostenveroordeling uit te spreken. Dat is niet gebleken. De kantonrechter begroot de proceskosten op twee punt van het toepasselijke tarief van € 249,00 voor salaris gemachtigde.
in reconventie
4.10.
[gedaagde] stelt dat de overeenkomst tot stand is gekomen op grond van dwaling. Voor een geslaagd beroep op dwaling is vereist dat sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken op grond waarvan de overeenkomst is aangegaan en dat de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet of niet op dezelfde voorwaarden zou zijn gesloten. Voorts is vereist dat zich één van de drie in artikel 6:228, eerste lid, van het BW genoemde gevallen voordoet, te weten - kort gezegd - a) de wederpartij heeft een onjuiste inlichting gegeven, b) de wederpartij heeft een mededelingsplicht geschonden, of c) er is sprake van wederzijdse dwaling.
4.11.
[gedaagde] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [eiser] onjuiste en/of onvolledige mededeling aan [gedaagde] heeft gedaan, waardoor [gedaagde] bij haar beslissing om met [eiser] een overeenkomst aan te gaan, heeft gedwaald. Dat [eiser] niet bij een beroepsgroep is aangesloten en er geen kwaliteitsborging plaatsvindt, maakt niet dat [eiser] ter zake niet kundig zou zijn of dat [gedaagde] met een, zoals zij meent, niet-professional van doen heeft gehad. Ook weegt mee dat [gedaagde] eerst een andere deskundige heeft benaderd en dat deze deskundige [eiser] heeft aangeraden. [gedaagde] heeft verder niet toegelicht waarom zij de overeenkomst alsdan niet zou hebben gesloten noch onder welke voorwaarden zij de overeenkomst dan wel zou hebben gesloten. Het geval van dwaling danwel een wederzijdse dwaling doet zich hier dan ook niet voor. De stelling van [gedaagde] dat zij gedwaald heeft bij het sluiten van de overeenkomst wordt dan ook verworpen.
4.12.
[gedaagde] stelt vervolgens dat [eiser] de overeenkomst niet naar behoren heeft uitgevoerd en dat [eiser] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. [gedaagde] heeft de overeenkomst op 6 juli 2020 ontbonden en maakt aanspraak op terugbetaling van het op basis van de overeenkomst betaalde bedrag.
4.13.
Wat er van de wanprestatie ook zij, de bevoegdheid tot ontbinding ontstaat pas wanneer de schuldenaar in verzuim is, tenzij nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is (artikel 6:265 lid 2 BW). [eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde] de overeenkomst heeft ontbonden nadat zijn werkzaamheden hebben plaatsgevonden. De kantonrechter begrijpt daaruit dat [eiser] niet in gebreke is gesteld en niet de mogelijkheid is geboden om een eventuele tekortkoming te herstellen. [gedaagde] is pas bevoegd de overeenkomst te ontbinden nadat [eiser] in verzuim is geraakt. Vast staat dat [gedaagde] [eiser] niet in gebreke heeft gesteld. Dat nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk was, is gesteld noch gebleken. Dit betekent dat [gedaagde] de tussen partijen gesloten overeenkomst niet op rechtens deugdelijke wijze heeft ontbonden. Er is dan ook geen ongedaanmakingsverbintenis ontstaan.
4.14.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de vordering van [gedaagde] moet worden afgewezen. Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd kan dan ook onbesproken blijven.
4.15.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, tot op heden begroot op € 124,00 (2 x ½ x € 124,00) voor salaris gemachtigde
5. De beslissing
De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in conventie, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 498,00 voor salaris gemachtigde,
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding in reconventie, tot op heden aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 124,00 voor salaris gemachtigde,
5.5.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021.