Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , te [plaats] , eiseres,
Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
€ 0,-. Ten tijde van de berekening van het voorschot kgb is uitgegaan van het geïndexeerde inkomen van eiseres van € 25.937,- voor het jaar 2018, maar geen rekening gehouden met het vermogen van eiseres. Op 15 april 2020 heeft verweerder gegevens ontvangen uit de Basisregistratie inkomen (BRI) waaruit blijkt dat het inkomen van eiseres in 2018 € 34.167,- was, dat de grondslag voor sparen en beleggen op 1 januari 2018 € 178.647,- bedroeg en haar voordeel uit sparen en beleggen € 6.090,- . De grondslag sparen en beleggen is door de Inspecteur van de Belastingdienst berekend door het heffingsvrije vermogen van € 30.000,- af te trekken van de gemiddelde bezittingen van eiseres op 1 januari 2018 van € 208.647,-. De grondslag sparen en beleggen mag aan het begin van het berekeningsjaar niet meer zijn dan € 83.415,- om aanspraak te kunnen maken op kgb. Daarom is het kgb terecht herberekend en definitief vastgesteld op € 0,-. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat er geen reden was om uit billijkheidsoverweging af te wijken van de genoemde regelingen
.
Verder zijn onder meer van toepassing 47, eerste en tweede lid Awir, waarop de Uitvoeringsregeling Awir is gebaseerd. Hierin zijn uitzonderingen voor de vaststelling van relevant vermogen opgenomen.