ECLI:NL:RBMNE:2021:4421

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
8998925 AC EXPL 21-314
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot kostenvergoeding na beëindiging overeenkomst voor deelname aan televisieprogramma

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser], handelend onder de naam [handelsnaam], en [gedaagde] B.V. De eiser vorderde een kostenvergoeding van € 4.652,45 van de gedaagde, die volgens eiser verschuldigd was op basis van een overeenkomst voor deelname aan een televisieprogramma en het maken van een film. In een tussenvonnis van 16 juni 2021 oordeelde de kantonrechter dat er inderdaad een overeenkomst was gesloten, maar dat deze was geëindigd voordat de opdracht was volbracht. De kantonrechter gaf eiser de gelegenheid om de gemaakte kosten te onderbouwen.

Eiser heeft in een akte na het tussenvonnis de kosten tot een bedrag van € 3.027,36 toegelicht, onderbouwd met facturen en betalingsbewijzen. De kantonrechter heeft de kosten voor zendtijd en andere onderbouwde posten toegewezen, maar de kosten voor administratie afgewezen omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. Uiteindelijk heeft de kantonrechter vastgesteld dat eiser recht heeft op een bedrag van € 2.477,36, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 1 februari 2021.

Daarnaast heeft de kantonrechter de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.134,67. De gedaagde moet dit bedrag binnen 14 dagen na de uitspraak voldoen, bij gebreke waarvan wettelijke rente verschuldigd is. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
Vonnis van 8 september 2021
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 8998925 / AC EXPL 21-314 van
[eiser] , HANDELEND ONDER DE NAAM [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna ook te noemen: [handelsnaam] ,
gemachtigde ARAG SE RECHTSBIJSTAND,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
vertegenwoordigd door haar directeur [A]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van het geding blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 juni 2021;
  • de akte van [handelsnaam] van 14 juli 2021;
  • de brief van de rechtbank aan [gedaagde] van 14 juli 2021, waarin haar is aangezegd dat zij uiterlijk op 11 augustus 2021 zou moeten reageren op de akte van [handelsnaam] .
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.Wat is er tot dusver gebeurd?

2.1.
[handelsnaam] heeft van [gedaagde] betaling van € 4.652,45 gevorderd. [gedaagde] was dat bedrag volgens [handelsnaam] verschuldigd op grond van een overeenkomst met [handelsnaam] over deelname aan het televisieprogramma ‘ [naam televisieprograma] ’ van [.] , en voor het maken van een film.
2.2.
Bij tussenvonnis van 16 juni 2021 heeft de kantonrechter geoordeeld dat partijen inderdaad een overeenkomst hadden gesloten voor deelname aan het televisieprogramma en het maken van een film. Omdat de overeenkomst is geëindigd voordat de opdracht van [handelsnaam] was volbracht, bepaalde de kantonrechter dat [gedaagde] een redelijke vergoeding zou moeten betalen aan [handelsnaam] .
2.3.
Om een redelijke vergoeding te kunnen bepalen, heeft de kantonrechter aan [handelsnaam] de gelegenheid geboden om bij akte de door haar gemaakte kosten te concretiseren en te onderbouwen.
2.4.
In haar akte na tussenvonnis heeft [handelsnaam] haar kosten tot een bedrag van € 3.027,36 toegelicht en tot op zekere hoogte met facturen en betalingsbewijzen onderbouwd. [gedaagde] heeft niet op de akte gereageerd.

3.Welke bedragen wijst de kantonrechter toe?

3.1.
[handelsnaam] heeft de volgende kostenposten aangevoerd:
Ingekochte zendtijd: € 875,01
Factuur [naam onderneming] : € 1.044,35
Kosten administratie: € 550,00
Kosten opvullen zendtijd:
€ 558,00
Totaal: € 3.027,36
3.2.
[handelsnaam] heeft de posten 1, 2 en 4 onderbouwd met overeenkomsten, facturen en betaalbewijzen. Die wijst de kantonrechter toe. De kosten die [handelsnaam] voor haar administratie (ad. 3) heeft gevorderd wijst de kantonrechter af. Die kosten zijn niet met stukken onderbouwd. Dat moest wel.
Hoofdsom € 2.477,36
3.3.
Naar aanleiding van het voorgaande concludeert de kantonrechter dat [handelsnaam] een bedrag aan kosten heeft aangetoond van € 2.477,36. Dat bedrag wijst de kantonrechter toe.
Wettelijke handelsrente vanaf 1 februari 2021
3.4.
In het tussenvonnis is bepaald dat [gedaagde] wettelijke handelsrente moet betalen vanaf 20 september 2020. Dat berust op een vergissing. [handelsnaam] had wettelijke handelsrente gevorderd vanaf 1 februari 2021. Daar is geen verweer tegen gevoerd. Daarom moet [gedaagde] wettelijke handelsrente betalen over het toegewezen bedrag vanaf 1 februari 2021 tot aan de dag van algehele voldoening.
Kosten
3.5.
[handelsnaam] heeft een bedrag van € 714,20 aan buitengerechtelijke kosten gevorderd. Dat bedrag is niet betwist en het voldoet aan de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit van 1 juli 2012. Dat wijst de kantonrechter daarom toe.
3.6.
Omdat [gedaagde] ongelijk krijgt, moet zij proceskosten betalen. Die begroot de kantonrechter aan de zijde van [handelsnaam] als volgt:
dagvaarding en explootkosten: € 117,17
griffierecht: € 240,00
salaris gemachtigde:
€ 777,50(tarief € 311,00 x 2,5 punten)
totaal: € 1.134,67
3.7.
Omdat [gedaagde] tegen de gevorderde rente over de proceskosten geen verweer heeft gevoerd, wordt die toegewezen. De rente gaat in vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis.
3.8.
Omdat [gedaagde] tegen de gevorderde nakosten geen verweer heeft gevoerd worden die toegewezen volgens het geldende tarief.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tegen bewijs van kwijting aan [handelsnaam] te betalen een bedrag van € 2.477,36, vermeerderd met de wettelijke handelsrente (als bedoeld in art. 6:119a BW) over dat bedrag vanaf 1 februari 2021 tot de dag van algehele voldoening,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [handelsnaam] begroot op € 1.134,67, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente (als bedoeld in art. 6:119 BW) over dat bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [handelsnaam] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
en te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Böhmer, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021.