4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit
1. [getuige 2] heeft op 7 mei 2021 namens de winkel [onderneming 2] bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
aangifteformulier winkeldiefstal,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Onderneming: [onderneming 2]
Vestigingsplaats: [plaatsnaam 7]
Op 7-5-21 heeft ondergetekende gezien dat een jas en trui onbetaald zijn aangetroffen. Hij zag dat deze persoon, respectievelijk personen, zonder de goederen te hebben betaald en zonder deze ter betaling te hebben aangeboden, de zaak verliet(en).
2. [getuige 1] heeft op 7 mei 2021 namens de winkel [onderneming 3] bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
aangifteformulier winkeldiefstal met bijlage,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Onderneming: [onderneming 3]
Vestigingsplaats: [plaatsnaam 7]
Op 7-5-2020 [de rechtbank begrijpt: 7 mei 2021] heeft ondergetekende gezien dat 3 jongens de winkel binnenkwamen. 1 persoon die ouder was.
Hij zag dat deze personen, zonder de goederen te hebben betaald en zonder deze ter betaling te hebben aangeboden de kassa passeerden en zich begaven in de richting van de uitgang.
Bijlage
Polo's 99,95;
Polo's 79,95;
SNEAKERS 189,95.
3. [A] heeft op 7 mei 2021 namens de winkel [onderneming 4] bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
aangifteformulier winkeldiefstal,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Onderneming: [onderneming 4]
Vestigingsplaats: [plaatsnaam 7]
Op 7 mei 2021 heeft ondergetekende gezien dat: de beveiliging een jasje kwam laten zien met de vraag of die was afgerekend. Ik heb toen bevestigd dat het niet is afgerekend.
4. [getuige 4] heeft op 7 mei 2021 namens de winkel [onderneming 5] B.V. bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte en aangifteformulier winkeldiefstal,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Pleegdatum: 7 mei 2021
Onderneming: [onderneming 5]
Vestigingsplaats: [locatie 2]
Ondergetekende heeft gezien dat de jongen van 11 en de andere jongen de 2 rokken in de tas doen. Ze waren de kassa gepasseerd.
5. [B] heeft op 7 mei 2021 namens de winkel [onderneming 6] bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte en aangifteformulier winkeldiefstal,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Pleegdatum: 7 mei 2021
Onderneming: [onderneming 6]Vestigingsplaats: [locatie 2]
Beveiligers gaven aan dat er vermoedelijk gestolen was uit mijn winkel. Na controleren bleek dit zo te zijn. De spullen zijn aangetroffen bij de aangehouden personen.Het volgende goed van genoemde onderneming is aangetroffen: longsleeve heren.
6. [C] heeft op 11 mei 2021 namens de winkel [onderneming 7] bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
aangifteformulier winkeldiefstal,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Onderneming: [onderneming 7]
Vestigingsplaats: [plaatsnaam 7]
Op 7 mei 2001 [de rechtbank begrijpt: 7 mei 2021] heeft ondergetekende gezien dat: de beveiliging heeft iemand gepakt die schoenen bij ons in de winkel heeft gestolen.
7. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in een
proces-verbaal van bevindingen met bijlagevan 7 mei 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 7 mei 2021 ontvingen wij de melding te gaan naar [locatie 2] . Een medewerker vertelde ons dat drie personen verdacht werden van meerdere winkeldiefstallen vandaag.
Deze personen gaven zich op te zijn als:
- [slachtoffer 2] , geboren [2008] te [geboorteplaats] ;
- [verdachte] , geboren [2000] te [geboorteplaats] ;
- [slachtoffer 1] , geboren [2010] te [geboorteplaats] .
[onderneming 4] :
Wij hoorden de aangeefster [A] zeggen dat er gestolen spullen waren aangetroffen bij drie verdachten. Zij herkende de drie jongens die aangehouden waren als zijnde personen die bij haar in de winkel geweest waren vandaag. Zij herkende de weggenomen artikelen als artikelen uit haar winkel. De diefstalbeveiliging was nog aanwezig op het artikel, daaruit bleek dat het artikel niet is afgerekend.
[onderneming 3] :
Wij hoorden aangever [getuige 1] zeggen dat hij de drie jongens herkende die aangehouden waren als zijnde personen die bij hem in de winkel geweest waren vandaag. Hij herkende de weggenomen artikelen als artikelen uit zijn winkel. De diefstalbeveiliging was nog aanwezig op het artikel, daaruit bleek dat het artikel niet is afgerekend.
[onderneming 5] :
Wij hoorden aangeefster [getuige 4] zeggen dat de twee jongens, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] twee rokken in een tas stopten en de winkel wilden verlaten. Hierbij passeerden de twee jongens de kassa. Hierop heeft de beveiliging van [locatie 2] de jongens meegenomen.
[onderneming 6] :
Wij hoorden aangeefster [B] zeggen zij de drie jongens herkende die aangehouden waren als zijnde personen die bij haar in de winkel geweest waren vandaag. Zij herkende het weggenomen artikel als een artikel uit haar winkel. De diefstalbeveiliging was nog aanwezig op het artikel, daaruit bleek dat het artikel niet is afgerekend.
Aantreffen weggenomen goederen:
Figuur 1: [onderneming 7] schoenen
8. In een
proces-verbaal van bevindingenvan 8 mei 2021 heeft verbalisant [verbalisant 3] – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Een opsomming van de weggenomen kledingstukken met de maten:
- Rokken XXL;
- Shirt S;
- Jas XL;
- Shirt L;
- Shirt XS;
- Schoenen 41 of 42;
- Shirt M;
- Shirt S;
- Shirt S;
- Trui L;
- Trui S;
- Trui S;
- Jas L.
9. Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben in een
proces-verbaal van bevindingenvan 11 mei 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op de beelden is te zien dat de verdachte op 7 mei door [locatie 2] loopt met zijn drieën. De winkels waar de verdachten naar binnen gaan zijn onder andere [onderneming 2] , [onderneming 6] , [onderneming 7] , [onderneming 4] , en [onderneming 3] . Op de beelden is te zien dat ze bij de [onderneming 2] staan en dat [verdachte] een papieren bruine tas ophoudt en dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] uit de tas die zij afzonderlijk vasthouden kleding pakken en dat bij [verdachte] in hun tas stoppen.
10. In een
proces-verbaal van bevindingenvan 8 mei 2021 heeft verbalisant [verbalisant 6] – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Ik heb een filmpje ontvangen van een winkeldiefstal in de [locatie 2] , gepleegd in de winkel [onderneming 6] .
Persoon I (betreft verdachte)
Ik zie dat persoon II een shirt pakt uit dit kledingrek. Ik zie dat de persoon II diverse malen om zich heen kijkt, waarbij persoon II vervolgens de kledinghanger verwijderd van het T-shirt.
Op het moment dat persoon II de kledinghanger terughangt zie ik dat persoon I voor persoon II gaat staan, waarbij persoon II een handeling verricht waarbij het de schijn heeft dat hij het witte shirt in een tas stopt welke persoon II reeds in zijn handen had.
Persoon I zit met zijn handen wel tussen de kledingstukken, echter kijkt persoon I in zijn geheel niet naar de kleding waartussen hij zogenaamd aan het zoeken is.
Ik zie dat persoon I persoon II nauwlettend in de gaten houdt, waarbij persoon I meerdere malen naar persoon II kijkt en naar de handelingen, het wegstoppen van het T-shirt.
Nadat persoon II het T-shirt heeft kunnen wegstoppen loopt persoon I direct bij persoon II en III vandaan. Vervolgens verlaten de personen I, II & III met versnelde pas de winkel zonder af te rekenen voor het T-shirt.
11. Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 10 mei 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Ik sprak bij de winkel medewerker [getuige 1] . Hij verklaarde aan het volgende:
- Hij zag drie personen binnenkomen die bij elkaar hoorden.
- Dat het twee jongeren en een oudere persoon betrof.
- Dat de twee jongens aan de rechterkant van de winkel bezig waren met kleding uitzoeken en dat de oudste van de drie aan de linkerkant van de winkel bezig was en allemaal vragen stelde aan hem.
- Dat hij het idee kreeg dat de oudste van de drie hem expres afleidde.
- Dat hij via de spiegel kon zien dat een van de twee jongere jongens 2 truien pakte en ging passen.
- Dat hij zag dat die jongen maar met een trui de pashokjes uit kwam. Dat hij de jongen aansprak en de andere trui in een zak had zitten.
12. [getuige 2] heeft in
het proces-verbaal van verhoor van getuigevan 8 mei 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 7 mei 2021 was ik aan het werk in de kledingzaak genaamd [onderneming 2] . Er kwamen drie personen de winkel binnengelopen. Het viel mij direct op dat de oudste persoon, persoon I, bij mij kwam staan en deze persoon begon mij allerlei vragen te stellen. Tevens zag ik de twee jongste personen, personen II & III naar de afdeling liepen waar de T-shirts hangen. Omdat er diverse eilanden in de winkel staan raakten deze jongens snel uit het zicht en begon persoon I wederom constant tegen mij te praten. Na enige tijd verlieten alle drie de personen de winkel.
Ik werd gebeld door de beveiliging dat men drie personen zou hebben aangehouden.
De volgende goederen van onze winkel waren aangetroffen bij deze personen:
- 1x witte jas;
- lx witte trui;
- lx witte trui;
- lx blauw T-shirt;
- lx zwart T-shirt;
- lx dames T-shirt;
- lx dames T-shirt;
- lx dames T-shirt.
Ik kreeg van mijn collega te horen dat geen van deze goederen waren afgerekend deze dag. Ik zag drie personen zitten in een soort ophoudkamer. Ik kan u vertellen dat ik deze personen direct herkende als zijnde de personen welke zich in mijn winkel bevonden.
13. [getuige 3] heeft in
het proces-verbaal van verhoor van getuigevan 8 mei 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben werkzaam in [onderneming 3] in [locatie 2] . Op 7 mei bevond ik mij in de winkel. Ik zag dat drie personen de winkel binnen kwamen lopen. Ik zag dat de twee jongste personen in de richting liepen van het verkoopeiland van de polo’s. De oudste persoon ging naar de andere kant van de winkel en sprak mijn collega aan met een aantal vragen. Ik kreeg gelijk het idee dat de oudste persoon mijn collega wilde afleiden. Eén van de jongste personen ging de paskamer binnen met twee polo shirts. Ik hoorde direct een geluid welke zeer sterk leek op het rommelen in een papieren zak of papieren winkeltas. Op enig moment kwam deze persoon de paskamer uitgelopen met maar één polo shirt. Ik sprak deze jongen direct aan met de vraag waar de tweede polo shirt was. Ik hoorde mijn collega zeggen: "die ander in je tas". Hierop vond mijn collega direct het andere polo shirt.
Enige tijd later werd ik gebeld door de beveiliging. Aldaar zouden drie winkeldieven zijn opgehouden. Toen ik aankwam werden mij diverse goederen getoond welke inderdaad vanuit onze winkel afkomstig waren welke niet waren afgerekend. Ik zag ook drie personen zitten en ik herkende direct de door mij hierboven omschreven personen welke eerder bij ons in de winkel waren geweest, waarvan één van de personen getracht had om een polo shirt te stelen.
14. In een
proces-verbaal van bevindingenvan 24 juni 2021 heeft verbalisant [verbalisant 4] – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Aangever [getuige 4] , Floormanager van [onderneming 5] , verklaarde:
Op 7 mei 2021 had ik drie personen in de winkel. Ik weet dat het een volwassen persoon betrof en twee kinderen. De volwassene begon vragen te stellen over rokken aan mijn collega. Ik zag de twee jongens oogcontact zoeken met de oudere jongen en zag dat de oudere jongen bij de uitgang ging staan. Ik zag dat de twee jonge jongens zich ook naar de uitgang bewogen en had door dat ze nattigheid voelden. De beveiliging is vervolgens gekomen en heeft alle drie de personen aangehouden.
15. Verdachte heeft
ter terechtzitting van 1 september– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben op 7 mei 2021 samen met mijn neefjes met de auto naar [locatie 2] in [plaatsnaam 7] gegaan. Ik heb de auto bestuurd. Ik ben onder andere bij de winkels [onderneming 4] , [onderneming 2] en [onderneming 7] geweest. Ik ben met mijn neefjes op hetzelfde moment in dezelfde winkels geweest.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij met het oogmerk van uitbuiting zijn neefjes naar verschillende winkels in [locatie 2] heeft vervoerd (artikel 273f, lid 1, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)), hij door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of door misbruik van een kwetsbare positie deze neefjes heeft gedwongen of bewogen tot het verrichten van arbeid of diensten (artikel 273f, lid 1, sub 4 Sr) en heeft geprofiteerd van de diefstallen die door deze neefjes zijn gepleegd (artikel 273f, lid 1, sub 6 Sr).
Artikel 273f, lid 1, sub 2 Sr
Voor de strafbaarstelling onder sub 2 moet in de eerste plaats sprake zijn van feitelijke handelingen van verdachte, waaronder het vervoeren of overbrengen van anderen. De rechtbank stelt vast dat verdachte steeds met zijn neefjes de in de tenlastelegging opgenomen winkels in [locatie 2] binnenkomt. Daarnaast hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte samen met hen met de auto naar [locatie 2] is gereden. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij degene is geweest die de auto heeft bestuurd. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zijn neefjes naar [locatie 2] heeft vervoerd.
Vervolgens dient te worden vastgesteld of het door verdachte vervoeren van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar [locatie 2] is begaan met het oogmerk van uitbuiting. De gedragingen van verdachte moeten daarvoor zijn gericht op de uitbuiting van zijn neefjes. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake. Nadat verdachte en zijn neefjes in de winkels binnenkomen, wordt er door zowel verdachte als zijn neefjes snel en effectief gehandeld. Uit verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] blijkt dat verdachte telkens de persoon is geweest die in de verschillende winkels de medewerkers vragen blijft stellen en zo het personeel heeft proberen af te leiden. Niet blijkt dat de kinderen tijdens de diefstal instructies krijgen van verdachte. Het is daarom zeer opmerkelijk dat de kinderen zonder te aarzelen en deels buiten het zicht van de camera of het winkelpersoneel goederen in hun tas wegstoppen en dat verdachte en zijn neefjes gezamenlijk en met versnelde pas de winkels verlaten. Verder blijkt uit de camerabeelden van de winkel ‘ [onderneming 6] ’ dat verdachte tijdens het winkelen voor één van zijn neefjes gaat staan, hij dit neefje nauwlettend in de gaten houdt en het neefje het T-shirt vervolgens wegstopt. Uit de camerabeelden van [locatie 2] volgt dat verdachte buiten de winkels een papieren tas ophoudt en dat zijn neefjes de kleding uit hun tassen pakken en deze bij verdachte in zijn tas stoppen. De ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij niet wist dat zijn neefjes goederen in de winkels aan het stelen waren, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig.
Gelet op de jonge leeftijd van de kinderen en de georganiseerde wijze van handelen, kan het niet anders dan dat deze kinderen door verdachte zijn geïnstrueerd. Uit niets blijkt verder dat verdachte met een ander doel naar deze winkels is gegaan dan om zijn neefjes in te zetten voor het plegen van diefstallen.
Daarnaast dient te worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] beiden de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt. Dat hiervan sprake is, kan worden afgeleid uit de bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat [slachtoffer 2] is geboren op [2008] en [slachtoffer 1] is geboren op [2010] .
Ten slotte dient nog de vraag te worden beantwoord of door de verweten gedragingen van verdachte de fundamentele rechten van de kinderen zijn geschonden. Uit de EU richtlijn 201113 volgt dat de rechten van het kind voorop moeten staan en dat kinderen het recht hebben op de bescherming en de zorg die nodig is voor hun welzijn. Binnen dit fundamentele uitgangspunt past niet de uitbuiting van kinderen ten behoeve van het plegen van diefstallen. De gedragingen van verdachte leveren daarom een schending van de fundamentele rechten van kinderen op.
Artikel 273f, lid 1, sub 4 Sr
Voor een bewezenverklaring op grond van artikel 273f, lid 1, sub 4 Sr dient allereerst vastgesteld te worden of verdachte gebruik heeft gemaakt van middelen in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 1 Sr. De vraag die voor ligt is of verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn overwicht op zijn neefjes en/of hun kwetsbare positie en daardoor hen heeft gedwongen of bewogen tot de diefstallen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat kinderen van elf en twaalf jaar per definitie in een kwetsbare situatie verkeren en niet alleen een afhankelijke positie hebben ten opzichte van hun ouders, maar ook ten opzichte van andere volwassenen in de familiesfeer, zoals in dit geval een neef. Van kinderen in deze leeftijd kan bovendien niet worden verwacht dat zij in een situatie waarin zij in aanwezigheid van verdachte, een volwassen familielid aan wie de zorg van de neefjes op dat moment is toevertrouwd, vrijelijk de keuze maken over wat zij wel of niet willen (of wat wel of niet mag). De kwetsbare positie van een kind maakt dat een volwassen begeleider van nature een positie van overwicht heeft. Verdachte heeft van dit overwicht respectievelijk die kwetsbare positie misbruik gemaakt door deze kinderen mee te nemen naar winkels en hen winkeldiefstallen te laten plegen. Zoals hiervoor is overwogen, blijkt ook uit de efficiënte wijze waarop de diefstallen plaatsvinden, dat de kinderen door verdachte zijn geïnstrueerd. Onder deze omstandigheden hadden deze jonge kinderen redelijkerwijs geen andere keuze dan de toestand van deze uitbuiting te ondergaan en zich daarvoor beschikbaar te stellen. Daarmee is irrelevant of de kinderen hebben ingestemd met het plegen van de winkeldiefstallen. Verdachte moet zich als volwassene bewust zijn geweest van zijn overwicht op de kinderen en daarmee heeft hij het voorwaardelijk opzet gehad van dat overwicht ook misbruik te maken.
Verder is het zo dat het (door misbruik) aanzetten tot het plegen van een winkeldiefstal aangemerkt moet worden als het verrichten van arbeid of een dienst in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 4 Sr. In elk geval zijn de goederen die zijn gestolen, waaronder schoenen en kledingstukken voor volwassen mannen en vrouwen, niet te beschouwen als producten waarnaar de interesse van een jong kind in de regel uitgaat. Daarom moet worden aangenomen dat deze goederen zijn ontvreemd als een dienst voor verdachte. Hiermee is ook het financieel gewin van verdachte gegeven. Niet de kinderen, maar verdachte zelf had direct profijt van de diefstallen. Uit de camerabeelden volgt immers dat verdachte buiten de winkels de gestolen kleding van zijn neefjes ontvangt.
Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of door de gedragingen van verdachte de fundamentele rechten van de kinderen zijn geschonden. Gelet op hetgeen de rechtbank hierover reeds onder
artikel 273f, lid 1, sub 2 Srheeft overwogen, luidt het antwoord op die vraag bevestigend.
Artikel 273f, lid 1, sub 6 Sr
Nu bewezen is dat verdachte de onder artikel 273f, lid 1, sub 2 en 4 Sr genoemde feiten heeft begaan en ook aangenomen moet worden dat verdachte van die uitbuitingsvormen heeft geprofiteerd, zoals hiervoor al is overwogen, is ook bewezen dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van de kinderen in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 6 Sr.
Op grond van al het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich op 7 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van zijn minderjarige neefjes, zoals dat hieronder bewezen is verklaard.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of verdachte en zijn neefjes tezamen en in vereniging het onder 2 ten laste gelegde feit hebben gepleegd. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat van medeplegen sprake is indien bewezen kan worden verklaard dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Gelet op de voornoemde bewijsmiddelen en op hetgeen hiervoor bij de bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 onder
‘Artikel 273f, lid 1, sub 2 Sr’is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat bij het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit
16. [slachtoffer 3] heeft op 23 mei 2021 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Plaats delict: [plaatsnaam 3]
Ik heb mijn motorscooter op Marktplaats te koop gezet. Daar werd op 20/05/2021 op gereageerd door [F] met telefoonnummer [telefoonnummer] . De man zei dat hij er binnen een half uur zou zijn. Ik kon dan niet thuis zijn dus ik heb mijn vriendin gevraagd om die man te ontvangen. Die man kwam op 20/05/2021 om 12.00 uur. De man gaf aan mijn vriendin te kennen dat hij een proefrit wilde maken en hij vroeg haar om een helm. Daarop heeft de man de motor gestart en is hij weggereden en niet meer teruggekomen.
Ik heb meerdere keren gebeld, maar er werd niet opgenomen. Ik heb ook nog WhatsAppberichten gestuurd maar daar werd ook niet op gereageerd. Pas in de avond, rond 22:15 uur, ontving ik een bericht met een locatie van datzelfde telefoonnummer dat mijn scooter in [plaatsnaam 2] stond.
17. Verdachte heeft
ter terechtzitting van 1 september– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik heb op 20 mei 2021 via Marktplaats telefonisch contact opgenomen met aangever [slachtoffer 3] over het kopen van een scooter. U, voorzitter, vraagt mij of ik op 20 mei 2021 onder de naam [F] contact heb gezocht met aangever [slachtoffer 3] . U vraagt mij tevens of ik, toen ik op de afspraak aankwam, de vriendin van aangever heb aangetroffen. Ik knik hierop bevestigend. Het klopt dat ik toen de scooter en een helm heb meegekregen. U, oudste rechter, vraagt mij of ik tijdens de testrit op 20 mei 2021 zonder rijbewijs heb gereden en of ik vind dat ik dan strafbaar ben. In die zin ben ik dan wel strafbaar.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit:
18. [slachtoffer 4] heeft op 22 mei 2021 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Plaats delict: [plaatsnaam 5]
Op 22 mei 2021 kreeg ik bericht via Marktplaats van telefoonnummer [telefoonnummer] van [F] en zij zou interesse hebben in mijn scooter. Ik heb dat telefoonnummer gebeld en er werd opgenomen door een jongen. Ik heb met hem afgesproken dat ik hem zou komen ophalen met de auto in [plaatsnaam 4] . Vervolgens zijn wij naar [plaatsnaam 5] gereden. Ik heb mijn scooter gepakt en de jongen wilde nog een proefrit maken. Ik had hem 5 minuten de tijd gegeven en daarna moest hij weer terug zijn bij mijn woning. De jongen is om 16:50 uur op mijn scooter gestapt.
Na 10 minuten was de jongen nog steeds niet terug. Ik heb hem toen meerdere keren proberen te bellen op [telefoonnummer] , maar ik merkte dat hij mij steeds wegdrukte. Na een paar keer nam hij op en hij zou dan binnen één minuut bij mij zijn. Deze stem herkende ik als zijnde de stem van de jongen aan wie ik mijn scooter heb meegegeven. Na 10 minuten was hij nog steeds niet terug en heb ik weer meerdere malen gebeld. Ik werd weer steeds weggedrukt. Ik heb om 17:30 uur een foto gestuurd van mijn Ring deurbel met een afbeelding van de jongen met mijn scooter erop. Ik heb hierbij gezegd dat hij op camera staat en dat hij de scooter moet terugbrengen. Binnen één minuut kreeg ik via de app een reactie dat hij een ongeluk zou hebben gehad en naar het ziekenhuis moest. De scooter zou al in [plaatsnaam 4] staan. Dit vond ik raar want [plaatsnaam 4] is zeker 15 minuten rijden. De scooter zou geen schade hebben, maar hij zou hem om 20:00 uur neerzetten bij een snackbar in [plaatsnaam 3] . Omstreeks 18:39 uur kreeg ik een filmpje, afkomstig van het telefoonnummer, dat mijn scooter bij de snackbar zou staan.
19. In het dossier bevindt zich
een schriftelijk bescheidin de vorm van fotografische afbeeldingen van een Whatsappgesprek, waarop – zakelijk weergegeven – het volgende is te zien:
Met zn broer hij is gevallen van die brommer maar er is niks met de brommer
Ik moet nu werken en me broertje moet na ziekenhuis
20. Verdachte heeft
ter terechtzitting van 1 september– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik heb op 22 mei 2021 via Marktplaats telefonisch contact opgenomen met aangever [slachtoffer 4] over het kopen van een scooter. U, voorzitter, vraagt mij of ik op 22 mei 2021 onder de naam [F] contact heb gezocht met aangever [slachtoffer 4] . Ik knik hierop bevestigend. Ik wilde op 22 mei 2021 een proefrit gaan maken op de scooter van aangever [slachtoffer 4] . U, voorzitter, houdt mij voor dat ik via WhatsApp tegen aangever [slachtoffer 4] zou hebben gezegd dat ik een ongeluk had gehad en naar het ziekenhuis moest. Ik moest op 22 mei 2021 niet naar het ziekenhuis.
Bewijsoverweging ten aanzien van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten
Uit de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
- Verdachte heeft op 20 mei 2021 en op 22 mei 2021 via Marktplaats onder een andere naam gereageerd op de advertenties van aangever [slachtoffer 3] en aangever [slachtoffer 4] en zich voorgedaan als een potentiële koper van hun scooters;
- verdachte heeft de scooters op voornoemde data onder zich gekregen toen hij met deze scooters een proefrit ging maken. Aangever [slachtoffer 4] heeft tegen verdachte gezegd dat de proefrit vijf minuten mocht duren;
- verdachte heeft de scooters niet na een voor een proefrit gebruikelijke duur geretourneerd. Hij heeft de scooters op een geheel andere plek geparkeerd en aangever [slachtoffer 3] en aangever [slachtoffer 4] respectievelijk ruim tien uur en ruim anderhalf uur later de locaties van de scooters medegedeeld;
- verdachte heeft niet, dan wel nauwelijks, gereageerd op de Whatsappberichten waarin de scooters werden teruggevraagd en op de verschillende oproepen van de aangevers. Uiteindelijk heeft verdachte via een WhatsAppbericht aan aangever [slachtoffer 4] laten weten dat hij een ongeluk heeft gehad en naar het ziekenhuis moest, terwijl dit achteraf niet waar blijkt te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op voornoemde omstandigheden en het gegeven dat een proefrit op een scooter over het algemeen - tenzij anders is afgesproken - van korte duur is, als heer en meester over de scooters is gaan beschikken en hij zich de scooters wederrechtelijk heeft toegeëigend. De verklaring van verdachte dat hij op 20 en 22 mei 2021 niets strafbaars heeft gedaan en de scooter aan aangevers uiteindelijk zou hebben teruggegeven, doet niets aan de reeds voltooide verduistering af. De rechtbank overweegt in het bijzonder dat verdachte op 22 mei 2021 de locatie van de scooter pas heeft medegedeeld toen aangever [slachtoffer 4] hem vertelde dat hij herkenbaar op beeld stond en verdachte aldus doorkreeg dat hij met zijn handelen niet (ongestraft) weg zou kunnen komen. De rechtbank acht het onder 3 en 4 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 1 september 2021;
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte [slachtoffer 2] van 9 augustus 2021, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , werkzaam bij politie Eenheid Midden-Nederland, documentcode 20210806.1405.6436.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 1 september 2021;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [D] namens [onderneming 1] van 12 augustus 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 9] , werkzaam bij politie Eenheid Midden-Nederland, genummerd PL0900-2020261117-2.