Overwegingen
1. Eiser heeft de Griekse nationaliteit en is daarmee burger van een lidstaat van de Europese Unie (EU). Voor de periode in geding stond hij ingeschreven voor de master [master] . Tijdens zijn studie liep hij voor zover hier relevant stage bij [stageplek 1] in de periode 1 september tot 18 december 2020 voor 40 uren per week. Hiervoor ontving hij een vergoeding van circa € 700,- en een vergoeding voor verblijfskosten.
Besluitvorming verweerder
2. Op 1 september 2020 heeft eiser studiefinanciering aangevraagd. Voor de periode september t/m december 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en vastgesteld dat eiser geen recht heeft op de gevraagde studiefinanciering wat betreft de lening en de reisvoorziening. Volgens verweerder kan eiser in aanmerking komen voor Nederlandse studiefinanciering als hij kan worden aangemerkt als migrerend werknemer of daarmee gelijkgesteld kan worden, maar voldoet eiser niet aan de daarvoor gestelde eisen. Hij heeft namelijk niet gemiddeld ten minste 56 uren per maand betaald werk verricht op grond van een arbeidscontract of als zelfstandige. Eiser kan ook voor studiefinanciering in aanmerking komen als hij vijf jaar of langer in Nederland woont, maar dit is niet het geval.
3. Eiser voert aan dat hij wel als migrerend werknemer moet worden aangemerkt.
Hij wijst erop dat het begrip ‘werknemer’ een communautair begrip is afkomstig uit het Unierecht en daarom niet nationaalrechtelijk kan worden ingevuld. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) is een werknemer een persoon die reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Hiervan is sprake wanneer iemand tegen vergoeding werkzaamheden verricht onder toezicht en instructie van een ander. Eiser heeft verschillende uitspraken van het HvJEU aangehaald die gaan over de invulling van dit begrip. In het bijzonder wijst hij op het arrest
Bernini v. Minister van Onderwijs en Wetenschappen, waarin het HvJEU heeft bepaald dat ook een persoon werkzaam onder een stageovereenkomst een werknemer is, mits de stagiair voldoende uren heeft gewerkt om zich het werk tijdens de stage eigen te hebben kunnen maken.Dit is in het geval van eiser aan de orde, omdat zijn stage 6 maanden duurde. Voor wat betreft de overwegingen van het HvJEU over productiviteit haalt eiser de arresten
Trojanien
Balkayaaan.Volgens eiser heeft verweerder ongelijk door te stellen dat eiser niet voldoet aan de vereisten van artikel 45 Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) (vrij verkeer van werknemers). Daarbij voldoet eiser ook aan de nationale beleidsregels van verweerder, zowel wat betreft de gestelde urennorm en het inkomenscriterium. Tot slot verwijst eiser naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 februari 2018, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat een student met een stage-overeenkomst bij Danone voor 40 uur in de week en een bruto vergoeding van € 450,- in de maand recht had op studiefinanciering.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers stage niet als reële en daadwerkelijke arbeid kan worden beschouwd. De redenen hiervoor zijn dat de stage van te korte duur was en in de stageovereenkomst staat vermeld dat het doel van de stage is om een studieopdracht te maken dan wel enige praktijkervaring op te doen. Er wordt ook gesproken over een student in plaats van een werknemer en uitdrukkelijk is opgenomen dat het niet de bedoeling is om een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Daaruit volgt duidelijk dat de bedoeling van de stage was om eiser op te leiden en dat niet kan worden gesteld dat hij tijdens de stage voldoende vertrouwd is geraakt met het werk, zoals in het arrest Bernini als nadere eis is gesteld. Daarbij heeft eiser zijn arbeidsovereenkomst vanaf december 2020 bij [stageplek 2] niet onderbouwd met een salarisspecificatie, zodat verweerder onvoldoende gegevens heeft om de beslissing te kunnen herzien.
5. Voor de regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
6. Tussen partijen is het criterium van een migrerend werknemer als zodanig niet in geschil. Het gaat daarbij om het volgende. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie EU heeft een EU-onderdaan de hoedanigheid van communautair/migrerend werknemer indien deze reële en daadwerkelijke arbeid verricht, die niet van zo geringe omvang is dat het om louter marginale en bijkomstige werkzaamheden gaat. Daarbij hoeft de omstandigheid dat in een arbeidsverhouding een zeer gering aantal uren is gewerkt, niet in de weg te staan aan de conclusie dat sprake is van communautair/migrerend werknemerschap. Ook moeten alle feiten en omstandigheden, die betrekking hebben op zowel de aard van de werkzaamheden als de betreffende arbeidsverhouding, in ogenschouw worden genomen. Volgens deze rechtspraak is het kenmerk van de arbeidsverhouding, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties verricht tegen een beloning.
7. Eiser heeft gelijk dat de beleidsregels van verweerder niet de doorslag geven bij de beoordeling van de aanvraag. Het betreft immers een begrip uit het Unierecht.
8. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser op basis van de feiten die in deze zaak zijn gesteld, niet als een migrerende werknemer worden aangemerkt en daarom niet in aanmerking komt voor studiefinanciering over de periode september-december. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
9. In de overeenkomst (“Internship agreement”) waarop eiser zijn migrerend werknemerschap baseert, staat duidelijk wat hiervan de bedoeling is: [stageplek 1] biedt eiser de mogelijkheid om een “study assignment” uit te voeren of om praktische ervaring op te doen (“internship”) voor “de student”. Hiermee is niet voldaan aan de voorwaarden voor het bestaan van een arbeidsverhouding. Immers, uit de overeenkomst blijkt niet dat sprake is van het onder gezag verrichten van prestaties tegen een beloning. Verder is opgenomen dat de stageovereenkomst niet kan worden gekwalificeerd als een ‘arbeidsovereenkomst’ in de zin van Boek 7 titel 10 van het Burgerlijk Wetboek. Naar het oordeel van de rechtbank is met de overeenkomst dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de stage bij [stageplek 1] is vervuld onder de voorwaarden die voor arbeid in loondienst gelden. Er zijn ook geen omstandigheden aannemelijk geworden dat door de wijze waarop [stageplek 1] en eiser invulling gaven aan de overeenkomst, alsnog aan het de kenmerken van een arbeidsovereenkomst werd voldaan.
10. De Europese jurisprudentie waar eiser naar heeft verwezen maakt dat niet anders. Er is geen discussie tussen partijen over het criterium zelf. Het beroep op het arrest Balkaya, waarin het begrip werknemer is uitgelegd in het kader van de harmonisatie van regels over collectief ontslag, maakt dat niet anders. Daarin gaat het om een persoon die werd omgeschoold en daarbij een leer-/werkovereenkomst had, gefinancierd door het arbeidsbureau; een praktijkopleiding die gewoonlijk leidt tot een arbeidsovereenkomst tussen leerling en leerbedrijf. Dat is onvergelijkbaar met de huidige situatie. Wat betreft het arrest Bernini overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat eiser hier aan de voorwaarden van het zich eigen maken van het werk heeft voldaan.
11. Ook het arrest Trojani waarop ter zitting een beroep is gedaan, leidt niet tot de conclusie dat eiser alsnog als migrerend werknemer moet worden aangemerkt. Hierin wordt herhaald dat het kenmerk van de arbeidsverhouding is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties verricht tegen beloning (en het werk in loondienst een reëel en daadwerkelijk karakter heeft). Gezien de aangehaalde passages uit de stageovereenkomst is hiervan in eisers geval geen sprake, reeds omdat het tegen beloning prestaties verrichten niet het doel van de overeenkomst is. Ook op andere wijze is niet aannemelijk gemaakt dat hiervan ondanks de tekst van de overeenkomst toch sprake is.
12. Uit de feiten en omstandigheden heeft verweerder dan ook op goede gronden afgeleid dat eiser geen migrerend werknemer is.
13. De overeenkomst met [stageplek 2] maakt het voorgaande niet anders, nu daarin weliswaar een ingangsdatum van 1 december 2020 is genoemd, maar eiser volgens de overeenkomst toen nog bij [stageplek 1] stage liep (volgens gedingstuk 28.8 tot 18 december 2020). Gezien de peildatum voor december (op 1 december) was de situatie voor de studiefinanciering derhalve niet gewijzigd ten opzichte van de eerdere maanden.
14. Verweerder heeft dan ook de juiste conclusie getrokken. Er is geen sprake van een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek dat tot vernietiging van het bestreden besluit leidt. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een vergoeding van de proceskosten bestaat daarom geen aanleiding.