Op 1 februari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer UTR 20/3089. Eiser heeft op 24 augustus 2020 beroep ingesteld, maar heeft het griffierecht van € 48,- niet op tijd betaald. De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat de zaak niet inhoudelijk kon worden behandeld door het ontbreken van tijdige betaling van het griffierecht. De rechtbank heeft eiser op 17 oktober 2020 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen vier weken betaald moest worden. Deze brief is door eiser niet afgehaald en is geretourneerd aan de rechtbank. Vervolgens is de brief per gewone post opnieuw verzonden, waarbij is aangegeven dat de termijn niet opnieuw aanvangt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht niet op tijd is ontvangen en eiser geen geldige reden heeft gegeven voor het niet betalen. Daarnaast heeft eiser geen kopie van de beslissing op bezwaar ingediend, ondanks een verzoek van de rechtbank. Hierdoor is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft besloten dat het beroep niet inhoudelijk zal worden behandeld en er is geen sprake van een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en griffier K.F.K. Hoogbruin, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.