ECLI:NL:RBMNE:2021:4399

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
21/2329
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om medenaturalisatie van minderjarige wegens verblijfsgat

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om medenaturalisatie van een minderjarig kind. De eiser, die het verzoek indiende voor zijn zoon, had eerder het Nederlanderschap verkregen, maar het verzoek voor zijn zoon werd afgewezen omdat deze niet voldeed aan de vereisten voor onafgebroken verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had in zijn besluit van 5 januari 2021 en het bestreden besluit van 19 mei 2021 gesteld dat er een verblijfsgat was van 6 augustus 2020 tot 19 oktober 2020, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de vertraging in de aanvraag voor verlenging van de verblijfsvergunning verschoonbaar was, omdat hij niet goed was geïnformeerd door de gemeente en verweerder. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen uitzondering kon worden gemaakt op de vereisten voor medenaturalisatie, zoals vastgelegd in de Rijkswet op het Nederlanderschap. De rechtbank concludeerde dat het besluit van de staatssecretaris geen motiveringsgebrek vertoonde en dat het beroep ongegrond was. Eiser kan in de toekomst opnieuw een verzoek om naturalisatie indienen voor zijn zoon, maar de huidige afwijzing blijft staan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2329

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , voor zijn minderjarige kind [zoontje] , eiserV-nummer van [zoontje] : [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 5 januari 2021 (primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om medenaturalisatie van eisers zoon afgewezen.
In het besluit van 19 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser en verweerder zijn, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding en gronden
1. Eiser stelt beroep in tegen het bestreden besluit over zijn zoontje [zoontje] . [zoontje] is geboren op [geboortedatum] 2017 en heeft de Syrische nationaliteit. Bij besluit van 22 januari 2021 is aan eiser het Nederlanderschap verleend. Verweerder heeft het verzoek om medenaturalisatie van [zoontje] echter afgewezen, omdat hij niet onafgebroken toelating voor onbepaalde tijd in Nederland had vanaf het moment van indienen van het verzoek om naturalisatie op 11 februari 2020. [zoontje] heeft namelijk van 6 augustus 2020 tot 19 oktober 2020 een verblijfsgat vanwege het zonder verschoonbare reden te laat aanvragen om verlenging van het verblijfsrecht, aldus verweerder. Er is volgens hem dan ook niet voldaan aan alle voorwaarden voor medenaturalisatie en is er geen ruimte voor afwijking van de voorwaarde waar [zoontje] niet aan heeft voldaan.
2. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder. Volgens hem is het wel degelijk verschoonbaar dat hij te laat een verlenging van de verblijfstitel van [zoontje] heeft aangevraagd. Verweerder heeft hem geen brief gestuurd waarin hem erop is gewezen dat de verblijfsvergunning verlengd moest worden, wat verweerder niet ontkent. Ook is eiser door de gemeente verkeerd ingelicht. Deze redenen voor de te late aanvraag van verlenging van de verblijfstitel gaan over de naturalisatieprocedure, zodat verweerder zich volgens eiser ten onrechte op het standpunt dat in deze procedure geen ruimte is voor een inhoudelijke vreemdelingenrechtelijke beoordeling. Het ontbreken van een verblijfsgat, en daarmee de redenen waarom aan dat criterium niet is voldaan, is immers een voorwaarde voor naturalisatie, aldus eiser. Het feit dat eiser buiten zijn schuld om te laat een verlenging van de verblijfsvergunning van [zoontje] heeft aangevraagd, is een omstandigheid die volgens hem een bijzondere omstandigheid is waardoor alsnog Nederlanderschap aan [zoontje] moet worden verleend.
Oordeel van de rechtbank
3. Zoals volgt uit artikel 11, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN), wordt een verzoek van een ouder tot medenaturalisatie van hun kind onder de zestien jaar ingewilligd als dat kind sinds het tijdstip van dat verzoek (onafgebroken) toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf heeft. Onder meer uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 januari 2021 (ECLI:NL:RVS 2021:61) volgt dat verweerder geen uitzondering kan maken op dat vereiste.
4. Gelet op die wettelijke regels heeft verweerder zich in het geval van [zoontje] terecht op het standpunt gesteld dat hij niet in aanmerking komt voor medenaturalisatie. Het verblijfsgat staat vast en daarmee wordt niet voldaan aan het vereiste van onafgebroken rechtmatig verblijf sinds het verzoek van 11 februari 2020.
5. De rechtbank acht het besluit van verweerder ook niet onevenredig. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij verschoonbaar te laat verlenging van de verblijfsvergunning van [zoontje] heeft aangevraagd. Voor zover dat in deze procedure van belang is, heeft verweerder er in de brief van 20 februari 2020 op gewezen dat eiser tijdens de naturalisatieprocedure een verlenging van een aflopende verblijfsvergunning moet aanvragen. Het is eisers eigen verantwoordelijkheid om daar op te letten. De verwijzing naar de regelingen uit de Vreemdelingencirculaire maken dat niet anders, alleen al omdat die zien op asielvergunningen terwijl [zoontje] een reguliere verblijfsvergunning heeft.
Ook anderszins zijn de gevolgen van het besluit naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig nadelig voor [zoontje] . Het zwaarwegende belang van de staatssecretaris is om volgens de regels het Nederlanderschap toe te kennen. Het belang van [zoontje] om voor naturalisatie in aanmerking te komen, kan nog steeds worden gerealiseerd. Uit de stukken blijkt namelijk dat ook voor de moeder van [zoontje] is geïnformeerd naar naturalisatie; kennelijk wil zij hiervoor ook in aanmerking komen. In beginsel kan dan opnieuw om medenaturalisatie worden verzocht. Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan volgens hem het besluit onevenredig nadelig voor hem is.
6. De rechtbank concludeert dat het besluit geen zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek bevat. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft daarom geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.