ECLI:NL:RBMNE:2021:4498

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
16/095752-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met een mes

Op 17 september 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 7 april 2021 in Almere heeft geprobeerd een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 14 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft het kwalificatieverweer van de verdediging verworpen, die stelde dat er enkel sprake was van mishandeling en niet van poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 2.012,59, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod van 500 meter rondom de woning van het slachtoffer. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van het moment dat de duur van de voorlopige hechtenis gelijk is aan het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/095752-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [1986] te [geboorteplaats] (Iran),
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden PPC te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. H.J. Lambers, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. van Wingerden, advocaat te Dordrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:op 7 april 2021 te Almere opzettelijk heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes te steken in zijn arm en schouder,
subsidiairten laste gelegd als een mishandeling van [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het daderschap van verdachte niet betwist, maar een kwalificatieverweer gevoerd, inhoudende dat er geen sprake is van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, maar enkel van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. Daartoe acht de raadsvrouw – kort gezegd – redengevend dat niet duidelijk is geworden met welk voorwerp de verwondingen bij het slachtoffer zijn toegebracht en met welke kracht is gestoken. Opzet, al dan niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan dan niet worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Omdat verdachte het daderschap van het tenlastegelegde heeft erkend en de verdediging enkel een kwalificatieverweer heeft gevoerd, volstaat de rechtbank met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen [1] en een overweging waarin wordt ingaan op het gevoerde kwalificatieverweer:
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 september 2021;
  • het proces-verbaal van aangifte, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer] ;
- De ‘Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Flevoland’ betreffende het letsel van aangever [slachtoffer] . [3]
Overwegingen met betrekking tot het kwalificatieverweer:
Aangever [slachtoffer] heeft uitvoerig en gedetailleerd verklaard hoe een en ander is verlopen toen verdachte boos voor de deur van zijn woning stond. Hij heeft verklaard dat verdachte een mes vasthield van circa 40 centimeter met twee snijkanten en een dun lemmet in een scherpe puntvorm. Verdachte heeft hem daarmee tweemaal met kracht gestoken in zijn onderarm en bij zijn schouderblad. Deze verklaring van aangever vindt steun in de letselrapportage van de GGD, waarin het letsel – twee steekwonden (één in de onderarm en één bij de oksel) – wordt beschreven. De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, geen aanleiding aan de juistheid van de verklaring van aangever te twijfelen en zal daarom van deze verklaring uitgaan. Verdachte stelt daar overigens ook niets tegenover: hij verklaart alleen nog te weten dat hij boos naar de woning van aangever is gegaan en daar later ook weer weg is gegaan, maar dat hij zich nu juist datgene dat zich voor en in die woning heeft afgespeeld, niet meer kan herinneren.
Verdachte heeft, door te handelen zoals hiervoor beschreven, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Met name door het met kracht steken net boven de okselplooi, bestond een aanmerkelijke kans dat organen – bijvoorbeeld de longen – zouden worden geraakt. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw en acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Primair:op 7 april 2021 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar die [slachtoffer] is toe gegaan, waarna hij, verdachte, die [slachtoffer] meermalen met een mes heeft gestoken (één keer in de arm en één keer in de schouder), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het primair bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door GGZ Fivoor in haar reclasseringsadvies van 25 augustus 2021;
- oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor de duur van 5 jaar, inhoudende dat verdachte zich:
 niet ophoudt binnen een straal van 500 meter van de woning van aangever [slachtoffer] ;
 onthoudt van contact met aangever [slachtoffer] .
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden, het uit te oefenen toezicht en de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er, gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), geen ruimte meer is een hogere straf op te leggen dan verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, ook niet in voorwaardelijke zin. De verdediging erkent echter wel het belang van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke strafdeel de reeds ondergane voorlopige hechtenis niet te boven gaat. De verdediging heeft voorts betoogd dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden ‘opname in een zorginstelling’ en ‘begeleid wonen of maatschappelijke opvang’ niet opgelegd zouden moeten worden en dat het te ver strekt om het contact- en locatieverbod zowel als bijzondere voorwaarden als in de vorm van een maatregel in de zin van artikel 38v Sr (voor de duur van 5 jaar) op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte is in boze toestand naar de woning van aangever gegaan en heeft hem in de woning van aangever, zonder noemenswaardige aanleiding, tweemaal gestoken: in zijn onderarm en in zijn schouder (nabij de oksel). Dit agressieve en gewelddadige handelen van verdachte heeft weliswaar niet geresulteerd in zwaar lichamelijk letsel, maar wel in letsel waarvoor medisch ingrijpen (onder meer hechten) nodig was. De lichamelijke integriteit van aangever is in ernstige mate geschonden. Dit handelen van verdachte heeft niet alleen letsel tot gevolg gehad, maar heeft de aangever ook zeer beangstigd. Toen verdachte begon te steken heeft aangever gevreesd voor zijn leven, zo heeft aangever dat verwoord. Hij kon op enig moment voor verdachte vluchten.
De persoon van verdachte en zijn omstandigheden:
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel betreffende de justitiële documentatie van verdachte d.d. 7 juni 2021, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
- een psychologisch onderzoek pro Justitia d.d. 22 augustus 2021, uitgebracht door
M.L. Reijmerink, GZ-psycholoog. De psycholoog heeft onder meer het volgende geconcludeerd en bevonden. Bij verdachte is sprake van een psychische stoornis in de vorm van een stoornis in het gebruik van middelen (cocaïne, alcohol en cannabis) en een borderline persoonlijkheidsstoornis. Die stoornissen beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde en er wordt geadviseerd het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Verdachte is niet eerder voor een dergelijk feit veroordeeld, maar is wel eerder gewelddadig geweest als hij het gevoel had dat hemzelf of anderen onrecht aangedaan werd. Waarschijnlijk heeft het forse middelengebruik op de dag van het tenlastegelegde een luxerende werking gehad op zijn negatieve gevoelens naar aangever en had hij hierdoor zijn emoties, waaronder zijn boosheid, nog minder onder controle. Hij erkent dat hij problemen heeft met het beheersen van zijn boosheid.
Het risico op een nieuw gewelddadig incident met fysiek letsel wordt zonder behandeling als matig tot hoog ingeschat. De motivatie voor behandeling en zijn levensdoelen zijn daarbij beschermende factoren.
Indien hij niet gemotiveerd is voor behandeling in een klinische setting, dan kan een intensieve ambulante behandeling door het forensisch FACT-team, in combinatie met begeleiding door Kwintes en/of Exodus overwogen worden. Een en ander kan worden
vormgegeven in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk
strafdeel met toezicht door de reclassering. Betrokkene heeft laten weten open
te staan voor ambulante behandeling.
- een reclasseringsadvies van GGZ Fivoor van 25 augustus 2021, waarin onder meer is geconcludeerd dat de reclassering zich kan vinden in de bevindingen zoals opgenomen in voornoemd pro Justitia rapport. De reclassering schat de kans op recidive hoog in en het risico op letselschade gemiddeld. In het rapport wordt het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met daarbij een achttal bijzondere voorwaarden geadviseerd, te weten, in het kort:
* een meldplicht bij de reclassering;
* opname in een zorginstelling voor de duur van maximaal twaalf maanden;
* een ambulante behandeling;
* begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
* een contactverbod met aangever;
* een locatieverbod (straal van 500 meter rondom de woning van aangever);
* meewerken aan middelencontrole;
* meewerken aan het vinden van passende dagbesteding.
De op te leggen straf:
Gelet op de aard en de ernst van het feit, zoals hiervoor uiteengezet, kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS nemen bij een (voltooide) zware mishandeling (variërend van middelzwaar lichamelijk letsel tot zeer zwaar lichamelijk letsel), waarbij gebruik wordt gemaakt van een wapen (niet zijnde een vuurwapen), een gevangenisstraf tussen de zeven maanden en één jaar gevangenisstraf tot uitgangspunt.
De rechtbank houdt er rekening mee dat het een poging betreft, zodat het maximum van de hoofdstraf met een derde dient te worden verminderd. Verder houdt de rechtbank rekening met het advies van de psycholoog om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, welk advies de rechtbank overneemt.
Naast deze straf verminderende factoren zijn er naar het oordeel van de rechtbank strafverzwarende omstandigheden. Verdachte is zonder noemenswaardige aanleiding naar de woning van verdachte gegaan en heeft aangever daar in zijn eigen woning meermalen met een mes gestoken. Aangever heeft moeten vluchten om erger te voorkomen.
Dit alles afwegende komt de rechtbank tot een andere straf dan de officier van justitie en acht zij het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, passend en geboden. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat dergelijke ernstige geweldsdelicten niet worden getolereerd en dat daarop met het opleggen van aanmerkelijke gevangenisstraffen wordt gereageerd. Verder is het in deze zaak belangrijk dat wordt gewerkt aan het inperken van het recidiverisico. Verdachte is bereid aan zichzelf te werken en is daarvoor ook gemotiveerd, maar ziet een klinische setting en begeleid wonen niet zitten. Hoewel de wens van verdachte natuurlijk niet doorslaggevend is, ziet de rechtbank in de opgemaakte rapportages voldoende aanknopingspunten om een klinische setting nu nog achterwege te laten en verdachte in een (strak) ambulant kader een behandeling van zijn problematiek op te leggen. Dit vond nog niet eerder plaats in een strafrechtelijk kader en verdachte lijkt daarvoor nu gemotiveerd. Als stok achter de deur hangt verdachte bovendien een forse gevangenisstraf boven zijn hoofd, mocht hij zich niet aan de te stellen voorwaarden houden. De rechtbank zal daarom de door GGZ Fivoor geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, met uitzondering van de voorwaarde die ziet op een klinische behandeling en begeleid wonen.
Geen maatregel in de zin van artikel 38v Sr
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om het contact- en locatieverbod ook in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. De doeleinden van die verboden zijn met het opleggen daarvan als bijzondere voorwaarden voldoende gewaarborgd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft een strafbaar feit gepleegd dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van
personen. De deskundigen hebben de kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen en gewelddadig gedrag zal vertonen, ingeschat op matig tot hoog. De rechtbank neemt die conclusie over en is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. Om die reden zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de onder verdachte inbeslaggenomen broek, jas, schoenen, telefoon en vest aan verdachte terug te geven en het onder aangever inbeslaggenomen shirt aan aangever terug te geven.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over inbeslaggenomen voorwerpen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de onder hem in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • een broek (Omschrijving: G2804835, blauwe spijkerbroek met riem);
  • een jas (Omschrijving: G2804842, legergroen met bontkraag, merk: H&M);
  • schoenen (Omschrijving: G2804840, zwart/rood, zwart, merk: Nike);
  • telefoontoestel (Omschrijving: G2804813, inclusief doorzichtig hoesje, zwart, merk: Samsung);
  • een vest (Omschrijving: G2804836).
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een shirt (goednummer 2804843) aan de rechthebbende, [slachtoffer] .

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.012,59. Dit bedrag bestaat uit € 512,59 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde (en bewezen verklaarde) feit, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 1.812,59, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft aangevoerd dat toewijzing van immateriële schade tot een bedrag van € 1.300,- passend is en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in deze schadepost.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de materiële schade niet betwist en betoogd dat de immateriële schade op een lager bedrag (niet meer dan € 1.000,-) moet worden vastgesteld dan gevorderd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De materiële schadepost is voldoende onderbouwd en wordt door de verdediging ook niet betwist. De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding daarom geheel toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 april 2021 tot de dag van volledige betaling.
Ook heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij is in zijn woning vanuit het niets door verdachte met een mes gestoken en heeft daarbij verwondingen opgelopen. Ook blijkt uit de onderbouwing van de vordering en toelichting daarop ter terechtzitting dat het handelen van verdachte voor de benadeelde partij nadelige psychische gevolgen heeft gehad. Gelet daarop en gelet op bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank het gevorderde schadebedrag billijk. De rechtbank zal daarom ook de vordering tot immateriële schade geheel toewijzen, alsmede de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 april 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal daarnaast worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.012,59, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 april 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat
van de gevangenisstraf een gedeelte van 4 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 jaren vast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte (zich) gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met aangever [slachtoffer] (geboren op [1984] te [geboorteplaats] ), zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
* niet zal bevinden binnen een straal van 500 meter van de [adres] te [woonplaats] (de woning van aangever [slachtoffer] ), zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
* houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet de verdachte zich binnen drie (3) dagen nadat hij op vrije voeten is gesteld, melden bij Tactus Reclassering op het volgende adres: Randstad 22183 te Almere. Hierna moet hij zich blijven melden, zo frequent als de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht;
* meewerkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs (hard- en softdrugs) om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan een urineonderzoek en een ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* onder behandeling zal stellen van een forensische polikliniek voor zijn psychiatrische problematiek en middelengebruik, op de tijden en plaatsen als door of namens die forensische polikliniek aan te geven, teneinde zich te laten behandelen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zijn (actieve) medewerking zal geven aan het vinden van een passende dagbesteding;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • een broek (Omschrijving: G2804835, blauwe spijkerbroek met riem);
  • een jas (Omschrijving: G2804842, legergroen met bontkraag, merk: H&M);
  • schoenen (Omschrijving: G2804840, zwart/rood, zwart, merk: Nike);
  • telefoontoestel (Omschrijving: G2804813, inclusief doorzichtig hoesje, zwart, merk: Samsung);
  • een vest (Omschrijving: G2804836);
- gelast de teruggave aan aangever [slachtoffer] van het volgende voorwerp:
 een shirt (goednummer 2804843);
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 2.012,59;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat
€ 2.012,59 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mrs. A.M. Loots en
A.A.M. Elzakkers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 september 2021.
Mr. Elzakkers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 7 april 2021 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen naar die [slachtoffer] is toegegaan, waarna hij, verdachte die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, heeft gestoken in de arm en/of de schouder, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 7 april 2021 te Almere, althans het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken in de arm en/of de schouder, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] .

Voetnoten

1.Wanneer wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 28 juni 2021, genummerd MD2R021044/Citer, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 268. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 42t/m 44.
3.Pagina’s 51 t/m 54.