Overwegingen
Eiseres is eigenaar van het perceel aan de Groenlandse Kade 9-13 in Vinkeveen (hierna: het perceel). Op dit perceel loopt een weg, waarnaast door eiseres een aantal parkeervakken is gerealiseerd. Aansluitend aan deze parkeervakken ligt een (voormalig) fietspad, dat niet meer als zodanig wordt gebruikt. Eiseres heeft op de parkeerstrook, ter hoogte van de aansluiting met het voormalige fietspad, varkensruggen geplaatst.
Verweerder heeft eiseres op 30 juli 2019 door middel van een last onder dwangsom gesommeerd om de varkensruggen te verwijderen van het perceel. Vervolgens is de last onder bestuursdwang opgelegd wegens het geplaatst houden van de varkensruggen. Deze last staat centraal in dit beroep. Volgens verweerder is het deel van de Groenlandse Kade waar eiseres de varkensruggen heeft geplaatst onderdeel van de openbare weg. Het plaatsen van de varkensruggen levert gevaar en hinder op de weg op. Dit is op grond van artikel 2:15 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente De Ronde Venen (APV) niet toegestaan. Het deel van de weg waar de varkensruggen zijn geplaatst is bovendien onderdeel van een uitrit, die door de gemeente De Stichtse Vecht aan Jachthaven Vinkeveen (de derde-partij) is vergund. Door het plaatsen van de varkensruggen is de uitweg zodanig veranderd dat daar geen gebruik meer van kan worden gemaakt. Dit is in strijd met artikel 2:12 van de APV.
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder een invorderingsbeschikking genomen. De grondslag hiervoor is de op 30 juli 2019 opgelegde last onder dwangsom, waarin eiseres door verweerder is gesommeerd om de varkensruggen te verwijderen. Omdat eiseres hier geen gehoor aan heeft gegeven is een dwangsom verbeurd. Deze dwangsom is bij bestreden besluit II door verweerder ingevorderd.
Eiseres is het niet eens met de bestreden besluiten. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de bestreden besluiten niet mocht nemen, omdat de varkensruggen zijn geplaatst op privéterrein, en niet op de openbare weg. Hoewel de weg openbaar is, maken de parkeerstrook en de naastgelegen aansluiting met het (voormalige) fietspad géén onderdeel uit van de openbare weg. Eiseres wijst erop dat voor wat betreft het perceel waar de varkensruggen zijn geplaatst geen sprake is van een weg die openbaar is in de zin van de Wegenwet. Dat wordt voldaan aan de definitie van een weg die openbaar is in de zin van de Wegenwet is in dit verband van belang. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 december 2019.
5. In geschil is of eiseres de varkensruggen heeft geplaatst op het deel van de Groenlandse Kade dat onderdeel is van de openbare weg. Daarbij is van belang de beantwoording van de vraag of aansluiting moet worden gezocht bij de definitie van een openbare weg uit de Wegenverkeerswet 1994 (WvW) of de definitie van openbare weg uit de Wegenwet.
6. Verweerder baseert zijn bevoegdheid om handhavend op te treden op de APV. In artikel 1:1 van de APV is opgenomen dat onder het begrip ‘weg’ moet worden verstaan ‘hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de WvW daaronder wordt verstaan’. Volgens dit artikel van de WvW vallen onder een ‘weg’; ‘alle voor het openbaar openstaande wegen of paden, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten’. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, nu niet in geschil is dat de weg aan de Groenlandse Kade openbaar is in de zin van de WvW, dit eveneens geldt voor de daaronder vallende bermen langs deze weg. Het gedeelte waar de varkensruggen door eiseres zijn geplaatst, namelijk de berm langs de openbare weg, is daarmee volgens verweerder ook openbaar.
7. De rechtbank is van oordeel dat de weg aan de Groenlandse Kade , met inbegrip van de bermen langs de weg, dient te worden aangemerkt als een voor het openbaar verkeer openstaande weg als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de WvW. De vraag is of dit voldoende grondslag vormt voor het handhavend optreden van verweerder in verband met het plaatsen van de varkensruggen door eiseres. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe wordt overwogen dat eiseres terecht naar voren heeft gebracht dat verweerder niet zonder meer bevoegd was om handhavend op te treden tegen het plaatsen van enig voorwerp op die weg. Zoals ook volgt uit de voornoemde uitspraak van de ABRvS is verweerder alleen bevoegd om handhavend op te treden tegen rechthebbenden op de weg wegens door hen aangebrachte belemmeringen, indien daarmee het stelsel van de Wegenwet en de daarin vervatte waarborgen voor de rechthebbenden niet worden doorkruist. Dit betekent dat als de varkensruggen op eigen grond van eiseres geplaatst zijn en dat deel van de weg geen openbare weg is in de zin van de Wegenwet, verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen eiseres. Voor de vaststelling dat een weg openbaar is in de zin van de Wegenwet is niet voldoende dat het (deel van de) weg voor het openbaar verkeer toegankelijk is, zoals bedoeld in de WvW.
8. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen enkel in geschil is of wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 1, onder I, van de Wegenwet. De vraag is dus of het deel van de weg waarop de varkensruggen zijn geplaatst openbaar is geworden omdat dat deel gedurende dertig jaar voor éénieder toegankelijk is geweest. De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat het aan verweerder is om dit aan te tonen. Het bestreden besluit tot het opleggen van de last onder bestuursdwang is immers een voor eiseres belastend besluit.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft aangetoond dat het deel van het perceel van eiseres waarop de varkensruggen zijn geplaatst openbaar is geworden in de zin van artikel 1, onder I, van de Wegenwet, nu uit de gedingstukken niet kan worden afgeleid dat dat deel van het perceel, te weten het (voormalige) fietspad, gedurende dertig jaar voor eenieder toegankelijk is geweest. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat uit de stukken blijkt dat het (voormalige) fietspad alleen tijdelijk openbaar was als sluipweg voor fietsers die in verband met de grootschalige verbouwing van de nabijgelegen snelweg A2 van het toen doodlopende fietspad doorstaken naar de Groenlandse Kade . Duidelijk is dat ten tijde van de afronding van de werkzaamheden er een nieuw fietspad is aangelegd, wat er voor zorgde dat de tijdelijke sluipweg niet langer werd gebruikt.
10. Omdat verweerder niet heeft aangetoond dat het deel van het perceel waarop de varkensruggen zijn geplaatst openbaar is (geworden) in de zin van de Wegenwet, was verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet bevoegd om op grond van artikel 2:12 en 2:15 van de APV over te gaan tot handhavend optreden. Het bestreden besluit I kan daarom geen stand houden.
11. Over de invorderingsbeschikking overweegt de rechtbank als volgt. Gesteld noch gebleken is dat eiseres rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de last onder dwangsom van 30 juli 2019. Deze last is daarom onherroepelijk geworden. Het invorderingsbesluit dat hierbij hoort kan niet in het kader van bestreden besluit I worden beoordeeld, nu dit een andere last betreft. Omdat eiseres verder geen gronden heeft gericht tegen de invorderingsbeschikking verklaart de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Wel kan worden opgemerkt dat met de gegrondverklaring van het beroep tegen bestreden besluit I de vraag aan verweerder kan worden voorgelegd of het bestreden besluit II, dat eveneens betrekking heeft op de plaatsing van de voornoemde varkensruggen op het perceel van eiseres, gehandhaafd blijft. Deze vraag kan de rechtbank in het kader van dit beroep niet beantwoorden.
12. Op grond van dat wat in punt 10 en 11 is overwogen is het beroep jegens het bestreden besluit I gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit I en herroept het primaire besluit I. Gelet hierop komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de overige beroepsgronden ingediend tegen bestreden besluit 1.
13. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 2.136,-.