ECLI:NL:RBMNE:2021:4423

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
21/2727
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende verwerking van persoonsgegevens

In de uitspraak van 8 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, mr. J.J. Catsburg, geoordeeld over een verzoek om een voorlopige voorziening in een bestuursrechtelijke zaak. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat op 10 juni 2021 was genomen, waarin het verzoek van verzoeker om te stoppen met het gebruik van een persoonsgegeven werd afgewezen. Dit persoonsgegeven betrof de aanduiding van verzoekers functie, die volgens verweerder onder het organisatieonderdeel 'Functional Materials' viel. Verzoeker stelde dat het gebruik van dit persoonsgegeven leidde tot reputatieschade en dat hij spoedeisend belang had bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van spoedeisend belang. De enkele stelling dat het gebruik van het persoonsgegeven moest worden gestaakt omdat dit leidde tot reputatieschade, was niet voldoende. Bovendien werd gesteld dat de door verzoeker gevraagde voorlopige voorziening alleen kon worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig was. De voorzieningenrechter concludeerde dat dit niet het geval was, aangezien de aanduiding van het organisatieonderdeel correct was volgens onherroepelijke rechtspraak.

Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Slierendrecht en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2727

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 september 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

en

[verweerder] , verweerder(gemachtigde: mr. R. van Mansfeld).

Procesverloop

In het besluit van 10 juni 2021 (primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van verzoeker van 22 april 2021 op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verzoeker is tot 2010 werkzaam geweest bij de [verweerder] . Hij heeft bezwaar tegen het gebruik van een persoonsgegeven door verweerder. Het persoonsgegeven waar het om gaat is aanduiding van verzoekers functie. Verweerder is van mening dat de functie van verzoeker viel onder het organisatieonderdeel ‘Functional Materials’. Verzoeker is het daar niet mee eens en heeft verweerder op 22 april 2021 verzocht om te stoppen met het gebruik van het persoonsgegeven. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Verzoeker heeft desgevraagd onderbouwd waarom hij spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Het spoedeisend belang bestaat er volgens verzoeker uit dat de verwerking van het persoonsgegeven leidt tot reputatieschade. Daarnaast stelt verzoeker spoedeisend belang te hebben bij een voorlopige voorziening in verband met lopende juridische procedures waarbij zijn organisatorische indeling een belangrijke rol speelt.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker het spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorlopige voorziening onvoldoende heeft aangetoond. De enkele stelling dat verzoeker het gebruik van het persoonsgegeven moet staken omdat het leidt tot reputatieschade en omdat de organisatorische indeling een belangrijke rol speelt in juridische procedures, is onvoldoende om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker heeft niet onderbouwd wat de consequenties zijn van de verwerking van het bedoelde persoonsgegeven en waarom de beslissing op het bezwaar niet kan worden afgewacht.
5. De door verzoeker gevraagde voorziening kan alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarfase in stand zal blijven. Daarvan is hier geen sprake. De reden daarvoor is de volgende. Uit het primaire besluit blijkt dat blijkens onherroepelijke rechtspraak de aanduiding van het organisatieonderdeel waaronder zijn functie viel, correct is. Zolang die aanduiding niet onrechtmatig is bevonden door een rechter, valt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet in te zien dat de verwerking van dat persoonsgegeven in lopende juridische procedures onrechtmatig is.
6. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 8 september 2021 en zal openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.