ECLI:NL:RBMNE:2021:4440

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
9296551 UV EXPL 21-111
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen verhuurder en huurder met betrekking tot ontruiming van een woning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juli 2021 een mondeling vonnis gewezen in een executiegeschil tussen [verzoekster] en [verweerster]. [Verweerster] is eigenaar van een woning die zij in 2019 heeft gesplitst en deels verhuurd aan [verzoekster]. Na een eerdere uitspraak van 28 april 2021, waarin de huurovereenkomst werd vernietigd, heeft [verweerster] [verzoekster] verzocht de woning te ontruimen. [Verzoekster] heeft echter verzocht om de executie van dit vonnis op te schorten totdat er in hoger beroep een eindarrest is gewezen. De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen, waarbij een belangenafweging is gemaakt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van [verzoekster] niet zwaarder wegen dan die van [verweerster]. [Verzoekster] heeft niet voldoende onderbouwd dat zij een dak boven haar hoofd nodig heeft, en haar inspanningen om een andere woning te vinden zijn onvoldoende aangetoond. Aan de andere kant heeft [verweerster] aangetoond dat de situatie tussen hen problematisch is, wat leidt tot stress en overlast. De voorzieningenrechter heeft daarom geoordeeld dat [verzoekster] de woning moet verlaten en haar is veroordeeld in de proceskosten van [verweerster].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9296551 UV EXPL 21-111 AS/31467
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter als de voorzieningenrechter van 2 juli 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. R. van Domselaar,
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.D. Poot.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. S.H. Bokx-Boom, kantonrechter, en mr. A. Safi, griffier.
Na uitroeping van de zaak zijn beide partijen vergezeld met hun gemachtigden verschenen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 juni 2021 met 5 producties, en de aanvullende producties 6a tot en met 10,
  • de vooraf ingediende pleitaantekeningen van [verweerster] , die als een conclusie van antwoord is aangemerkt, met 10 producties,
  • de mondelinge behandeling op 2 juli 2021
1.2.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de voorzieningenrechter beantwoord. De voorzieningenrechter heeft daarna de mondelinge behandeling geschorst en na deze schorsing op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling vonnis gewezen.
2. De beslissing
De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst de vorderingen af,
2.2.
veroordeelt [verzoekster] in proceskosten van [verweerster] , tot aan dit vonnis begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde,
2.3.
veroordeelt [verzoekster] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verweerster] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
2.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

3.De motivering van de beslissing

3.1.
[verweerster] is eigenaar van een woning aan de [straatnaam] in [woonplaats] . Zij heeft in 2019 besloten de woning te splitsen en deels te verhuren. In een deel van de woning is [verweerster] zelf blijven wonen en het ander deel heeft zij vanaf 8 juli 2019 aan [verzoekster] verhuurd.
3.2.
Tussen partijen is vervolgens op diverse punten discussies ontstaan en hebben daarover verschillende procedures gevoed. De laatste procedure heeft geleid tot het vonnis van 28 april 2021 van de kantonrechter van deze rechtbank. In dit vonnis heeft de kantonrechter de tussen partijen bestaande huurovereenkomst vernietigd wegens dwaling door [verweerster] en [verzoekster] (onder meer) veroordeeld om de woning binnen twee maanden na betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten. Die veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
[verweerster] heeft het vonnis op 4 mei 2021 aan [verzoekster] betekend en de ontruiming aangezegd tegen 7 juli 2021.
3.4.
[verzoekster] heeft nog geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 28 april 2021, maar vordert nu om de executie van dat vonnis op te schorten totdat in hoger beroep een eindarrest is gewezen.
3.5.
De voorzieningenrechter wijst de vordering af en geeft daartoe de volgende motivering.
3.6.
Het gaat in deze zaak om een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Welke maatstaaf daarvoor moet worden gehanteerd heeft de Hoge Raad onder meer in het arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) uiteengezet. Dat komt er kort gezegd op neer dat een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard gewoon ten uitvoer moet kunnen worden gelegd. Ook als er een hoger beroep is ingesteld (wat in deze zaak nog niet is gebeurd). Daarop kan een uitzondering worden gemaakt in het kader van belangenafweging. In het geval de rechter die het vonnis heeft gewezen geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad (wat hier het geval is), moet worden aangenomen dat er nog geen afweging van belangen is gemaakt. In een executiegeschil als deze moet die belangenafweging dan alsnog worden gemaakt. Verder wordt opgemerkt, dat behoudens een kennelijke misslag, kans van slagen in hoger beroep niet bij de beoordeling wordt berokken.
3.7.
In deze zaak moet dus nog een belangenafweging worden gemaakt.
3.8.
[verzoekster] heeft als belang gesteld dat zij een dak boven het hoofd van haar gezin nodig heeft, met als speciale omstandigheid de bijzondere problematiek van haar minderjarige zoon [A (voornaam)] . Dat heeft zij onderbouwd met de rapporten van [naam instelling] , die door [verweerster] overigens zijn betwist. [B (voornaam)] , haar dochter, zou ook problemen, maar dat is door [verzoekster] verder niet onderbouwd en door [verweerster] betwist. Dat [B (voornaam)] ook problemen zou hebben komt daarom niet vast te staan. Dat [verzoekster] een dak boven haar hoofd en dat van haar gezin nodig heeft, wat zij nu gaat verliezen, is evident. Echter, bij het uitspreken van de ontruiming heeft de kantonrechter in de vorige procedure dit gevolg onder ogen gezien en is daarom geen belang dat zwaarder moet meewegen in deze procedure. [verzoekster] heeft verder gesteld dat zij in [woonplaats] móet blijven wonen vanwege [A (voornaam)] en een woning met vier slaapkamers nodig heeft, maar heeft dat niet onderbouwd. [verweerster] heeft dit ook gemotiveerd betwist. Ook deze belangen zijn daarom niet komen vast te staan. Het is ook niet komen vast te staan dat [verzoekster] zich voldoende heeft ingespannen om een woning in de omgeving te vinden, zodat [A (voornaam)] naar dezelfde school (in [plaatsnaam] ) kan blijven gaan. [verzoekster] heeft namelijk twee maanden de tijd gehad om een andere woonruimte te vinden, maar zij heeft slechts één e-mail overgelegd die betrekking heeft op de periode ná het vonnis van 28 april 2021, waaruit blijkt dat [verzoekster] niet in aanmerking is gekomen voor een woning.
3.9.
Het belang van [verweerster] is dat zij naast [verzoekster] woont, terwijl tussen partijen sprake van een moeizame relatie, die gerust een conflict kan worden genoemd. Dat staat wel vast en dat komt niet alleen door de vele procedures die partijen tegen elkaar voeren, maar ook door overlast die [verzoekster] veroorzaakt, zoals het maken van een gat in de muur tussen de woningen. Dat laatste is door [verzoekster] namelijk niet betwist. Als gevolg van dit alles ervaart [verweerster] veel stress. [verweerster] heeft daarover een verklaring van de huisarts overgelegd, die door [verzoekster] niet is betwist. Daarbij komt dat [verweerster] heeft gesteld dat de huurovereenkomst hoe dan ook op 8 juli 2021 eindigt. Dat dat anders zou kunnen zijn omdat [verzoekster] de wens tot verlenging van de huurovereenkomst kenbaar heeft gemaakt, is niet aannemelijk geworden omdat de aanzegging van het einde van de huurovereenkomst door [verweerster] tijdig is gedaan.
3.10.
Al met al leidt de belangenafweging ertoe dat [verzoekster] de woning moet verlaten nu haar belangen in dit geval niet zwaarder wegen dan die van [verweerster] .
3.11.
[verzoekster] heeft nog haar kans van slagen in hoger beroep als argument opgeworpen. Zoals reeds overwogen kan de voorzieningenrechter in deze procedure met dat argument geen rekening houden. Ook als de voorzieningenrechter dat argument leest als een kennelijke misslag, leidt dat niet tot een ander oordeel. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de kantonrechter de stukken die [verzoekster] als productie 9 in dit kort geding heeft overgelegd niet in zijn beslissing heeft betrokken.
3.12.
[verzoekster] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten van [verweerster] betalen. Die proceskosten worden conform het liquidatietarief voor kort gedingen begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde.
3.13.
Als [verweerster] nog nakosten moet maken om de beslissing uit te voeren, moet [verzoekster] die ook betalen. Die eventuele nakosten zijn hierboven vermeld onder de beslissing.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. S.H. Bokx-Boom rechter, en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier, waarvan dit proces-verbaal is opgemaakt dat is verzonden op