Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[opposant], te [woonplaats], opposant.
Procesverloop
Beslissing
Overwegingen
17 januari 2020 in stand blijft.
P.W. Hogenbirk, griffier.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 18 januari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, een mondelinge uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een beroep dat opposant heeft ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 14 oktober 2019. In een eerdere uitspraak van 17 januari 2020 had de rechtbank het beroep van opposant ongegrond verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. Opposant ging in verzet tegen deze uitspraak, wat leidde tot de zitting op 18 januari 2021. Tijdens deze zitting was opposant aanwezig, maar de UWV was niet vertegenwoordigd.
De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan en het verzet ongegrond verklaard. De rechtbank motiveerde haar beslissing door te stellen dat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet noodzakelijk was. Dit is in overeenstemming met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van opposant was om aan te tonen dat hij het bezwaarschrift tijdig had verzonden. De argumenten van opposant, waaronder de claim dat hij verkeerd was voorgelicht door een medewerker van het postagentschap, werden door de rechtbank niet als voldoende geacht om het verzet gegrond te verklaren.
De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak van 17 januari 2020 in stand blijft en dat er geen aanleiding is voor een vergoeding van proceskosten. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.