ECLI:NL:RBMNE:2021:4526

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
UTR 21/2821
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake Wob-verzoek door Stichting een Dier een Vriend

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 31 augustus 2021, wordt het beroep van Stichting een Dier een Vriend tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit niet-ontvankelijk verklaard. De zaak betreft een Wob-verzoek dat door de stichting was ingediend, maar waar de minister niet tijdig op had beslist. De rechtbank had eerder, op 25 januari 2021, bepaald dat de minister binnen acht weken op het verzoek moest beslissen en een dwangsom van € 100,- per dag moest betalen bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-. De eiseres stelt dat de minister deze termijn heeft overschreden en dat het beroep daarom ontvankelijk is.

De rechtbank overweegt dat de minister inderdaad de beslistermijn heeft overschreden, maar dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat het Wob-verzoek niet door de oorspronkelijke verzoeker is ingediend. De minister stelt dat het verzoek is ingediend door de voorzitter van de stichting, die inmiddels is overleden, en dat het verzoek niet door een ander kan worden voortgezet. De rechtbank volgt deze redenering niet, omdat er een machtiging is die aantoont dat het verzoek namens de stichting is ingediend. Bovendien is het beroep eerder door de rechtbank geaccepteerd, waardoor er geen twijfel bestaat over de ontvankelijkheid.

De rechtbank concludeert dat de dwangsomperiode nog niet was verstreken op het moment dat het beroep werd ingediend, en dat de prikkel voor de minister om een besluit te nemen nog aanwezig was. Daarom wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier J. Fagel, en zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2821

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2021 in de zaak tussen

Stichting een Dier een Vriend, te Den Haag , eiseres

(gemachtigde: mr. H. van Drunen),
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank van 25 januari 2021 (UTR 20/3893). In die uitspraak staat dat verweerder binnen acht weken moet beslissen op de aanvraag van eiseres. Daarbij is bepaald dat verweerder aan eiseres een dwangsom moet betalen van € 100,- voor elke dag waarmee hij de genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres stelt nu beroep in omdat verweerder niet binnen de termijn een beslissing heeft genomen.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan.
3. Volgens verweerder is de beslistermijn inderdaad overschreden. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat de oorzaak van het niet tijdig beslissen op het verzoek van eiseres is gelegen in de achterstanden van de behandeling van andere, omvangrijke verzoeken, de grote hoeveelheid ingediende Wob-verzoeken bij de NVWA, capaciteitsproblemen binnen de NVWA en de benodigde prioritering ten aanzien van de behandeling van al deze verzoeken.
4. In het verweerschrift van 28 juli 2021 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep van eiseres niet ontvankelijk is. Verweerder verwijst hiervoor naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2021 (AWB 21/2894). Volgens verweerder moet ervan worden uitgegaan dat het Wob-verzoek is ingediend door de voorzitter van eiseres, die inmiddels is overleden. Het is volgens verweerder niet mogelijk is om dit verzoek door een ander te laten voortzetten.
5. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat het beroep van eiseres niet- ontvankelijk is op de grond dat het is voortgezet door een ander dan de oorspronkelijke -inmiddels overleden - verzoeker. Anders dan de situatie in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2021 is het Wob-verzoek in deze zaak namens eiser ingediend. Daarnaast is er ook een machtiging waaruit blijkt dat de verzoeker het Wob-verzoek namens de stichting (eiseres) heeft ingediend. Uit de eerdere uitspraak van deze rechtbank van 25 januari 2021 (UTR 20/3893) volgt bovendien dat de het beroep namens eiseres is ingediend, zodat daar naar het oordeel van de rechtbank thans geen twijfel over bestaat.
6. De rechtbank overweegt verder als volgt. Zoals uit het procesverloop volgt heeft de rechtbank verweerder in de uitspraak van 25 januari 2021 opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. De uitspraak is op 2 februari 2021 verzonden naar partijen. Verweerder had daarom uiterlijk voor 31 maart 2021 moeten beslissen en op die datum is de rechterlijke dwangsom gaan lopen. Het maximum van de dwangsom is in de uitspraak bepaald op € 15.000,-. Dit betekent dat over een periode van 150 dagen vanaf 31 maart 2021 de dwangsomperiode is volgelopen op 29 augustus 2021. Op 2 juli 2021, de datum dat het onderhavige beroep van eiseres is ontvangen door de rechtbank, was de dwangsomperiode dus nog niet verstreken. De prikkel om een besluit te nemen was ten tijde van de indiening van het onderhavige beroep dus nog steeds aanwezig. Daarom zal de rechtbank dit beroep om die reden niet-ontvankelijk verklaren.
7. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 31 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is
verhinderd de
uitspraak te
tekenen.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.