ECLI:NL:RBMNE:2021:440

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/675
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en onbekende identiteit eiser

Op 14 januari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een onbekende eiser(es) en de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren. De eiser(es) heeft beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de verweerder van 30 december 2019. De rechtbank heeft echter besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat het griffierecht niet op tijd is betaald. Volgens artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verplicht om griffierecht te betalen bij het indienen van een beroep. In dit geval bedroeg het griffierecht € 48,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht niet tijdig is ontvangen en dat er geen geldige reden is gegeven voor deze betalingsachterstand.

De gemachtigde heeft in verschillende brieven, waaronder een beroep op betalingsonmacht, verzocht om uitstel van betaling van het griffierecht. De rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen, omdat de identiteit van de onbekende eiser(es) niet is vastgesteld en er geen onderbouwing is gegeven van de financiële positie van deze persoon. De rechtbank heeft op 23 oktober 2020 een aangetekende brief gestuurd waarin werd aangegeven dat het griffierecht binnen vier weken betaald moest worden. Ondanks herhaalde verzoeken om uitstel, is het griffierecht niet ontvangen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is op basis van artikel 8:54 van de Awb, omdat de identiteit van de eiser(es) niet binnen de beroepstermijn is kenbaar gemaakt. Dit verzuim kan niet worden hersteld, wat leidt tot de beslissing dat het beroep niet inhoudelijk kan worden behandeld. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20 / 675

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2021 in de zaak tussen

Onbekende eiser(es),

(beweerdelijk gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren, verweerder.

Procesverloop

[gemachtigde] ([gemachtigde]) heeft beweerdelijk namens onbekende eiser(es) beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van verweerder van 30 december 2019.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Het griffierecht is namelijk niet (op tijd) betaald, waardoor de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kan behandelen. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Iemand die in beroep gaat moet griffierecht betalen. Dit staat in artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit geval is het griffierecht € 48,-.
3. Als het griffierecht niet (op tijd) wordt betaald is de hoofdregel dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het griffierecht niet door de rechtbank is ontvangen. Het gaat dan om omstandigheden waar men niets aan kan doen.
4. Bij brief van 10 april 2020 is door de [gemachtigde] een beroep op betalingsonmacht gedaan en verzocht om uitstel van het betalen van griffierecht. De rechtbank heeft gevraagd om dit verzoek nader te onderbouwen, waar [gemachtigde] bij brief van 16 april 2020 en de brief van 27 mei 2020 op heeft gereageerd. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verschillende brieven van rechtbanken en een draagkrachtverklaring van zijn vennootschap [vennootschap] overlegd. Dit verzoek is naar het oordeel van de rechtbank terecht bij brief 5 juni 2020 afgewezen. Aangezien gemachtigde namens een onbekend (rechts)persoon beroep heeft ingesteld, is de financiële positie van deze (rechts)persoon, namens wie beroep is ingesteld, van belang. Een onderbouwing daarvan is achterwege gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank [gemachtigde] op 23 oktober 2020 een aangetekende brief gestuurd, waarin staat dat het griffierecht binnen vier weken betaald moet worden aan de rechtbank.
5. [gemachtigde] heeft bij brief van 8 juni 2020 en 3 november wederom een beroep gedaan op betalingsonmacht en verzocht om uitstel van het betalen van griffierecht. Deze brieven waren nagenoeg identiek aan de brieven van 10 april 2020, 16 april 2020 en 27 mei 2020, zodat de rechtbank kan volstaan met een verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen.
6. De rechtbank heeft het bedrag niet (op tijd) ontvangen. Hier is geen geldige reden voor gegeven.
7. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk (artikel 8:54 van de Awb). Het beroep zal daarom niet inhoudelijk worden behandeld.
8. Verder stelt [gemachtigde] in het beroepschrift beroep in namens belanghebbende met daarbij de opmerking dat de gemeente anoniem uitspraak heeft gedaan, zonder gegevens van de persoon namens wie hij beroep instelt te vermelden. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat de artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) er niet toe strekken om het mogelijk te maken beroep in te stellen namens nog onbekende personen. De in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb, neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degenen namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn. Deze rechtspraak is ook van toepassing in het belastingrecht.
9. In dit geval liep de beroepstermijn tot en met 10 februari 2020. [gemachtigde] heeft binnen die termijn geen stukken overgelegd waaruit de identiteit van degene namens wie hij beroep heeft ingesteld blijkt, zoals een machtiging met daarop de gegevens van de eiser(es). De identiteit van de eiser(es) was dus niet binnen de beroepstermijn bekend. Het is eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling dat een dergelijk verzuim zich niet leent voor herstel. Dat betekent dat ook om die reden het beroep niet-ontvankelijk is.
10. Van een vergoeding van de proceskosten is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.