In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser], handelend onder de naam [handelsnaam], en [gedaagde] B.V. De eiser vorderde een kostenvergoeding van € 4.652,45 van de gedaagde, die volgens eiser verschuldigd was op basis van een overeenkomst voor deelname aan een televisieprogramma en het maken van een film. In een tussenvonnis van 16 juni 2021 oordeelde de kantonrechter dat er inderdaad een overeenkomst was gesloten, maar dat deze was geëindigd voordat de opdracht was volbracht. De kantonrechter gaf eiser de gelegenheid om de gemaakte kosten te onderbouwen.
Eiser heeft in een akte na het tussenvonnis de kosten tot een bedrag van € 3.027,36 toegelicht, onderbouwd met facturen en betalingsbewijzen. De kantonrechter heeft de kosten voor zendtijd en andere onderbouwde posten toegewezen, maar de kosten voor administratie afgewezen omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. Uiteindelijk heeft de kantonrechter vastgesteld dat eiser recht heeft op een bedrag van € 2.477,36, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 1 februari 2021.
Daarnaast heeft de kantonrechter de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.134,67. De gedaagde moet dit bedrag binnen 14 dagen na de uitspraak voldoen, bij gebreke waarvan wettelijke rente verschuldigd is. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.