In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 januari 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genomen op 6 oktober 2020. Eiser had zijn beroepschrift te laat ingediend, namelijk op 19 november 2020, terwijl de termijn voor indiening op 17 november 2020 eindigde. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat het niet nodig was gezien de te late indiening van het beroep.
De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een beroep binnen zes weken na bekendmaking van het besluit moet worden ingediend. Eiser stelde dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder ziekte binnen de familie door het coronavirus, niet op de hoogte was van de termijn. De rechtbank heeft begrip voor de situatie van eiser, maar oordeelt dat dit geen geldige reden is voor de te late indiening. Eiser had zelf zorg moeten dragen voor tijdige indiening of hulp moeten inschakelen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 8:54 van de Awb. Er is geen sprake van een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.