ECLI:NL:RBMNE:2021:4484

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
16.122286.21; 16/064198-21 (gev. ttz); 09/314382-20 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en winkeldiefstal door gebruik te maken van kwetsbare positie van minderjarigen

Op 15 september 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn minderjarige neefjes heeft uitgebuit door hen te laten deelnemen aan winkeldiefstallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 mei 2021 zijn neefjes, die 11 en 12 jaar oud zijn, heeft vervoerd naar verschillende winkels in Lelystad, waar zij samen met hem winkeldiefstallen hebben gepleegd. De verdachte heeft zijn neefjes misbruikt door gebruik te maken van hun kwetsbare positie en hen te dwingen tot het verrichten van deze strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan mensenhandel en diefstal, en hem een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een week hechtenis voor het rijden zonder rijbewijs en is hij aansprakelijk gesteld voor de schade aan de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 85,00 heeft gevorderd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.122286.21; 16/064198-21 (gev. ttz); 09/314382-20 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2000] te [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres 1] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] te [plaatsnaam 1] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. D.M.A. van der Zwan en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
ten aanzien van parketnummer 16/122286-21
feit 1
op 7 mei 2021 in Lelystad, Amsterdam en/of Aalsmeer
- zijn minderjarige neefje [slachtoffer 1] (thans 11 jaar oud) en/of zijn minderjarige neefje [slachtoffer 2] (thans 12 jaar oud) (telkens) heeft geworven, vervoerd of overgebracht met het oogmerk van uitbuiting van neefjes, en
- (telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van hun kwetsbare posities, hun heeft gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten of enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist dat zij zich daardoor beschikbaar zouden stellen tot het verrichten van diensten, en
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die neefjes;
feit 2
op 7 mei 2021 in Lelystad samen met (een) ander(en) meerdere winkeldiefstallen heeft gepleegd;
feit 3
op 20 mei 2021 in Amstelveen en/of Amsterdam een motorscooter van [slachtoffer 3] heeft verduisterd;
feit 4
op 22 mei 2021 in Badhoevedorp, Amstelveen en/of Aalsmeer een scooter van [slachtoffer 4] heeft verduisterd;
feit 5
op 7 mei 2021 in Lelystad als bestuurder van een personenauto heeft gereden op het [locatie 1] en/of het parkeerterrein van [locatie 2] , zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven;
ten aanzien van parketnummer 16/064198-21
op 8 augustus 2020 in Bussum, gemeente Gooise Meren, samen met (een) ander(en) een of meerdere verzorgingsproducten en/of geneesmiddelen van de [onderneming 1] heeft gestolen.
De hierboven weergegeven en onder verschillende parketnummers ten laste gelegde feiten zullen hierna achtereenvolgens worden doorgenummerd als feit 1 tot en met feit 6.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft haar standpunt verwoord in een ter terechtzitting voorgedragen en overgelegd schriftelijk requisitoir. Zij acht – zakelijk weergegeven – de zes ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – vrijspraak bepleit van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Hij heeft zich met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 6 tenlastegelegde aangevoerd dat zijn cliënt het feit heeft bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit [1]
1. [getuige 2] heeft op 7 mei 2021 namens de winkel [onderneming 2] bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
aangifteformulier winkeldiefstal,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard [2] :
Onderneming: [onderneming 2]
Vestigingsplaats: [plaatsnaam 7]
Op 7-5-21 heeft ondergetekende gezien dat een jas en trui onbetaald zijn aangetroffen. Hij zag dat deze persoon, respectievelijk personen, zonder de goederen te hebben betaald en zonder deze ter betaling te hebben aangeboden, de zaak verliet(en).
2. [getuige 1] heeft op 7 mei 2021 namens de winkel [onderneming 3] bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
aangifteformulier winkeldiefstal met bijlage,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard [3] :
Onderneming: [onderneming 3]
Vestigingsplaats: [plaatsnaam 7]
Op 7-5-2020 [de rechtbank begrijpt: 7 mei 2021] heeft ondergetekende gezien dat 3 jongens de winkel binnenkwamen. 1 persoon die ouder was.
Hij zag dat deze personen, zonder de goederen te hebben betaald en zonder deze ter betaling te hebben aangeboden de kassa passeerden en zich begaven in de richting van de uitgang.
Bijlage
Polo's 99,95;
Polo's 79,95;
SNEAKERS 189,95.
3. [A] heeft op 7 mei 2021 namens de winkel [onderneming 4] bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
aangifteformulier winkeldiefstal,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard [4] :
Onderneming: [onderneming 4]
Vestigingsplaats: [plaatsnaam 7]
Op 7 mei 2021 heeft ondergetekende gezien dat: de beveiliging een jasje kwam laten zien met de vraag of die was afgerekend. Ik heb toen bevestigd dat het niet is afgerekend.
4. [getuige 4] heeft op 7 mei 2021 namens de winkel [onderneming 5] B.V. bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte en aangifteformulier winkeldiefstal,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard [5] :
Pleegdatum: 7 mei 2021
Onderneming: [onderneming 5]
Vestigingsplaats: [locatie 2]
Ondergetekende heeft gezien dat de jongen van 11 en de andere jongen de 2 rokken in de tas doen. Ze waren de kassa gepasseerd.
5. [B] heeft op 7 mei 2021 namens de winkel [onderneming 6] bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte en aangifteformulier winkeldiefstal,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard [6] :
Pleegdatum: 7 mei 2021
Onderneming: [onderneming 6]Vestigingsplaats: [locatie 2]
Beveiligers gaven aan dat er vermoedelijk gestolen was uit mijn winkel. Na controleren bleek dit zo te zijn. De spullen zijn aangetroffen bij de aangehouden personen.Het volgende goed van genoemde onderneming is aangetroffen: longsleeve heren.
6. [C] heeft op 11 mei 2021 namens de winkel [onderneming 7] bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
aangifteformulier winkeldiefstal,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard [7] :
Onderneming: [onderneming 7]
Vestigingsplaats: [plaatsnaam 7]
Op 7 mei 2001 [de rechtbank begrijpt: 7 mei 2021] heeft ondergetekende gezien dat: de beveiliging heeft iemand gepakt die schoenen bij ons in de winkel heeft gestolen.
7. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in een
proces-verbaal van bevindingen met bijlagevan 7 mei 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd [8] :
Op 7 mei 2021 ontvingen wij de melding te gaan naar [locatie 2] . Een medewerker vertelde ons dat drie personen verdacht werden van meerdere winkeldiefstallen vandaag.
Deze personen gaven zich op te zijn als:
- [slachtoffer 2] , geboren [2008] te [geboorteplaats] ;
- [verdachte] , geboren [2000] te [geboorteplaats] ;
- [slachtoffer 1] , geboren [2010] te [geboorteplaats] .
[onderneming 4] :
Wij hoorden de aangeefster [A] zeggen dat er gestolen spullen waren aangetroffen bij drie verdachten. Zij herkende de drie jongens die aangehouden waren als zijnde personen die bij haar in de winkel geweest waren vandaag. Zij herkende de weggenomen artikelen als artikelen uit haar winkel. De diefstalbeveiliging was nog aanwezig op het artikel, daaruit bleek dat het artikel niet is afgerekend.
[onderneming 3] :
Wij hoorden aangever [getuige 1] zeggen dat hij de drie jongens herkende die aangehouden waren als zijnde personen die bij hem in de winkel geweest waren vandaag. Hij herkende de weggenomen artikelen als artikelen uit zijn winkel. De diefstalbeveiliging was nog aanwezig op het artikel, daaruit bleek dat het artikel niet is afgerekend.
[onderneming 5] :
Wij hoorden aangeefster [getuige 4] zeggen dat de twee jongens, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] twee rokken in een tas stopten en de winkel wilden verlaten. Hierbij passeerden de twee jongens de kassa. Hierop heeft de beveiliging van [locatie 2] de jongens meegenomen.
[onderneming 6] :
Wij hoorden aangeefster [B] zeggen zij de drie jongens herkende die aangehouden waren als zijnde personen die bij haar in de winkel geweest waren vandaag. Zij herkende het weggenomen artikel als een artikel uit haar winkel. De diefstalbeveiliging was nog aanwezig op het artikel, daaruit bleek dat het artikel niet is afgerekend.
Aantreffen weggenomen goederen:
Figuur 1: [onderneming 7] schoenen [9]
8. In een
proces-verbaal van bevindingenvan 8 mei 2021 heeft verbalisant [verbalisant 3] – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd [10] :
Een opsomming van de weggenomen kledingstukken met de maten:
- Rokken XXL;
- Shirt S;
- Jas XL;
- Shirt L;
- Shirt XS;
- Schoenen 41 of 42;
- Shirt M;
- Shirt S;
- Shirt S;
- Trui L;
- Trui S;
- Trui S;
- Jas L.
9. Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben in een
proces-verbaal van bevindingenvan 11 mei 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd [11] :
Op de beelden is te zien dat de verdachte op 7 mei door [locatie 2] loopt met zijn drieën. De winkels waar de verdachten naar binnen gaan zijn onder andere [onderneming 2] , [onderneming 6] , [onderneming 7] , [onderneming 4] , en [onderneming 3] . Op de beelden is te zien dat ze bij de [onderneming 2] staan en dat [verdachte] een papieren bruine tas ophoudt en dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] uit de tas die zij afzonderlijk vasthouden kleding pakken en dat bij [verdachte] in hun tas stoppen.
10. In een
proces-verbaal van bevindingenvan 8 mei 2021 heeft verbalisant [verbalisant 6] – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd [12] :
Ik heb een filmpje ontvangen van een winkeldiefstal in de [locatie 2] , gepleegd in de winkel [onderneming 6] .
Persoon I (betreft verdachte)
Ik zie dat persoon II een shirt pakt uit dit kledingrek. Ik zie dat de persoon II diverse malen om zich heen kijkt, waarbij persoon II vervolgens de kledinghanger verwijderd van het T-shirt.
Op het moment dat persoon II de kledinghanger terughangt zie ik dat persoon I voor persoon II gaat staan, waarbij persoon II een handeling verricht waarbij het de schijn heeft dat hij het witte shirt in een tas stopt welke persoon II reeds in zijn handen had.
Persoon I zit met zijn handen wel tussen de kledingstukken, echter kijkt persoon I in zijn geheel niet naar de kleding waartussen hij zogenaamd aan het zoeken is.
Ik zie dat persoon I persoon II nauwlettend in de gaten houdt, waarbij persoon I meerdere malen naar persoon II kijkt en naar de handelingen, het wegstoppen van het T-shirt.
Nadat persoon II het T-shirt heeft kunnen wegstoppen loopt persoon I direct bij persoon II en III vandaan. Vervolgens verlaten de personen I, II & III met versnelde pas de winkel zonder af te rekenen voor het T-shirt.
11. Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 10 mei 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd [13] :
Ik sprak bij de winkel medewerker [getuige 1] . Hij verklaarde aan het volgende:
- Hij zag drie personen binnenkomen die bij elkaar hoorden.
- Dat het twee jongeren en een oudere persoon betrof.
- Dat de twee jongens aan de rechterkant van de winkel bezig waren met kleding uitzoeken en dat de oudste van de drie aan de linkerkant van de winkel bezig was en allemaal vragen stelde aan hem.
- Dat hij het idee kreeg dat de oudste van de drie hem expres afleidde.
- Dat hij via de spiegel kon zien dat een van de twee jongere jongens 2 truien pakte en ging passen.
- Dat hij zag dat die jongen maar met een trui de pashokjes uit kwam. Dat hij de jongen aansprak en de andere trui in een zak had zitten.
12. [getuige 2] heeft in
het proces-verbaal van verhoor van getuigevan 8 mei 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard [14] :
Op 7 mei 2021 was ik aan het werk in de kledingzaak genaamd [onderneming 2] . Er kwamen drie personen de winkel binnengelopen. Het viel mij direct op dat de oudste persoon, persoon I, bij mij kwam staan en deze persoon begon mij allerlei vragen te stellen. Tevens zag ik de twee jongste personen, personen II & III naar de afdeling liepen waar de T-shirts hangen. Omdat er diverse eilanden in de winkel staan raakten deze jongens snel uit het zicht en begon persoon I wederom constant tegen mij te praten. Na enige tijd verlieten alle drie de personen de winkel.
Ik werd gebeld door de beveiliging dat men drie personen zou hebben aangehouden.
De volgende goederen van onze winkel waren aangetroffen bij deze personen:
- 1x witte jas;
- lx witte trui;
- lx witte trui;
- lx blauw T-shirt;
- lx zwart T-shirt;
- lx dames T-shirt;
- lx dames T-shirt;
- lx dames T-shirt.
Ik kreeg van mijn collega te horen dat geen van deze goederen waren afgerekend deze dag. Ik zag drie personen zitten in een soort ophoudkamer. Ik kan u vertellen dat ik deze personen direct herkende als zijnde de personen welke zich in mijn winkel bevonden.
13. [getuige 3] heeft in
het proces-verbaal van verhoor van getuigevan 8 mei 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard [15] :
Ik ben werkzaam in [onderneming 3] in [locatie 2] . Op 7 mei bevond ik mij in de winkel. Ik zag dat drie personen de winkel binnen kwamen lopen. Ik zag dat de twee jongste personen in de richting liepen van het verkoopeiland van de polo’s. De oudste persoon ging naar de andere kant van de winkel en sprak mijn collega aan met een aantal vragen. Ik kreeg gelijk het idee dat de oudste persoon mijn collega wilde afleiden. Eén van de jongste personen ging de paskamer binnen met twee polo shirts. Ik hoorde direct een geluid welke zeer sterk leek op het rommelen in een papieren zak of papieren winkeltas. Op enig moment kwam deze persoon de paskamer uitgelopen met maar één polo shirt. Ik sprak deze jongen direct aan met de vraag waar de tweede polo shirt was. Ik hoorde mijn collega zeggen: "die ander in je tas". Hierop vond mijn collega direct het andere polo shirt.
Enige tijd later werd ik gebeld door de beveiliging. Aldaar zouden drie winkeldieven zijn opgehouden. Toen ik aankwam werden mij diverse goederen getoond welke inderdaad vanuit onze winkel afkomstig waren welke niet waren afgerekend. Ik zag ook drie personen zitten en ik herkende direct de door mij hierboven omschreven personen welke eerder bij ons in de winkel waren geweest, waarvan één van de personen getracht had om een polo shirt te stelen.
14. In een
proces-verbaal van bevindingenvan 24 juni 2021 heeft verbalisant [verbalisant 4] – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd [16] :
Aangever [getuige 4] , Floormanager van [onderneming 5] , verklaarde:
Op 7 mei 2021 had ik drie personen in de winkel. Ik weet dat het een volwassen persoon betrof en twee kinderen. De volwassene begon vragen te stellen over rokken aan mijn collega. Ik zag de twee jongens oogcontact zoeken met de oudere jongen en zag dat de oudere jongen bij de uitgang ging staan. Ik zag dat de twee jonge jongens zich ook naar de uitgang bewogen en had door dat ze nattigheid voelden. De beveiliging is vervolgens gekomen en heeft alle drie de personen aangehouden.
15. Verdachte heeft
ter terechtzitting van 1 september– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben op 7 mei 2021 samen met mijn neefjes met de auto naar [locatie 2] in [plaatsnaam 7] gegaan. Ik heb de auto bestuurd. Ik ben onder andere bij de winkels [onderneming 4] , [onderneming 2] en [onderneming 7] geweest. Ik ben met mijn neefjes op hetzelfde moment in dezelfde winkels geweest.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij met het oogmerk van uitbuiting zijn neefjes naar verschillende winkels in [locatie 2] heeft vervoerd (artikel 273f, lid 1, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)), hij door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of door misbruik van een kwetsbare positie deze neefjes heeft gedwongen of bewogen tot het verrichten van arbeid of diensten (artikel 273f, lid 1, sub 4 Sr) en heeft geprofiteerd van de diefstallen die door deze neefjes zijn gepleegd (artikel 273f, lid 1, sub 6 Sr).
Artikel 273f, lid 1, sub 2 Sr
Voor de strafbaarstelling onder sub 2 moet in de eerste plaats sprake zijn van feitelijke handelingen van verdachte, waaronder het vervoeren of overbrengen van anderen. De rechtbank stelt vast dat verdachte steeds met zijn neefjes de in de tenlastelegging opgenomen winkels in [locatie 2] binnenkomt. Daarnaast hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte samen met hen met de auto naar [locatie 2] is gereden. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij degene is geweest die de auto heeft bestuurd. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zijn neefjes naar [locatie 2] heeft vervoerd.
Vervolgens dient te worden vastgesteld of het door verdachte vervoeren van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar [locatie 2] is begaan met het oogmerk van uitbuiting. De gedragingen van verdachte moeten daarvoor zijn gericht op de uitbuiting van zijn neefjes. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake. Nadat verdachte en zijn neefjes in de winkels binnenkomen, wordt er door zowel verdachte als zijn neefjes snel en effectief gehandeld. Uit verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] blijkt dat verdachte telkens de persoon is geweest die in de verschillende winkels de medewerkers vragen blijft stellen en zo het personeel heeft proberen af te leiden. Niet blijkt dat de kinderen tijdens de diefstal instructies krijgen van verdachte. Het is daarom zeer opmerkelijk dat de kinderen zonder te aarzelen en deels buiten het zicht van de camera of het winkelpersoneel goederen in hun tas wegstoppen en dat verdachte en zijn neefjes gezamenlijk en met versnelde pas de winkels verlaten. Verder blijkt uit de camerabeelden van de winkel ‘ [onderneming 6] ’ dat verdachte tijdens het winkelen voor één van zijn neefjes gaat staan, hij dit neefje nauwlettend in de gaten houdt en het neefje het T-shirt vervolgens wegstopt. Uit de camerabeelden van [locatie 2] volgt dat verdachte buiten de winkels een papieren tas ophoudt en dat zijn neefjes de kleding uit hun tassen pakken en deze bij verdachte in zijn tas stoppen. De ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij niet wist dat zijn neefjes goederen in de winkels aan het stelen waren, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig.
Gelet op de jonge leeftijd van de kinderen en de georganiseerde wijze van handelen, kan het niet anders dan dat deze kinderen door verdachte zijn geïnstrueerd. Uit niets blijkt verder dat verdachte met een ander doel naar deze winkels is gegaan dan om zijn neefjes in te zetten voor het plegen van diefstallen.
Daarnaast dient te worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] beiden de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt. Dat hiervan sprake is, kan worden afgeleid uit de bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat [slachtoffer 2] is geboren op [2008] en [slachtoffer 1] is geboren op [2010] .
Ten slotte dient nog de vraag te worden beantwoord of door de verweten gedragingen van verdachte de fundamentele rechten van de kinderen zijn geschonden. Uit de EU richtlijn 201113 volgt dat de rechten van het kind voorop moeten staan en dat kinderen het recht hebben op de bescherming en de zorg die nodig is voor hun welzijn. Binnen dit fundamentele uitgangspunt past niet de uitbuiting van kinderen ten behoeve van het plegen van diefstallen. De gedragingen van verdachte leveren daarom een schending van de fundamentele rechten van kinderen op.
Artikel 273f, lid 1, sub 4 Sr
Voor een bewezenverklaring op grond van artikel 273f, lid 1, sub 4 Sr dient allereerst vastgesteld te worden of verdachte gebruik heeft gemaakt van middelen in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 1 Sr. De vraag die voor ligt is of verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn overwicht op zijn neefjes en/of hun kwetsbare positie en daardoor hen heeft gedwongen of bewogen tot de diefstallen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat kinderen van elf en twaalf jaar per definitie in een kwetsbare situatie verkeren en niet alleen een afhankelijke positie hebben ten opzichte van hun ouders, maar ook ten opzichte van andere volwassenen in de familiesfeer, zoals in dit geval een neef. Van kinderen in deze leeftijd kan bovendien niet worden verwacht dat zij in een situatie waarin zij in aanwezigheid van verdachte, een volwassen familielid aan wie de zorg van de neefjes op dat moment is toevertrouwd, vrijelijk de keuze maken over wat zij wel of niet willen (of wat wel of niet mag). De kwetsbare positie van een kind maakt dat een volwassen begeleider van nature een positie van overwicht heeft. Verdachte heeft van dit overwicht respectievelijk die kwetsbare positie misbruik gemaakt door deze kinderen mee te nemen naar winkels en hen winkeldiefstallen te laten plegen. Zoals hiervoor is overwogen, blijkt ook uit de efficiënte wijze waarop de diefstallen plaatsvinden, dat de kinderen door verdachte zijn geïnstrueerd. Onder deze omstandigheden hadden deze jonge kinderen redelijkerwijs geen andere keuze dan de toestand van deze uitbuiting te ondergaan en zich daarvoor beschikbaar te stellen. Daarmee is irrelevant of de kinderen hebben ingestemd met het plegen van de winkeldiefstallen. Verdachte moet zich als volwassene bewust zijn geweest van zijn overwicht op de kinderen en daarmee heeft hij het voorwaardelijk opzet gehad van dat overwicht ook misbruik te maken.
Verder is het zo dat het (door misbruik) aanzetten tot het plegen van een winkeldiefstal aangemerkt moet worden als het verrichten van arbeid of een dienst in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 4 Sr. In elk geval zijn de goederen die zijn gestolen, waaronder schoenen en kledingstukken voor volwassen mannen en vrouwen, niet te beschouwen als producten waarnaar de interesse van een jong kind in de regel uitgaat. Daarom moet worden aangenomen dat deze goederen zijn ontvreemd als een dienst voor verdachte. Hiermee is ook het financieel gewin van verdachte gegeven. Niet de kinderen, maar verdachte zelf had direct profijt van de diefstallen. Uit de camerabeelden volgt immers dat verdachte buiten de winkels de gestolen kleding van zijn neefjes ontvangt.
Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of door de gedragingen van verdachte de fundamentele rechten van de kinderen zijn geschonden. Gelet op hetgeen de rechtbank hierover reeds onder
artikel 273f, lid 1, sub 2 Srheeft overwogen, luidt het antwoord op die vraag bevestigend.
Artikel 273f, lid 1, sub 6 Sr
Nu bewezen is dat verdachte de onder artikel 273f, lid 1, sub 2 en 4 Sr genoemde feiten heeft begaan en ook aangenomen moet worden dat verdachte van die uitbuitingsvormen heeft geprofiteerd, zoals hiervoor al is overwogen, is ook bewezen dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van de kinderen in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 6 Sr.
Conclusie
Op grond van al het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich op 7 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van zijn minderjarige neefjes, zoals dat hieronder bewezen is verklaard.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
Medeplegen
De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of verdachte en zijn neefjes tezamen en in vereniging het onder 2 ten laste gelegde feit hebben gepleegd. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat van medeplegen sprake is indien bewezen kan worden verklaard dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Gelet op de voornoemde bewijsmiddelen en op hetgeen hiervoor bij de bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 onder
‘Artikel 273f, lid 1, sub 2 Sr’is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat bij het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit [17]
16. [slachtoffer 3] heeft op 23 mei 2021 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard [18] :
Plaats delict: [plaatsnaam 3]
Ik heb mijn motorscooter op Marktplaats te koop gezet. Daar werd op 20/05/2021 op gereageerd door [F] met telefoonnummer [telefoonnummer] . De man zei dat hij er binnen een half uur zou zijn. Ik kon dan niet thuis zijn dus ik heb mijn vriendin gevraagd om die man te ontvangen. Die man kwam op 20/05/2021 om 12.00 uur. De man gaf aan mijn vriendin te kennen dat hij een proefrit wilde maken en hij vroeg haar om een helm. Daarop heeft de man de motor gestart en is hij weggereden en niet meer teruggekomen.
Ik heb meerdere keren gebeld, maar er werd niet opgenomen. Ik heb ook nog WhatsAppberichten gestuurd maar daar werd ook niet op gereageerd. Pas in de avond, rond 22:15 uur, ontving ik een bericht met een locatie van datzelfde telefoonnummer dat mijn scooter in [plaatsnaam 2] stond.
17. Verdachte heeft
ter terechtzitting van 1 september– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik heb op 20 mei 2021 via Marktplaats telefonisch contact opgenomen met aangever [slachtoffer 3] over het kopen van een scooter. U, voorzitter, vraagt mij of ik op 20 mei 2021 onder de naam [F] contact heb gezocht met aangever [slachtoffer 3] . U vraagt mij tevens of ik, toen ik op de afspraak aankwam, de vriendin van aangever heb aangetroffen. Ik knik hierop bevestigend. Het klopt dat ik toen de scooter en een helm heb meegekregen. U, oudste rechter, vraagt mij of ik tijdens de testrit op 20 mei 2021 zonder rijbewijs heb gereden en of ik vind dat ik dan strafbaar ben. In die zin ben ik dan wel strafbaar.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit:
18. [slachtoffer 4] heeft op 22 mei 2021 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard [19] :
Plaats delict: [plaatsnaam 5]
Op 22 mei 2021 kreeg ik bericht via Marktplaats van telefoonnummer [telefoonnummer] van [F] en zij zou interesse hebben in mijn scooter. Ik heb dat telefoonnummer gebeld en er werd opgenomen door een jongen. Ik heb met hem afgesproken dat ik hem zou komen ophalen met de auto in [plaatsnaam 4] . Vervolgens zijn wij naar [plaatsnaam 5] gereden. Ik heb mijn scooter gepakt en de jongen wilde nog een proefrit maken. Ik had hem 5 minuten de tijd gegeven en daarna moest hij weer terug zijn bij mijn woning. De jongen is om 16:50 uur op mijn scooter gestapt.
Na 10 minuten was de jongen nog steeds niet terug. Ik heb hem toen meerdere keren proberen te bellen op [telefoonnummer] , maar ik merkte dat hij mij steeds wegdrukte. Na een paar keer nam hij op en hij zou dan binnen één minuut bij mij zijn. Deze stem herkende ik als zijnde de stem van de jongen aan wie ik mijn scooter heb meegegeven. Na 10 minuten was hij nog steeds niet terug en heb ik weer meerdere malen gebeld. Ik werd weer steeds weggedrukt. Ik heb om 17:30 uur een foto gestuurd van mijn Ring deurbel met een afbeelding van de jongen met mijn scooter erop. Ik heb hierbij gezegd dat hij op camera staat en dat hij de scooter moet terugbrengen. Binnen één minuut kreeg ik via de app een reactie dat hij een ongeluk zou hebben gehad en naar het ziekenhuis moest. De scooter zou al in [plaatsnaam 4] staan. Dit vond ik raar want [plaatsnaam 4] is zeker 15 minuten rijden. De scooter zou geen schade hebben, maar hij zou hem om 20:00 uur neerzetten bij een snackbar in [plaatsnaam 3] . Omstreeks 18:39 uur kreeg ik een filmpje, afkomstig van het telefoonnummer, dat mijn scooter bij de snackbar zou staan.
19. In het dossier bevindt zich
een schriftelijk bescheidin de vorm van fotografische afbeeldingen van een Whatsappgesprek, waarop – zakelijk weergegeven – het volgende is te zien [20] :
[telefoonnummer]
Met zn broer hij is gevallen van die brommer maar er is niks met de brommer
Ik moet nu werken en me broertje moet na ziekenhuis
20. Verdachte heeft
ter terechtzitting van 1 september– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik heb op 22 mei 2021 via Marktplaats telefonisch contact opgenomen met aangever [slachtoffer 4] over het kopen van een scooter. U, voorzitter, vraagt mij of ik op 22 mei 2021 onder de naam [F] contact heb gezocht met aangever [slachtoffer 4] . Ik knik hierop bevestigend. Ik wilde op 22 mei 2021 een proefrit gaan maken op de scooter van aangever [slachtoffer 4] . U, voorzitter, houdt mij voor dat ik via WhatsApp tegen aangever [slachtoffer 4] zou hebben gezegd dat ik een ongeluk had gehad en naar het ziekenhuis moest. Ik moest op 22 mei 2021 niet naar het ziekenhuis.
Bewijsoverweging ten aanzien van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten
Uit de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
  • Verdachte heeft op 20 mei 2021 en op 22 mei 2021 via Marktplaats onder een andere naam gereageerd op de advertenties van aangever [slachtoffer 3] en aangever [slachtoffer 4] en zich voorgedaan als een potentiële koper van hun scooters;
  • verdachte heeft de scooters op voornoemde data onder zich gekregen toen hij met deze scooters een proefrit ging maken. Aangever [slachtoffer 4] heeft tegen verdachte gezegd dat de proefrit vijf minuten mocht duren;
  • verdachte heeft de scooters niet na een voor een proefrit gebruikelijke duur geretourneerd. Hij heeft de scooters op een geheel andere plek geparkeerd en aangever [slachtoffer 3] en aangever [slachtoffer 4] respectievelijk ruim tien uur en ruim anderhalf uur later de locaties van de scooters medegedeeld;
  • verdachte heeft niet, dan wel nauwelijks, gereageerd op de Whatsappberichten waarin de scooters werden teruggevraagd en op de verschillende oproepen van de aangevers. Uiteindelijk heeft verdachte via een WhatsAppbericht aan aangever [slachtoffer 4] laten weten dat hij een ongeluk heeft gehad en naar het ziekenhuis moest, terwijl dit achteraf niet waar blijkt te zijn.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op voornoemde omstandigheden en het gegeven dat een proefrit op een scooter over het algemeen - tenzij anders is afgesproken - van korte duur is, als heer en meester over de scooters is gaan beschikken en hij zich de scooters wederrechtelijk heeft toegeëigend. De verklaring van verdachte dat hij op 20 en 22 mei 2021 niets strafbaars heeft gedaan en de scooter aan aangevers uiteindelijk zou hebben teruggegeven, doet niets aan de reeds voltooide verduistering af. De rechtbank overweegt in het bijzonder dat verdachte op 22 mei 2021 de locatie van de scooter pas heeft medegedeeld toen aangever [slachtoffer 4] hem vertelde dat hij herkenbaar op beeld stond en verdachte aldus doorkreeg dat hij met zijn handelen niet (ongestraft) weg zou kunnen komen. De rechtbank acht het onder 3 en 4 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 1 september 2021;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte [slachtoffer 2] van 9 augustus 2021, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , werkzaam bij politie Eenheid Midden-Nederland, documentcode 20210806.1405.6436.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 1 september 2021;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [D] namens [onderneming 1] van 12 augustus 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 9] , werkzaam bij politie Eenheid Midden-Nederland, genummerd PL0900-2020261117-2.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 7 mei 2021 te [plaatsnaam 7]
A. [slachtoffer 1] , geboren op [2010] te [geboorteplaats] , thans 11 jaar oud en [slachtoffer 2] , geboren op [2008] te [geboorteplaats] , thans 12 jaar oud, zijnde verdachtes neefjes:
- heeft vervoerd en overgebracht met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die de leeftijd van achttien jaren nog niet hadden bereikt

en

- telkens door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten en
B. telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] , geboren op [2010] te [geboorteplaats] , thans 11 jaar oud en [slachtoffer 2] , geboren op [2008] te [geboorteplaats] , thans 12 jaar oud, zijnde verdachtes neefjes, hebbende en zijnde verdachte telkens
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met de auto vervoerd en overgebracht en met hen naar [locatie 2] toe gegaan en
- met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de winkels [onderneming 5] , [onderneming 6] , [onderneming 4] , [onderneming 3] en [onderneming 2] binnen gegaan en
- in de nabijheid van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gebleven, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwijzingen gegeven, oogcontact met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gemaakt over weg te nemen goederen, afleidend contact met winkelpersoneel gemaakt en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kleding en schoenen in een tas laten stoppen en
- die kleding en schoenen buiten de winkels van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgenomen en die kleding en schoenen bekeken en overgenomen;
2
op 7 mei 2021 te [plaatsnaam 7] , tezamen en in vereniging met anderen
- een T-shirt (longsleeve) dat aan [onderneming 6] toebehoorde;
- meerdere T-shirts (polo's) en een paar schoenen die geheel aan [onderneming 3] toebehoorden;
- meerdere T-shirts, meerdere truien en een jas die aan [onderneming 2] toebehoorden;
- twee rokken die aan [onderneming 5] toebehoorden;
- een jas die geheel aan [onderneming 4] toebehoorde en
- een paar schoenen, die aan [onderneming 7] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
zich op 20 mei 2021 te [plaatsnaam 3] en [plaatsnaam 2] opzettelijk een motorscooter toebehorende aan [slachtoffer 3] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten wegens een proefrit, wederrechtelijk heeft toegeëigend;
4
zich op 22 mei 2021 te [plaatsnaam 5] , [plaatsnaam 3] en [plaatsnaam 4] opzettelijk een scooter, toebehorende aan [slachtoffer 4] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten wegens een proefrit, wederrechtelijk heeft toegeëigend;
5
op 7 mei 2021 te [plaatsnaam 7] als bestuurder van een personenauto heeft gereden op het [locatie 1] en het parkeerterrein van [locatie 2] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
6
op 8 augustus 2020 te [plaatsnaam 6] , gemeente Gooise Meren tezamen en in vereniging met anderen meerdere verzorgingsproducten en geneesmiddelen, die toebehoorden aan winkelbedrijf [onderneming 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie het in artikel 273f, eerste lid onder 2º, 4º en 6º omschreven feit wordt gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt en een persoon is bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt, meermalen gepleegd;
feit 2
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
feit 3 en feit 4
telkens: verduistering;
feit 5
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 6
diefstal door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar onder feit 1, 2, 3, 4 en 6 bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals beschreven in het reclasseringsadvies van 22 augustus 2021. De officier van justitie heeft ten aanzien van het door haar onder 5 bewezen geachte feit gevorderd aan verdachte een hechtenis van één week op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het tijdens het plegen van het onder 6 ten laste gelegde feit met verdachte niet goed ging. Het gaat nu echter steeds beter met verdachte, ook omdat hij en zijn gezin nu door de reclassering worden begeleid.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen. Daarbij heeft hij zijn jonge neefjes ingezet om de diefstallen te (helpen) plegen en heeft hij zich daardoor tevens schuldig gemaakt aan mensenhandel. Verdachte heeft voor zijn eigen financiële gewin misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van zijn neefjes, die vanwege hun minderjarigheid en hun familieband van verdachte afhankelijk waren. Verdachte is daardoor geheel aan de belangen van zijn neefjes voorbij gegaan en heeft op die manier een forse inbreuk gemaakt op hun geestelijke integriteit en hun persoonlijke vrijheid. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk, ook omdat zijn neefjes als gevolg hiervan al vanaf zeer jonge leeftijd crimineel gedrag wordt aangeleerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat het voorbeeld dat verdachte heeft gegeven en het feit dat hij hen ook liet stelen, een zeer slechte invloed heeft op de ontwikkeling van jonge kinderen.
Verdachte heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis van feit 1 en feit 2 tevens schuldig gemaakt aan meerdere verduisteringen. Verdachte toont door zijn gedrag aan geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Door zijn handelen schaadt hij bovendien het vertrouwen dat gebruikers bij het doen van zaken via de website Marktplaats moeten kunnen hebben. Ook het feit dat hij niet beschikt over een rijbewijs weerhoudt verdachte er kennelijk niet van om scooters wederrechtelijk toe te eigenen en daarmee onrechtmatig te rijden, met alle financiële- en veiligheidsrisico’s van dien.
Verdachte heeft zich tot slot samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van een winkeldiefstal van een hoeveelheid verzorgingsproducten en geneesmiddelen van aanzienlijke waarde. Diefstal is een ergerlijk feit, dat naast financiële schade ook hinder en overlast voor de gedupeerden veroorzaakt.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende stukken:
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 20 augustus 2021;
  • een reclasseringsadvies van 28 juni 2021, opgesteld door [G] , reclasseringswerker;
  • een aanvullend reclasseringsadvies van 22 augustus 2021, opgesteld door [G] , reclasseringswerker.
Uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 20 augustus 2021 blijkt dat verdachte op 31 augustus 2017, 5 november 2018, 1 september 2020 en 25 maart 2021 voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank houdt hiermee in strafverzwarende zin rekening. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden de onder 5 bewezen verklaarde feiten te plegen.
Uit het reclasseringsrapport van 22 augustus 2021 blijkt dat de reclassering het recidiverisico als hoog inschat. De reclassering adviseert – met enige voorzichtigheid – het strafrecht voor volwassenen toe te passen. De argumenten voor toepassing van het volwassenstrafrecht zijn dat verdachte vanaf jonge leeftijd een uitgebreid strafblad heeft opgebouwd en pedagogische beïnvloeding op lange termijn verminderd effectief is gebleken, aldus de reclassering. De volwassenreclassering is strakker en meer gebiedend dan de jeugdreclassering in haar aansturing. Anderzijds is verdachte beïnvloedbaar, cognitief beperkt en kan hij zijn leven niet zelfstandig een positieve richting geven, hetgeen zou kunnen pleiten voor
adolescentenstrafrecht. Alles overziend acht de reclassering het volwassenstrafrecht aangewezen. De reclassering adviseert bij een eventuele veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij de in het advies beschreven bijzondere voorwaarden.
Gelet op het reclasseringsadvies van 22 augustus 2021 ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van de strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank zal daarom geen toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
De op te leggen straf
De rechtbank slaat bij de strafoplegging mede acht op oriëntatiepunten straftoemeting die zijn vastgesteld in het binnen de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen. Daarnaast houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met de waarde van de gestolen goederen en de omstandigheid dat bij feit 2 sprake is geweest van een strooptocht.
Voor de onder 1, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten zijn geen landelijke oriëntatiepunten door het LOVS opgesteld. Daarom heeft de rechtbank bij het bepalen van de straffen voor het bewezen verklaarde met name gelet op de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank ziet in het licht van de speciale preventie, net als de officier van justitie, echter reden om de gevangenisstraf deels in voorwaardelijke vorm op te leggen, bij wijze van stok achter de deur. Mocht de verdachte in de toekomst in vergelijkbare situaties terechtkomen, zal het voorwaardelijk strafdeel voor hem wellicht reden zijn om voor een andere reactie te kiezen. Begeleiding door de reclassering en [naam instelling] , het meewerken aan schuldhulpverlening en het krijgen van een dagbesteding moeten verder bijdragen aan het voorkomen van recidive.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat voor de onder 1, 2, 3, 4 en 6 bewezen verklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarden worden opgelegd de voorwaarden zoals beschreven door de reclassering in haar rapport van 22 augustus 2021.
De rechtbank zal voor het onder 5 bewezen verklaarde feit aan verdachte een hechtenis van één week opleggen.

9.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 4]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 375,00. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 4 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de gevorderde schadevergoeding met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gevorderd de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering tot schadevergoeding niet is onderbouwd. Hij heeft subsidiair gevorderd de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van € 85,00.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De schade aan de buddyseat
De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier en de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 4 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De verdediging heeft deze schadepost niet betwist. De schade komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom deze schadeposten geheel toewijzen en komt uit op een bedrag van € 85,00.
De schade aan de helm en de schade aan de spiegel van de scooter
De rechtbank heeft geconstateerd dat de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van deze schadeposten op geen enkele wijze wordt onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van facturen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering ten aanzien van deze schadeposten onvoldoende is onderbouwd. Aanhouding van de procedure ten einde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen zijn vordering verder te onderbouwen, levert een onevenredige belasting op van het strafproces. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en zal bepalen dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Conclusie
Dit brengt de door verdachte te vergoeden materiële schade in totaal op € 85,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 mei 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 85,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 mei 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van acht weken onder parketnummer 09/314382-20 toe te wijzen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, in plaats van de tenuitvoerlegging te gelasten van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van acht weken te vervangen door een taakstraf.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is op 25 maart 2021 door de politierechter van de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht weken.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf van acht weken zal de rechtbank geheel toewijzen. Verdachte heeft zich immers voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. De door de verdediging bepleite omzetting van de gevangenisstraf naar een taakstraf acht de rechtbank, gelet op het aantal bewezen verklaarde feiten en het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte, een gepasseerd station.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 62, 63 en 273f, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte voor de onder 1, 2, 3, 4 en 6 bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf van
12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
vier maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich na het ingaan van de proeftijd (telefonisch) meldt bij zijn toezichthouder mevrouw [E] bij reclassering Nederland, [adres 2] te [plaatsnaam 2] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • meewerkt aan de trajectbegeleiding van [naam instelling] zolang de reclassering dit nodig acht;
  • meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een dagbesteding;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte voor het onder 5 bewezen verklaarde feit tot een
hechtenisvan
één week;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 4] van het toegewezen materiële schadebedrag van € 85,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2021 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 4] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 85,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 09/314382-20
- wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank ’s-Gravenhage bij vonnis van 25 maart 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Bos , voorzitter, mr. M.C. Danel en mr. I.L Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M.M. Weyers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 september 2021.
Mrs. Gerrits en Weyers zijn buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
ten aanzien van parketnummer 16/122286-21
1
hij op of omstreeks 7 mei 2021 te Lelystad en/of Amsterdam en/of Aalsmeer, in elk geval in Nederland
A. (een) ander(en), te weten [slachtoffer 1] geboren op [2010] te [geboorteplaats] , thans 11 jaar oud en/of [slachtoffer 2] geboren op [2008] te [geboorteplaats] , thans 12 jaar oud, (zijnde verdachtes neefjes)
-(telkens) heeft geworven, vervoerd of overgebracht met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt (sub 2),
en/of
-(telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4) en/of
B. (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van (een) ander(en), genaamd [slachtoffer 1] geboren op [2010] te [geboorteplaats] , thans 11 jaar oud en/of [slachtoffer 2] geboren op [2008] te [geboorteplaats] , thans 12 jaar oud, (zijnde verdachtes neefjes) hebbende en/of zijnde verdachte (telkens)
-die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opgehaald met de auto en/of vervoerd en/of overgebracht en/of met hen naar [locatie 2] toe gegaan en/of
-met [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de winkels [onderneming 5] en/of [onderneming 6] en/of [onderneming 4] en/of [onderneming 3] en/of [onderneming 2] binnen gegaan en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] deze winkels in laten gaan
en/of
-in de nabijheid van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gebleven en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aanwijzingen gegeven en/of oogcontact met [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gemaakt (over weg te nemen goederen) en/of (afleidend) contact met winkelpersoneel gemaakt en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] kleding en/of schoenen in een tas laten stoppen en/of
-die kleding en/of schoenen buiten de winkel(s) van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] afgenomen en/of die kleding en/of schoenen bekeken en overgenomen;
2
hij, op of omstreeks 7 mei 2021 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een t-shirt (longsleeve), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [onderneming 6] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n);
- meerder t-shirts (polo's) en/of een paar schoenen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [onderneming 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n);
- meerdere t-shirts en/of meerdere truien en/of een jas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [onderneming 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n);
- twee rokken n elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [onderneming 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n);
- een jas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [onderneming 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), en/of
- een paar schoenen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [onderneming 7] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op of omstreeks 20 mei 2021 te Amstelveen en/of Amsterdam althans in Nederland, opzettelijk een motorscooter, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten wegens een proefrit, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4
hij op of omstreeks 22 mei 2021 te Badhoevedorp en/of Amstelveen en/of Aalsmeer althans in Nederland, opzettelijk een scooter, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten wegens een proefrit, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5
hij op of omstreeks 7 mei 2021 te Lelystad als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, het [locatie 1] en/of het parkeerterrein van [locatie 2] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
ten aanzien van parketnummer 16/064198-21
zij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Bussum, gemeente Gooise Meren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, één of meerdere verzorgingsproducten en/of geneesmiddelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf [onderneming 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 mei 2021, met proces-verbaalnummer 2021141057, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, genummerd pagina 1 tot en met 8, 100 tot en met 185, 500 tot en met 522 en 600 tot en met 610. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 102 tot en met 104.
3.Pagina’s 107 tot en met 109.
4.Pagina’s 113 tot en met 115.
5.Pagina’s 116 tot en met 119.
6.Pagina’s 120 tot en met 123.
7.Pagina’s 126 en 127.
8.Pagina’s 128 tot en met 132.
9.Pagina 132.
10.Pagina’s 157 en 158.
11.Pagina’s 175 en 176.
12.Pagina’s 177 en 178.
13.Pagina 110.
14.Pagina’s 161 tot en met 163.
15.Pagina’s 164 tot en met 166.
16.het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 4] , werkzaam bij politie Eenheid Midden-Nederland, nummer PL0900-2021141057-42 en gesloten op 24 juni 2021.
17.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 mei 2021, met zaakregistratienummer PL1100-2021104387, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, genummerd pagina 4 tot en met 56. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
18.Pagina’s 45 tot en met 47.
19.Pagina’s 15 tot en met 17.
20.Pagina 28 en 29.