ECLI:NL:RBMNE:2021:4497

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
21_1820
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgtoeslag en woonlandfactor in relatie tot proefberekening en vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de zorgtoeslag van eiser voor het berekeningsjaar 2018. Eiser, woonachtig in België, had bezwaar gemaakt tegen de definitieve vaststelling van zijn zorgtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen, die deze had vastgesteld op € 938,-. Na herziening door verweerder werd dit bedrag aangepast naar € 969,-. Eiser stelde dat hij recht had op een hoger bedrag, gebaseerd op een proefberekening die hij had ingevuld. De rechtbank oordeelde dat de proefberekening geen bindende waarde heeft en dat eiser geen rechten kan ontlenen aan de resultaten daarvan. De rechtbank benadrukte dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel een concrete toezegging van het bestuursorgaan vereist is, wat in dit geval ontbrak.

De rechtbank constateerde verder dat de communicatie van verweerder niet altijd duidelijk was, maar dat dit niet betekende dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank heeft de hoogte van de zorgtoeslag beoordeeld aan de hand van de wetgeving en de persoonlijke situatie van eiser. De woonlandfactor werd correct toegepast, en de rechtbank oordeelde dat er geen ongelijkheid was ten opzichte van vergelijkbare situaties in Nederland. Eiser had recht op de vastgestelde zorgtoeslag van € 969,-, en het beroep tegen het bestreden besluit II werd ongegrond verklaard. De rechtbank droeg verweerder op om het griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden, maar wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1820

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] in België, eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Wubs en D. Bastinck).

Procesverloop

In het besluit van 17 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder de zorgtoeslag van eiser over het berekeningsjaar 2018 definitief vastgesteld op € 938,-.
In het besluit van 15 februari 2021 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit doorgestuurd aan de rechtbank ter behandeling als beroep.
Bij besluit van 3 mei 2021 heeft verweerder het bestreden besluit I herzien en bepaald dat de zorgtoeslag van eiser over berekeningsjaar 2018 wordt aangepast naar € 969,- (bestreden besluit II).
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Eiser heeft voor zichzelf en voor zijn vrouw zorgtoeslag aangevraagd voor berekeningsjaar 2018. Zij wonen in België.
Bij het primaire besluit heeft verweerder bij het bepalen van de hoogte van de toeslag rekening gehouden met een inkomen van eiser van € 20.016,- en een inkomen van zijn vrouw van € 2.766,-. Bij de berekening is de woonlandfactor van België toegepast.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser kon niet uitgaan van het bedrag aan zorgtoeslag dat in de proefberekening is vermeld, omdat hij daarin is uitgegaan van het verkeerde toetsingsinkomen. Verder is de woonlandfactor volgens verweerder juist toegepast.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat er sprake is van een zeer onduidelijke manier van communiceren van verweerder, waarmee de indruk wordt gewekt dat verweerder vooringenomen handelt jegens hem. Eiser ontvangt zeer veel post van verweerder waarin steeds verschillende bedragen aan toeslag worden genoemd. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat hij de overgelegde proefberekeningen juist heeft ingevuld. Hij vindt dan ook dat hij mocht uitgaan van de bedragen die daarin zijn genoemd. Eiser heeft in zijn brieven en ter zitting bedragen genoemd waar hij recht op stelt te hebben, ter hoogte van ongeveer € 850,-. Verder stelt eiser dat hij nooit schulden heeft gehad bij verweerder, en dat het daarom dus niet kan kloppen dat bepaalde bedragen waar hij recht op had zouden zijn verrekend met openstaande posten. Verder benadrukt eiser dat hij de toeslagen hard nodig heeft vanwege de hoge zorgkosten die hij maakt, en dat hij dus niet in staat is om eventueel te veel ontvangen toeslagen terug te betalen.
De rechtbank constateert dat verweerder na het door eiser ingestelde beroep het bestreden besluit heeft herzien. De rechtbank verwijst in dit kader naar het besluit van 3 mei 2021, dat door verweerder is overgelegd als processtuk 60.1. In deze beschikking is bepaald dat de zorgtoeslag van eiser over berekeningsjaar 2018 wordt aangepast naar € 969,-.
De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit van 3 mei 2021 in feite heeft geconstateerd dat het bestreden besluit dient te worden herzien. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft het beroep van eiser, gericht tegen het bestreden besluit van 15 februari 2021 (het bestreden besluit I), van rechtswege mede betrekking op het besluit van 3 mei 2021 (bestreden besluit II).
Over het bestreden besluit I
Nu het bestreden besluit I door verweerder is vervangen door het bestreden besluit II, en niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zal de rechtbank het hiertegen gerichte beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Over het bestreden besluit II
De rechtbank zal de door eiser aangevoerde gronden tegen het bestreden besluit I beoordelen in het licht van het door verweerder herziene besluit.
Ten aanzien van de communicatie tussen eiser en verweerder en de vraag of daaruit vooringenomenheid van verweerder spreekt overweegt de rechtbank als volgt. Het dossier bevat uitvoerige correspondentie tussen eiser en verweerder. Ter zitting is hierover met partijen gesproken. De rechtbank constateert dat het voor eiser uit verweerders brieven niet duidelijk is geworden wat de reden is dat hij op verschillende momenten met verrekeningen van zijn toeslagen is geconfronteerd. Ook is het eiser niet duidelijk geworden waarom de bedragen uit de proefberekeningen die hij heeft gemaakt niet overeenkomen met de definitieve berekening van de zorgtoeslag 2018 die verweerder heeft gemaakt. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser dit als vervelend en onduidelijk heeft ervaren, kan er uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet worden geconcludeerd dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld jegens eiser.
Het geschil in deze zaak beperkt zich vervolgens tot de vraag of de zorgtoeslag over berekeningsjaar 2018 juist is vastgesteld. Of de verrekeningen, die over andere berekeningsjaren gaan, juist zijn, kan de rechtbank dan ook niet vaststellen in deze procedure. De rechtbank zal hier wel aan het einde van deze uitspraak nog een korte opmerking over maken.
Over de hoogte van de vastgestelde zorgtoeslag 2018 overweegt de rechtbank dat uit artikel 7, eerste lid, en artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), volgt dat verweerder bij het bepalen van de hoogte van de toeslag moet uitgaan van het inkomen zoals dat uit de Basisregistratie Inkomen volgt en door de Inspecteur van de Belastingdienst is vastgesteld. Verweerder heeft dit ook gedaan. De rechtbank is het niet met eiser eens dat verweerder van een verkeerd toetsingsinkomen is uitgegaan. Verder is het de rechtbank ook niet gebleken dat verweerder de woonlandfactor onjuist heeft toegepast. Dat eiser de woonlandfactor in zijn algemeen niet eerlijk vindt, omdat hij in de praktijk door zijn handicap hoge zorgkosten maakt, kan niet tot een ander oordeel leiden. De woonlandfactor is bij wet bepaald. Verweerder moet deze wettelijke bepaling toepassen bij het bepalen van de hoogte van de zorgtoeslag. [1] De rechtbank begrijpt dat eiser vanwege zijn handicap hogere (zorg)kosten maakt dan iemand zonder handicap. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank echter geen grond om te oordelen dat sprake zou zijn van ongelijkheid ten opzichte van een verzekerde in een vergelijkbare situatie die in Nederland verblijft. Toepassing van de woonlandfactor is er juist voor bedoeld te zorgen dat de hoogte van de zorgtoeslag, onafhankelijk van de vraag in welk land iemand woont, altijd op dezelfde wijze wordt vastgesteld. De zorgkosten in België zijn (gemiddeld) lager dan in Nederland. Wanneer voor eiser níet de woonlandfactor zou worden toegepast, zou dat tot rechtsongelijkheid leiden. Van schending van het gelijkheidsbeginsel, voor zover eiser daarop een beroep heeft gedaan, is geen sprake.
12. De rechtbank is verder van oordeel dat het feit dat eiser een proefberekening heeft ingevuld op de website, niet betekent dat hij daarom recht heeft op het bedrag aan toeslagen dat in de proefberekening is aangegeven. Eiser doet hiermee in feite een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel dient aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een concrete, ondubbelzinnige toezegging, uitlating of gedraging waaruit in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht worden afgeleid of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja, hoe. [2]
13. De rechtbank is van oordeel dat er van een dergelijke toezegging geen sprake is. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht opgemerkt dat een proefberekening er slechts toe dient om in de meest voorkomende gevallen een indicatie te geven van de hoogte van de te ontvangen toeslag. [3] Wat in de wet is bepaald, is doorslaggevend voor het bepalen van de hoogte van de zorgtoeslag. Uit wat verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht begrijpt de rechtbank dat de persoonlijke situatie van eiser en zijn vrouw uitzonderlijk is, zodat in hun geval niet kan worden uitgegaan van de proefberekening. De reden dat de proefberekening in dit geval niet de juiste uitkomst gaf, is dat eisers echtgenote in 2018 wel in Nederland werkte, maar daar geen zorgverzekering had. Dit kan niet worden aangekruist in de proefberekening en daarom is de uitkomst niet juist. Onderaan de proefberekening is vermeld dat de proefberekening geen rekening houdt met bijzondere situaties waaronder het niet hebben van een zorgverzekering. Ook is vermeld dat de proefberekening slechts een idee geeft van de uiteindelijke toeslag per maand en dat het precieze bedrag later wordt berekend. Het had voor eiser daardoor ook duidelijk kunnen zijn dat met de proefberekening geen uitsluitsel zou worden gegeven. Hoewel de rechtbank met eiser van oordeel is dat verweerder dit in een (veel) eerder stadium aan hem had kunnen toelichten, maakt dat niet dat het bestreden besluit daardoor onjuist is.
Verrekeningen
14. Ten overvloede merkt de rechtbank over de verrekeningen nog op dat verweerder ter zitting heeft uitgelegd dat eiser in bepaalde jaren als voorschot meer toeslagen heeft ontvangen dan waar hij recht op had. Zoals ter zitting besproken wordt een voorschot verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming (toeslag). Als dit achteraf gezien teveel blijkt te zijn, moet het verschil worden terugbetaald. De te veel ontvangen toeslagen heeft eiser deels terugbetaald en zij zijn deels door verweerder geïnd middels het verrekenen van toeslagen waar eiser in andere jaren recht op had. Hoewel deze jaren buiten de omvang van het geding vallen, wijst de rechtbank eiser er ter informatie op dat verweerder op grond van artikel 26 van de Awir in het algemeen bevoegd is om tot dergelijke verrekeningen over te gaan. Verweerders gemachtigde heeft eiser tijdens de zitting geadviseerd om met enige regelmaat zelf te kijken of alle gegevens (waaronder het geschatte inkomen) juist in het systeem van verweerder staan, en zo nodig een wijziging door te geven. Door dit te doen verkleint eiser de kans dat hij ‘aan het eind’ geld terug moet betalen.
Conclusie
15. Het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond. Eiser heeft voor het jaar 2018 recht op € 969,- aan zorgtoeslag zoals verweerder terecht heeft vastgesteld.
16. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt, omdat verweerder het bestreden besluit I (in eisers voordeel) heeft herzien na het door eiser ingestelde beroep.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 16 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd
om de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 3 februari 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL1827).
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2745.