ECLI:NL:RBMNE:2021:4468

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
UTR 20/3238
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering kindgebonden budget en de weging van spaargeld voor koophuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de terugvordering van het kindgebonden budget (kgb) voor het toeslagjaar 2018. Eiseres had een voorschot van € 4.119 ontvangen, maar kreeg op 29 mei 2020 te horen dat zij dit bedrag plus rente van € 150,- moest terugbetalen, omdat haar vermogen op de peildatum van 1 januari 2018 te hoog was om in aanmerking te komen voor kgb. Eiseres voerde aan dat haar vermogen enkel administratief was, omdat het geld bestemd was voor de aankoop van een huis, en dat de eigendomsverkrijging langer duurde dan verwacht.

De rechtbank overwoog dat het kgb een inkomensafhankelijke regeling is, waarbij de hoogte afhankelijk is van het inkomen en vermogen van de ouder(s). De rechtbank stelde vast dat het vermogen van eiseres op de peildatum hoger was dan het wettelijk vastgestelde heffingsvrije vermogen van € 30.000,-. Eiseres had op 1 januari 2018 een grondslag voor sparen en beleggen van € 178.647,-, wat resulteerde in een voordeel uit sparen en beleggen van € 6.090,-. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst het kgb terecht op € 0,- had vastgesteld, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het ontvangen van het kgb.

De rechtbank concludeerde dat de regels correct waren toegepast en dat er geen reden was om van de peildatum af te wijken. Eiseres had niet aangetoond dat het toepassen van de regels onevenredig nadelig voor haar was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A. Renfurm).

Procesverloop

In het besluit van 29 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder het definitief berekende kindgebonden budget voor het toeslagjaar 2018 op € 0,- gesteld.
In het besluit van 27 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2021. Eiseres is verschenen, samen met haar partner de heer [partner] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder was aanwezig een collega van de gemachtigde van verweerder, [A] .

Overwegingen

Inleiding en besluitvorming
1. Eiseres heeft voor het toeslagjaar 2018 een kindgebonden budget (kgb) van € 4.119 als voorschot verleend gekregen van verweerder. Op 29 mei 2020 heeft eiseres te horen gekregen dat zij dit bedrag plus een rente van € 150,- moet terugbetalen en dat verweerder het kgb voor 2018 definitief berekend heeft op € 0,-. De reden hiervoor is dat het vermogen van eiseres op de peildatum 1 januari 2018 te hoog was om in aanmerking te komen voor kgb, omdat haar vermogen hoger was dan het wettelijk vastgestelde heffingsvrije vermogen van € 30.000,-
Standpunten van partijen
2. Eiseres voert aan dat het besluit van verweerder zeer onredelijk is en onevenredig uitpakt voor haar. Zij had weliswaar een hoog vermogen op 1 januari 2018, maar dit was slechts administratief, omdat het geld bedoeld was voor de aanschaf van een huis. Het was de bedoeling dat de koop van het huis al vóór 1 januari 2018 rond zou zijn, maar omdat de eigendomsverkrijging van het huis langer duurde dan verwacht, stond het geld op 1 januari 2018 onbedoeld nog steeds op haar rekening. Daarbij loopt er nog een bezwaarprocedure tegen de vaststelling van inkomstenbelasting over het belastingjaar 2018 in verband met hetzelfde vermogen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het kgb terecht definitief is vastgesteld op
€ 0,-. Ten tijde van de berekening van het voorschot kgb is uitgegaan van het geïndexeerde inkomen van eiseres van € 25.937,- voor het jaar 2018, maar geen rekening gehouden met het vermogen van eiseres. Op 15 april 2020 heeft verweerder gegevens ontvangen uit de Basisregistratie inkomen (BRI) waaruit blijkt dat het inkomen van eiseres in 2018 € 34.167,- was, dat de grondslag voor sparen en beleggen op 1 januari 2018 € 178.647,- bedroeg en haar voordeel uit sparen en beleggen € 6.090,- . De grondslag sparen en beleggen is door de Inspecteur van de Belastingdienst berekend door het heffingsvrije vermogen van € 30.000,- af te trekken van de gemiddelde bezittingen van eiseres op 1 januari 2018 van € 208.647,-. De grondslag sparen en beleggen mag aan het begin van het berekeningsjaar niet meer zijn dan € 83.415,- om aanspraak te kunnen maken op kgb. Daarom is het kgb terecht herberekend en definitief vastgesteld op € 0,-. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat er geen reden was om uit billijkheidsoverweging af te wijken van de genoemde regelingen
.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank overweegt dat het kgb een financiële bijdrage is van het Rijk in de kosten voor kinderen, waarbij de hoogte afhankelijk is van de draagkracht van de ouder(s) op basis van het inkomen en vermogen (artikel 1, eerste lid, onderdeel b en tweede lid van de Wet op het kindgebonden budget (Wkgb)). Het kgb is daarmee een inkomensafhankelijke regeling zoals bedoeld in artikel 1, derde lid van de Awir, zodat de Awir ook van toepassing is op het kgb.
5. In artikel 7, derde lid, van de Awir is bepaald dat als de aanspraak op een tegemoetkoming in een inkomensafhankelijke regeling mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, er geen aanspraak op die tegemoetkoming is als in de aanslag inkomstenbelasting van het betreffende berekeningsjaar is vastgesteld dat de aanvrager voordeel uit sparen en beleggen heeft (gehad).Verder is in artikel 1, vierde lid van de Wkgb vastgesteld dat er geen aanspraak op kgb gemaakt kan worden, als de grondslag sparen en beleggen aan het begin van het berekeningsjaar 2018 meer dan € 83.415,- bedraagt.
Verder zijn onder meer van toepassing 47, eerste en tweede lid Awir, waarop de Uitvoeringsregeling Awir is gebaseerd. Hierin zijn uitzonderingen voor de vaststelling van relevant vermogen opgenomen.
6. Partijen verschillen niet van mening over de hoogte van de bedragen en de van toepassing zijnde criteria. Wel meent eiseres dat verweerder van de peildatum van het berekeningsjaar 2018 had moeten afwijken, omdat dit in haar geval onevenredig nadelig uitpakt.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de regels goed toegepast. Dit geldt ook voor de regels die het mogelijk maken om bezittingen niet mee te rekenen bij het vaststellen van het vermogen, neergelegd in de Uitvoeringsregeling Awir. Spaargeld om een huis te kopen is hierbij niet vermeld als aftrekpost voor vermogen. De vraag is of verweerder toch van de regels af had moeten afwijken door voor eiseres een andere peildatum te hanteren. Dat zou kunnen als het toepassen van de regels voor eiseres onevenredig nadelig uitpakt.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het te hoge bedrag op de eiseres’ spaarrekening niet als onevenredig nadelig (aspect) heeft hoeven beschouwen. Natuurlijk, als het geld al in de woning had gezeten, had het als overwaarde in de woning niet meegeteld, maar het zat niet in de woning en dus kon eiseres een (klein) deel ervan naar eigen inzicht gebruiken, ook voor dagelijks onderhoud, verzorging en opvoeding van haar minderjarige zoon. Niet valt in te zien waarom dat laatste niet van haar verwacht mocht worden. Ook is niet gebleken dat het gehele bedrag van de spaarrekening in de woning is gestopt of dat de hypotheekverstrekking niet of tegen veel ongunstigere voorwaarden zou hebben plaatsgevonden. De Uitvoeringsregeling Awir is niet bedoeld om de overwaarde in de woning zo groot mogelijk te maken of een zo laag mogelijke hypotheek te krijgen. Eiseres had ook in 2019 nog vermogen op de rekening en is door terugbetaling ook niet in financiële problemen geraakt.
9. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet hoeven wachten op de uitkomst van de procedure tegen de inspecteur over de aanslag inkomstenbelasting. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat mocht die uitkomst anders worden, het kgb daarop eventueel kan worden herzien op grond van artikel 20 van de Awir.
10. De conclusie is dan ook dat verweerder voor eiseres niet een andere peildatum hoefde te hanteren. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 12 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om De rechter is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen. deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.