ECLI:NL:RBMNE:2021:4398

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
21/1111
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake Wob-verzoek en inzage in individueel ambtsbericht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van de minister van Buitenlandse Zaken. Eiser had verzocht om inzage in de onderliggende stukken van een individueel ambtsbericht (IAB), maar dit verzoek werd door de minister niet in behandeling genomen. In het primaire besluit van 27 augustus 2020 werd het verzoek niet behandeld, en in het bestreden besluit van 2 december 2020 werd het bezwaar van eiser tegen dit besluit kennelijk ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 29 juli 2021 gaven zowel eiser als de gemachtigde van eiser aan niet ter zitting aanwezig te zijn en dat zij niets toe te voegen hadden aan de schriftelijke beroepsgronden. De rechtbank heeft vervolgens de zitting gesloten. Eiser verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank werd toegewezen op basis van zijn financiële situatie.

Eiser betoogde dat zijn verzoek om inzage in de stukken niet alleen een persoonlijk belang diende, maar ook een algemeen belang van controle op de uitvoerende macht. De rechtbank oordeelde echter dat het verzoek van eiser niet als een Wob-verzoek kon worden aangemerkt, omdat het verzoek duidelijk was gedaan in het kader van de eigen asielprocedure van eiser. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had besloten het verzoek niet in behandeling te nemen, en dat het beroep van eiser ongegrond was. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, Directie Juridische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.R. van Stokkum).

Procesverloop

In het besluit van 27 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om inzage in de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht (hierna: IAB), niet in behandeling genomen.
In het besluit van 2 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Na opening van de Skype-zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd telefonisch aangegeven dat zij en eiser niet ter zitting aanwezig zullen zijn, en dat zij niets toe te voegen heeft aan de schriftelijke beroepsgronden. De gemachtigde van verweerder heeft ook aangegeven dat hij niets toe te voegen heeft op de zitting. De rechtbank heeft vervolgens de zitting van 29 juli 2021 gesloten.

Overwegingen

Griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Gelet op de verklaring over zijn inkomsten die eiser heeft overgelegd, ziet de rechtbank aanleiding dit verzoek toe te wijzen.
Het verzoek
2. In het verzoek van 24 juli 2020 stelt de raadsvrouw zich op als gemachtigde en zegt zij dat zij eiser bijstaat in de asielprocedure. Zij meldt dat er in die zaak een individueel ambtsbericht (hierna: IAB) is uitgebracht met weggelakte onderliggende informatie. Zij verzoekt om – voor zover van belang op grond van de Wet openbaarheid bestuur (hierna: Wob) – haar alsnog de ongelakte versie van de stukken te doen toekomen, zodat eiser hier kennis van kan nemen.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft dat verzoek niet in behandeling genomen, omdat eiser alleen een persoonlijk belang heeft bij openbaarmaking van de door hem gevraagde stukken.
Volgens verweerder volgt uit vaste jurisprudentie dat de Wob niet bedoeld is om als belanghebbende afschriften van stukken te krijgen die op zijn zaak betrekking hebben. De asielprocedure is volgens verweerder dan ook de aangewezen weg om de op de zaak betrekking hebbende stukken te ontvangen, al dan niet op grond van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Gronden van beroep
4. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder. Hij betoogt dat hij bij de aanvraag en in bezwaar heeft gevraagd om zowel inzage in als openbaarmaking van de onderliggende stukken van het IAB. Volgens eiser leest verweerder de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 20 mei 2020 [1] verkeerd: uit de overwegingen daarvan volgt volgens hem juist dat het enkele feit dat een Wob-verzoek ziet op persoonlijke belangen, niet betekent dat een verzoek dan niet als Wob-verzoek moet worden aangemerkt. Ook is eiser zich ervan bewust dat openbaarmaking van de gevraagde stukken ertoe leidt dat iedereen daartoe toegang zal hebben. Eiser wijst er daarnaast op dat zijn verzoek ook een algemeen belang van controle op de uitvoerende macht heeft. Tot slot voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord.
Het oordeel van de rechtbank
5. Verweerder heeft met toepassing van de relevante rechtspraak terecht besloten dat het verzoek van eiser niet als Wob-verzoek kan worden aangemerkt. Weliswaar is de Wob in het verzoek genoemd en sluit een eigen individueel belang het Wob-karakter geenszins uit, maar in dit geval is duidelijk dat het verzoek is gedaan in het kader van (het voeren van) de eigen (asiel)procedure. Hiermee valt het verzoek onder uitzondering (ii) op de hoofdregel (uit de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS), dat het om een Wob-verzoek gaat als de Wob in het verzoek is gemeld.
6. Dat eiser later ook een algemeen belang heeft gesteld, maakt niet dat het karakter van het verzoek verandert. Gezien de redactie van de brief van 24 juli 2020 was er voor verweerder ook geen aanleiding om nog navraag te doen naar de bedoeling van de brief van de gemachtigde of om eiser te horen in bezwaar. Verweerder heeft het bezwaar kennelijk ongegrond mogen achten, omdat duidelijk was dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had gelet op wat tegen het niet in behandeling nemen van het verzoek was ingebracht en op wat bekend was uit het primaire besluit.
7. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 5 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de ABRvS,