ECLI:NL:RBMNE:2021:4493

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
C/16/508531 / HL ZA 20-273
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over prijs- en urenafspraken in aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen, waarbij de eiseres, een aannemer, vorderingen heeft ingesteld tegen de gedaagde, een opdrachtgever, met betrekking tot onbetaalde facturen voor onderaanneming van bestratingswerkzaamheden. De eiseres vorderde een bedrag van € 38.446,93, vermeerderd met wettelijke rente, omdat de gedaagde een deel van de facturen onbetaald had gelaten. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat de eiseres niet conform de gemaakte afspraken had gefactureerd, met name met betrekking tot de uren en kosten voor materieel en onkostenvergoedingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres recht heeft op betaling van een hoofdsom van € 30.396,19, na aftrek van onterecht gefactureerde bedragen voor hotelkosten en reiskosten. De rechtbank oordeelde dat de eiseres recht had op vergoeding van de uren zoals in de begroting vermeld, en dat de gedaagde niet had aangetoond dat de facturen onjuist waren. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn aan de zijde van de eiseres begroot op € 3.572,17.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en documentatie in contractuele relaties, vooral in de aannemingssector, en bevestigt dat partijen zich aan hun contractuele verplichtingen moeten houden. De rechtbank heeft de gedaagde in het ongelijk gesteld en de vordering van de eiseres grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele posten waarover onvoldoende bewijs was geleverd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/508531 / HL ZA 20-273
Vonnis van 25 augustus 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. S.P. Dalmolen te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.M.P. Blom te Lelystad.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 november 2020,
  • de akte van [gedaagde] met productie 2 van 9 februari 2021,
  • de akte van [eiseres] met producties 19 en 20 van 18 februari 2021,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 9 juli 2021.
1.2.
Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiseres] heeft in onderaanneming bestratingswerkzaamheden voor [gedaagde] uitgevoerd. [gedaagde] heeft de daarvoor ontvangen facturen van [eiseres] deels onbetaald gelaten. [eiseres] wil dat [gedaagde] ook het resterende bedrag betaalt. [gedaagde] vindt dat [eiseres] daar geen recht op heeft.
Wat vordert [eiseres] ?
2.2.
[eiseres] vordert van [gedaagde] betaling van € 38.446,93, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente over een bedrag van € 37.298,94 vanaf 4 mei 2020 tot aan de dag van volledige betaling. [eiseres] legt samengevat het volgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde] weigert ten onrechte volledige betaling van de facturen van [eiseres] . Partijen hebben voorafgaand aan de opdracht afspraken gemaakt over de inzet van medewerkers en materieel van [eiseres] en over aanvullende vergoedingen. [eiseres] heeft daarvoor een kostenraming en een urenopgave aan [gedaagde] gestuurd en overeenkomstig gefactureerd.
Welke verweren heeft [gedaagde] gevoerd?
2.3.
[gedaagde] voert verweer en onderbouwt dat samengevat als volgt. Partijen hebben afgesproken dat medewerkers en materieel naar ingezette uren worden gefactureerd. [eiseres] heeft dat niet gedaan, omdat pauzetijd van medewerkers ook in rekening is gebracht en voor materieel is afgerekend naar aanwezigheid van het materieel, en niet naar daadwerkelijk gebruik. Daarnaast heeft [eiseres] de hotel- en reiskosten onjuist gefactureerd en verkeerde tarieven berekend. Het voorgaande betekent dat [gedaagde] aan haar betalingsverplichtingen aan [eiseres] heeft voldaan.
Tot welk oordeel komt de rechtbank?
2.4.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de vordering van [eiseres] in hoofdsom tot een bedrag van € 30.396,19 toewijsbaar is. [gedaagde] moet over de hoofdsom ook wettelijke handelsrente betalen en de buitengerechtelijke incassokosten aan [eiseres] vergoeden.
2.5.
De rechtbank zal het oordeel hierna motiveren. Eerst komt de overeenkomst tussen partijen en de uitvoering van de opdracht aan de orde. Daarna gaat de rechtbank in op de verschillende posten die ter discussie staan.

3.De motivering van het oordeel

De overeenkomst tussen partijen en de uitvoering van de opdracht

3.1.
[gedaagde] was aannemer van project [naam project] in de buurt van het centraal station in [plaatsnaam] . [gedaagde] heeft [eiseres] eind 2019 benaderd voor het uitvoeren van onder meer de bestratingswerkzaamheden. Partijen hebben gesproken over de mogelijkheid dat [eiseres] de uit te voeren werkzaamheden zelfstandig zou aannemen, maar uiteindelijk is gekozen voor onderaanneming, door partijen werk op regiebasis genoemd.
3.2.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 13 januari 2020 een tarievenlijst voor regiewerk gestuurd. Partijen hebben vervolgens in februari 2020 gesproken over de bestratingswerkzaamheden, waarna [eiseres] per e-mail van 19 februari 2020 een voorstel aan [gedaagde] heeft gestuurd. Het voorstel bevatte een kostenraming en een weekplanning, die samen een schematisch overzicht geven van de geplande inzet van medewerkers en machines en de daaraan verbonden kosten.
3.3.
[gedaagde] heeft op 21 februari 2020 een aantal aanpassingen op het voorstel van [gedaagde] doorgevoerd, waarna [eiseres] per e-mail van 2 maart 2020 een nieuw voorstel deed. In het voorstel van [eiseres] van 2 maart 2020 is, voor zover relevant, het volgende begroot:
  • het aantal uren dat voor medewerkers en materieel per dag in rekening worden gebracht,
  • de te berekenen tarieven per uur,
  • een dagelijkse onkostenvergoeding voor twintig personen maal vier diensten in week 11 van 2020,
  • de hotelkosten voor tien kamers maal vijf nachten in week 11 van 2020,
  • de reiskosten voor medewerkers in week 12 en week 13.
3.4.
Verder heeft [eiseres] in het voorstel opgenomen dat de uren een raming zijn en dat de definitieve eindafrekening naar ingezette uren zal plaatsvinden. Daarnaast is vermeld dat de kosten voor het paszagen van stenen nog niet in het voorstel zijn meegenomen.
3.5.
[eiseres] is op 2 maart 2020 begonnen met de werkzaamheden. [gedaagde] heeft niet meer schriftelijk gereageerd op de e-mail van [eiseres] van 2 maart 2020. Partijen hebben ook geen (andere) schriftelijke afspraken vastgelegd over de voorwaarden voor uitvoering van de opdracht.
3.6.
In gezamenlijk overleg heeft [eiseres] ook in week 14 van 2020 nog werkzaamheden verricht. Het uitvoeren van werkzaamheden in die week was nog niet voorzien in het voorstel van 2 maart 2020.
3.7.
[eiseres] heeft [gedaagde] na afronding van de werkzaamheden (per week) facturen gestuurd voor een totaalbedrag van € 137.302,44. [gedaagde] heeft na verloop van enige tijd, in twee gelijke termijnen, een bedrag van € 100.000,- aan [eiseres] betaald en de verstuurde facturen dus deels onbetaald gelaten. Per e-mails van 8 en 14 mei 2020 heeft [gedaagde] toegelicht waarom zij het niet eens is met verschillende posten die op de facturen van [eiseres] staan vermeld. [eiseres] heeft daarop gereageerd per e-mail en brief (van haar advocaat) van 12 mei en 15 mei 2020. Partijen hebben over de verschillende posten geen overeenstemming bereikt.
De uitleg van de overeenkomst en de gevolgen per post
3.8.
Partijen hebben afgesproken dat [eiseres] op regiebasis werkzaamheden voor [gedaagde] zou uitvoeren. In de kern verschillen partijen van mening over de vraag wat die afspraak betekent voor het aantal uren dat [eiseres] voor de inzet van medewerkers en materieel in rekening kan brengen. [eiseres] vindt dat zij daarbij mag aansluiten bij de uren en bedragen zoals die voorafgaand aan de opdracht door haar in de begroting zijn opgenomen. [gedaagde] vindt, kort samengevat, dat ook rekening moet worden gehouden met pauzes, stilstand van machines, de reistijd per individuele werknemer en de marktconformiteit van bepaalde tarieven. De rechtbank zal hierna per post de stellingen van partijen beoordelen.
a. de uren van medewerkers
3.9.
Ten eerste draait het geschil tussen partijen om de vraag hoeveel uren [eiseres] voor werknemers in rekening mag brengen. [eiseres] stelt dat zij de uren in rekening mag brengen zoals die op de offerte zijn vermeld. Voor ploegendiensten van twaalf uur kan [eiseres] in totaal ook twaalf uur in rekening brengen, omdat dit in de roosters is opgenomen. In diezelfde roosters staat ook het totaalbedrag dat per ploegendienst in rekening zal worden gebracht. [eiseres] onderbouwt haar stelling verder door te verwijzen naar andere projecten waarin ook alle uren werden uitbetaald, zonder dat daarbij rekening werd gehouden met de pauzes die waren genomen.
3.10.
[gedaagde] betwist de stellingen van [eiseres] en voert aan dat [eiseres] ten onrechte geen rekening houdt met pauzes. In een dienst van twaalf uur houden werknemers van [eiseres] ten minste anderhalf tot twee uur pauze, zoals dat volgens de cao ook moet. Omdat partijen hebben afgesproken dat zij afrekenen naar ingezette uren, mogen pauze-uren niet worden meegerekend, aldus [gedaagde] . Dat op de planning wel twaalf uur staat vermeld, is volgens [gedaagde] niet van belang, omdat zij ervan uit mocht gaan dat dit achteraf nog zou worden aangepast. Verder brengt [gedaagde] naar voren dat de andere projecten waar [eiseres] naar verwijst anders van aard zijn (namelijk: rail) dan het project [naam project] .
3.11.
De rechtbank stelt vast dat partijen tijdens het maken van afspraken, schriftelijk niets hebben vastgelegd over pauze-uren of over de wijze van het in rekening brengen van de ploegendiensten. Voor de beoordeling komt het daarom aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de gemaakte afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat partijen hebben afgesproken dat [eiseres] recht heeft op vergoeding van de uren zoals die in de begroting staan vermeld. Partijen hebben weliswaar achteraf nog nadere afspraken gemaakt over de exacte dagen waarop [eiseres] nog medewerkers in ploegendiensten zou inzetten, maar de wijze waarop die diensten in rekening zou worden gebracht is tussen partijen niet meer aan de orde gekomen. Voor [gedaagde] was daarom bekend, althans dat had het kunnen en moeten zijn, dat [eiseres] in haar begrotingen voor een dienst van twaalf uur ook daadwerkelijk twaalf uur in rekening zou brengen, ongeacht de vraag of er door werknemers gepauzeerd zou worden of niet. Daar komt bij dat [gedaagde] hierover voorafgaand aan de opdracht nog een opmerking bij de eerste begroting heeft geplaatst. Zo heeft [gedaagde] bijvoorbeeld, bij diensten van 07:00 uur tot 16:00 uur, 8 betaalde uren opgenomen terwijl het in totaal 9 uren betreft. [eiseres] heeft deze aanpassing door [gedaagde] in de tweede begroting niet overgenomen. [eiseres] schreef in de begeleidende e-mail van 2 maart 2020: “
Hierbij het overzicht wat ik er van kan maken.”. [gedaagde] heeft daarover geen opmerkingen meer gemaakt en geen aanpassingen in verband met pauze-uren meer gemaakt. [gedaagde] heeft de opdracht toen wél aan [eiseres] (definitief) verstrekt. Daarmee heeft [gedaagde] geaccepteerd dat [eiseres] geen aftrek voor pauze-uren zou toepassen bij het in rekening brengen van de werkzaamheden. Dit betekent dat [eiseres] recht heeft op vergoeding van de manuren zoals in de facturen vermeld.
3.12.
Voor dit onderdeel van de vordering van [eiseres] is nog van belang dat [gedaagde] naar voren heeft gebracht dat een aantal uren van stratenmakers ook volgens de eigen berekening van [eiseres] niet juist in rekening is gebracht. [eiseres] heeft dit niet weersproken. Het gaat in totaal om 10,5 uren tegen een uurtarief van € 37,50. Dit betekent dat een bedrag van € 393,75 in mindering strekt op de vordering van [eiseres] .
b. inzet van de dieplader en ander materieel
3.13.
[eiseres] heeft uren in rekening gebracht voor de inzet van de dieplader en ander materieel. [gedaagde] betwist dat [eiseres] recht heeft op de volledige vergoeding, omdat verschillende machines veel stil hebben gestaan en partijen hebben afgesproken dat naar werkelijke inzet zou worden afgerekend.
3.14.
De rechtbank is ook op dit onderdeel van oordeel dat [eiseres] recht heeft op volledige vergoeding van het materieel. Voor de dieplader geldt dat [eiseres] met urenlijsten heeft onderbouwd wanneer de dieplader voor het project [naam project] is ingezet. [gedaagde] heeft dit slechts in algemene zin weersproken, maar dat is gelet op de urenlijst van [eiseres] onvoldoende. Voor het overige materieel geldt dat het verweer van [gedaagde] te algemeen is en daarom niet kan slagen. [gedaagde] brengt naar voren dat voor bepaald materieel een dagtarief had moeten worden afgesproken, maar zij onderbouwt dat niet. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat bepaalde machines nooit tegelijk in gebruik konden zijn, maar zij laat na om duidelijk te maken waarom de volgens haar onbenutte machines door [eiseres] niet in rekening mochten worden gebracht. De in rekening te brengen uren stonden namelijk, net zoals dat voor de ploegendiensten gold, op de offerte vermeld, inclusief de totaalkosten. Het voorgaande betekent dat [eiseres] recht heeft op vergoeding van de kosten die hiervoor in rekening zijn gebracht.
c. onkostenvergoedingen
3.15.
[eiseres] vordert betaling van een totaalbedrag van € 3.200,- voor onkostenvergoedingen, zoals dat op de offerte van [eiseres] staat vermeld. [gedaagde] is niet bereid de onkostenvergoedingen te betalen die [eiseres] in rekening heeft gebracht, omdat voor werknemers van [eiseres] de overnachting en de maaltijden al waren geregeld. Volgens [gedaagde] is het dan dubbelop om ook nog een onkostenvergoeding uit te betalen.
3.16.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de onkostenvergoedingen aan [eiseres] moet betalen. De kosten staan op de offerte van [eiseres] vermeld. Als [gedaagde] meent dat werknemers geen recht hebben op een onkostenvergoeding, dan had het op de weg van [gedaagde] gelegen om dat voorafgaand aan het verstrekken van de opdracht aan [eiseres] duidelijk te maken. Dit heeft [gedaagde] nagelaten. [gedaagde] moet daarom de onkostenvergoedingen aan [eiseres] betalen.
d. hotelkosten
3.17.
[eiseres] vordert een totaalbedrag van € 5.500,- aan hotelovernachtingen. [gedaagde] heeft van [eiseres] om een kopie van alle facturen gevraagd, maar [eiseres] heeft die niet verstrekt. [gedaagde] voert daarom aan dat zij niet gehouden is de hotelkosten te betalen, aangezien zij niet kan controleren of die juist zijn, terwijl partijen hebben afgesproken dat zij op basis van nacalculatie zouden afrekenen.
3.18.
De rechtbank is, met [gedaagde] , van oordeel dat dit deel van de vordering niet toewijsbaar is. Weliswaar zijn partijen overeen gekomen dat [gedaagde] de hotelkosten zou dragen, maar gelet op de afspraken tussen partijen heeft [eiseres] uitsluitend recht op de daadwerkelijk gemaakte hotelkosten. Het lag daarom op de weg van [eiseres] om duidelijk te maken wat de omvang is van de kosten. Dit heeft [eiseres] in mei 2020 nagelaten en ook in de procedure heeft [eiseres] geen bewijs geleverd van de juistheid van de opgegeven hotelkosten. Dit komt voor haar risico als eiser en dit betekent dat dit deel van de vordering moet worden afgewezen. Dit betekent dat een bedrag van € 5.500,- in mindering strekt op de vordering van [eiseres] .
e. reiskosten
3.19.
[eiseres] vordert een vergoeding van de reiskosten die werknemers in de weken 12, 13 en 14 hebben gemaakt. [gedaagde] heeft dit geweigerd omdat [eiseres] voor iedere werknemer dezelfde vergoeding in rekening brengt (berekend vanuit [vestigingsplaats 1] ), terwijl haar is gebleken dat verschillende werknemers van [eiseres] in werkelijkheid minder hebben hoeven reizen.
3.20.
De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering van [eiseres] deels toewijsbaar is. [eiseres] heeft gesteld dat haar medewerkers in de weken 12, 13 en 14 reiskosten hebben moeten maken op het project. [gedaagde] heeft dit niet weersproken, behoudens de opmerking dat één van de medewerkers in [plaatsnaam] verbleef en dus niet hoefde te reizen. [eiseres] heeft dit tijdens de mondelinge behandeling erkend, maar niet onderbouwd waarom zij daarvoor toch reiskosten in rekening mocht brengen. Dit volgt in ieder geval niet uit de overeenkomst, omdat [eiseres] op basis daarvan recht heeft op een vergoeding van daadwerkelijk gemaakte reiskosten. Dit betekent dat [eiseres] ten onrechte vergoeding vordert van de reiskosten van één medewerker.
3.21.
[gedaagde] heeft niet duidelijk gemaakt welk bedrag als gevolg van de onjuist berekende reiskosten in mindering moet strekken op de vordering van [eiseres] . De rechtbank leidt uit hetgeen hiervoor is overwogen af dat het om één werknemer gaat waarvoor gedurende week 12, 13 en 14 onterecht reiskosten in rekening zijn gebracht, gedurende vier dagen per week. Dat zijn in totaal twaalf dagen waarop voor één werknemer van [eiseres] geen recht bestaat op een vergoeding van de reiskosten. [eiseres] heeft 2,5 uur per persoon berekend tegen een tarief van € 37,50. Dit betekent dat een bedrag van € 1.125,- (12 dagen x 2,5 uur per dag x € 37,50) in mindering strekt op de totale vordering van [eiseres] .
f. zaagwerk
3.22.
[eiseres] heeft zaagwerk in rekening gebracht tegen een tarief van € 6,50 per meter. [gedaagde] heeft naar voren gebracht dat dit geen marktconform tarief is, maar heeft dit niet onderbouwd. Evenmin heeft [gedaagde] duidelijk gemaakt waarom niet kan worden uitgegaan van het tarief van [eiseres] , aangezien dat al is vermeld in de tarievenlijst die door [eiseres] aan [gedaagde] is verstuurd. Dit betekent dat [eiseres] recht heeft op vergoeding van de zaagwerkzaamheden zoals vermeld in de factuur van [eiseres] . De rechtbank zal dit deel van de vordering van [eiseres] daarom ook toewijzen.
Conclusie: hoofdsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
3.23.
[eiseres] vordert in hoofdsom € 37.414,94. Uit de hiervoor opgesomde posten blijkt dat op die hoofdsom bedragen van € 393,75 (manuren), € 5.500,- (hotelkosten) en € 1.125,- (reiskosten) in mindering strekken. Per saldo resteert dan een hoofdsom van € 30.396,19. De rechtbank zal [gedaagde] dan ook tot betaling van dat bedrag veroordelen.
3.24.
[eiseres] vordert ook de wettelijke handelsrente over de hoofdsom, te berekenen vanaf 4 mei 2020, de vervaldatum van de laatste factuur. [gedaagde] weerspreekt dat zij wettelijke handelsrente verschuldigd is, omdat de oorzaak van te late betaling buiten haar macht lag. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. [eiseres] heeft recht op betaling van het overgrote deel van de hoofdsom zoals die is vermeld op de facturen, en [gedaagde] heeft niet duidelijk gemaakt waarom het niet in haar macht lag om het aan [eiseres] toekomende deel van die facturen tijdig te voldoen. De uiterste betaaldatum op de factuur is een fatale termijn, zodat [gedaagde] vanaf die dag in verzuim verkeert. Dit betekent dat de rechtbank de vordering van [eiseres] op dit onderdeel zal toewijzen.
3.25.
[eiseres] maakt ook aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat zij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. De gevorderde bedragen aan buitengerechtelijke incassokosten komen niet overeen met het in het Besluit bepaalde tarief omdat de rechtbank een lagere hoofdsom zal toewijzen. Dit betekent dat de rechtbank ook een met die hoofdsom corresponderend (lager) bedrag van € 1.078,96 aan buitengerechtelijke incassokosten zal toewijzen, berekend conform het Besluit.
Slotsom en proceskosten
3.26.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 88,17
- griffierecht € 2.042,00
- salaris gemachtigde €
1.442,00(2 punten x tarief € 721,00)
Totaal € 3.572,17
3.27.
De gevorderde nakosten zullen op de in de beslissing omschreven wijze worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten zal eveneens worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 30.396,19, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW, te berekenen vanaf 4 mei 202 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 1.078,96 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.572,17, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Konings en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021.