ECLI:NL:RBMNE:2021:451

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
20/4535
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door bestuursorgaan

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 25 januari 2021, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, maar het bestuursorgaan had niet tijdig beslist op dit bezwaar. De rechtbank oordeelt dat eiser te vroeg in beroep was gegaan, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Echter, omdat de termijn inmiddels wel was verlopen en er nog steeds geen besluit was genomen, werd het beroep ontvankelijk verklaard. De rechtbank wijst op de noodzaak van een ingebrekestelling, die eiser op 12 november 2020 had ingediend, en stelt vast dat verweerder de beslistermijn had overschreden.

De rechtbank legt uit dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, met specifieke bedragen voor de eerste veertien dagen, de daaropvolgende veertien dagen en de overige dagen. In dit geval wordt de dwangsom vastgesteld vanaf 18 december 2020, omdat verweerder na de ingebrekestelling nog twee weken de tijd had om een besluit te nemen. De rechtbank bepaalt dat verweerder de verbeurde dwangsom moet vaststellen in het alsnog te nemen besluit en dat dit binnen twee weken na de uitspraak moet gebeuren.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, die een vergoeding van € 267,- ontvangt. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om alsnog binnen de gestelde termijn een besluit bekend te maken. De uitspraak benadrukt de rechten van de betrokken partijen en de verplichtingen van het bestuursorgaan in het kader van de Awb.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser is te vroeg in beroep gegaan. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen was namelijk nog niet voorbij toen eiser het beroep indiende. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is.
In dit geval vindt de rechtbank dat het beroep tóch ontvankelijk is, omdat de termijn inmiddels wel is verlopen en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen. Ook is het meer dan twee weken geleden dat verweerder de ingebrekestelling van eiser heeft ontvangen.
4. Eiser heeft zijn bezwaarschrift ingediend op 12 augustus 2020 tegen een besluit van 28 september 2020, verzonden 29 september 2020. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken
.Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Verweerder heeft de termijn verlengd met zes weken. Verweerder had dus uiterlijk op 2 december 2020 moeten beslissen. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 12 november 2020 in gebreke heeft gesteld en op 10 december 2020 beroep heeft ingesteld. Dit was dus voordat de beslistermijn was verstreken. De rechtbank stelt echter vast dat verweerder nog steeds niet heeft beslist op eisers bezwaar. De rechtbank ziet daarom om proces-economische redenen af van niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
5. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder de verbeurde dwangsom vast dient te stellen in het alsnog te nemen besluit. Omdat eiser verweerder op 3 december 2020 in gebreke had kunnen stellen en verweerder na de ingebrekestelling nog twee weken de tijd krijgt om een besluit te nemen bepaalt de rechtbank dat de verbeurde dwangsom is verschuldigd vanaf
18 december 2020.
7. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- bepaald dat verweerder de dwangsom dient vast te stellen in het alsnog te nemen besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 267,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.