ECLI:NL:RBMNE:2021:4394

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
16/659033-19; 16/659035-19; 16/659078-19; 16/659042-20 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing en schorsing van voorlopige hechtenis in het Eris-proces

Op 10 september 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voorlopige hechtenis van een verdachte in het Eris-proces. De rechtbank heeft het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis en het verzoek tot schorsing van de hechtenis afgewezen. De verdachte, geboren in 1948 in Nederlands-Indië, is momenteel gedetineerd en heeft op 9 september 2021 een verzoek ingediend tot opheffing of schorsing van zijn voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft in haar beoordeling de ernst van de feiten en de aanname van de twaalfjaarsgrond in aanmerking genomen, en geconcludeerd dat deze zich in beginsel niet verdragen met een schorsing van de voorlopige hechtenis, tenzij er sprake is van uitzonderlijk zwaarwegende persoonlijke belangen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er nog steeds ernstige verdenkingen zijn met betrekking tot de feiten waarvoor de verdachte in voorlopige hechtenis is genomen. De inhoudelijke behandeling van de zaak is gaande, en de rol van de verdachte in de verschillende deelonderzoeken zal in volle omvang worden getoetst. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de twaalfjaarsgrond kan worden aangenomen, en heeft geen wezenlijke veranderingen in de situatie van de verdachte geconstateerd sinds dat oordeel.

De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de gezondheid, leeftijd en de zorg voor zijn jongste zoon zwaarwegende persoonlijke belangen zijn die een schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, ondanks het erkennen van deze persoonlijke belangen, de aard van de ernstige bezwaren nog steeds zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van de verdachte. Daarom zijn zowel het verzoek tot opheffing als het verzoek tot schorsing van de hechtenis afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Utrecht
Parketnummers: 16/659033-19; 16/659035-19; 16/659078-19; 16/659042-20 (gev. ttz)
Beslissing van de meervoudige strafkamer van 10 september 2021 op het verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1948 te [geboorteplaats] (Nederlands-Indië),
thans gedetineerd te [verblijfplaats] te [plaatsnaam] .

De beoordeling.

De rechtbank betrekt het volgende bij de beoordeling:
- het bevel gevangenhouding en gevangenneming;
- de overige stukken in het dossier;
- het verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis, gedaan ter zitting van 9 september 2021;
- hetgeen is besproken op de zittingen van 30 augustus, 31 augustus, 1 september, 7 september en 9 september 2021.
De ernstige bezwaren
De rechtbank is van oordeel dat er nog steeds een ernstige verdenking is wat betreft de feiten waarvoor verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, namelijk in deelonderzoeken [deelonderzoek 1] , [deelonderzoek 2] , [deelonderzoek 3] en de criminele organisatie. Op 24 december 2020 heeft de rechtbank laatstelijk inzake het deelonderzoek [deelonderzoek 1] overwogen dat er jegens verdachte voldoende ernstige bezwaren zijn. Sindsdien is er naar het oordeel van de rechtbank niet wezenlijk iets veranderd. De inhoudelijke behandeling is inmiddels gaande en daarin zal de rol en/of de bijdrage van verdachte in genoemde deelonderzoeken (alsmede aan het deelonderzoek [deelonderzoek 4] ) in volle omvang worden getoetst en beoordeeld, aan de hand van het gehele dossier en niet alleen aan de hand van de waardering van de verklaringen van de kroongetuige.
De gronden
Op 10 juni 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat de twaalfjaarsgrond nog steeds kan worden aangenomen, ook al is het vermeende aandeel van verdachte in de tenlastegelegde feiten mogelijk relatief geringer dan dat van andere verdachten. Ook wat betreft dit oordeel overweegt de rechtbank dat er sindsdien niet wezenlijk iets is veranderd.
Het verzoek tot het opheffen van de voorlopige hechtenis inzake [deelonderzoek 1] en [deelonderzoek 2] wegens onvoldoende ernstig bezwaren en/of onvoldoende gronden wordt daarom afgewezen.
Beoordeling van schorsing van de voorlopige hechtenis
De raadsman heeft verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis en heeft daarbij als persoonlijk belang van verdachte zijn gezondheid, leeftijd, de zwaarte van de detentie voor zijn leeftijd en de zorg voor zijn jongste zoon gesteld. De raadsman heeft verder aangevoerd dat de aangenomen ernstige bezwaren en gronden voor de verdenkingen niet aan een schorsing van de voorlopige hechtenis in de weg hoeven te staan, omdat deze, gelet op het vermeende aandeel van verdachte daarin, relatief zijn. Het Openbaar Ministerie heeft zich tegen een schorsing van de voorlopige hechtenis verzet.
De rechtbank blijft bij haar eerdere overweging dat de ernst van de feiten en de aanname van de twaalfjaarsgrond zich in beginsel niet verdragen met een schorsing van de voorlopige hechtenis, tenzij sprake is van uitzonderlijk zwaarwegende persoonlijke belangen. Namens verdachte is een persoonlijk belang geschetst. Hoewel de rechtbank dit belang ziet, en het vermeende aandeel van verdachte in de tenlastegelegde feiten mogelijk relatief geringer is ten opzichte van andere verdachten, is de aard van de ernstige bezwaren desondanks nog steeds van dien aard dat het persoonlijk belang van verdachte niet een zodanig uitzonderlijk en zwaarwegend belang oplevert dat dit moet prevaleren boven het maatschappelijk belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis. Het verzoek tot schorsing wordt daarom afgewezen.

De beslissing.

De rechtbank:
  • wijst afhet verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
  • wijst afhet verzoek tot schorsing van de hechtenis.
Aldus gedaan te Utrecht op 10 september 2021 door mr. L.E. Verschoor-Bergsma voorzitter, mrs. LM.G. van der Weerd en O.P. van Tricht rechters, in tegenwoordigheid van mrs. N. Kruijswijk en B. van Dam, griffiers. De beslissing is door een van de rechters en griffiers ondertekend.