ECLI:NL:RBMNE:2021:4380

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
UTR 20/2730
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak inzake functiebeschrijving en terugwerkende kracht in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Staatssecretaris van Financiën. Eiseres had verzocht om een functiebeschrijving van haar werkzaamheden in de periode van 2014 tot en met 14 februari 2017. De rechtbank had eerder op 24 februari 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin zij de Staatssecretaris de gelegenheid bood om gebreken in het bestreden besluit van 6 juli 2020 te herstellen. De Staatssecretaris heeft echter besloten geen gebruik te maken van deze mogelijkheid, wat leidde tot de einduitspraak van 8 september 2021.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onzorgvuldig had gehandeld en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gebreken niet zijn hersteld en verklaarde het beroep van eiseres gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.496,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2730
(eind)uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.E. Hoetink),
en

de Staatssecretaris van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Kuiper).

Procesverloop

Deze zaak gaat over een aanvraag van eiseres om de aan haar opgedragen werkzaamheden in de periode 2014 tot en met 14 februari 2017 te beschrijven en te wegen.
Op 24 februari 2021 heeft de rechtbank een tussenuitspraak (hierna: de tussenuitspraak) gedaan. [1]
Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit van 6 juli 2020 te herstellen.
Bij brief van 22 maart 2021 heeft verweerder aan de rechtbank meegedeeld geen gebruik te maken van de gelegenheid om de geconstateerde gebreken te herstellen.
De rechtbank heeft bepaald dat een nader onderzoek te zitting achterwege kan blijven en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit onzorgvuldig heeft gehandeld en dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
3. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen en beslist dat verweerder daartoe eiseres in de gelegenheid moet stellen om een aanvraag om een functiebeschrijving in te dienen en deze vervolgens - volgens de procedure als beschreven in hoofdstuk 2 onder 3.2.5 van de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB) - te behandelen.
Voor zover verweerder – zoals vermeld in rechtsoverweging 8 van de tussenuitspraak - voor het onderzoek naar de verrichte werkzaamheden een termijn van één jaar voor de aanvragen hanteert, diende verweerder dit ook nader te onderbouwen. Voorts heeft de rechtbank verweerder in de tussenuitspraak verzocht om een nader standpunt in te nemen over de vergoeding van de proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase.
4. Verweerder heeft in de brief van 22 maart 2021 het standpunt ingenomen dat uit hoofdstuk 2, onderdeel 3.2.5 van de PUB niet kan worden afgeleid dat een medewerker een verzoek om functiewaardering kan doen met terugwerkende kracht van een aantal jaren. Door niet eerder een verzoek om functiewaardering te doen, heeft eiseres formeel berust in de voortzetting van haar salariëring in groepsfunctie B, aldus verweerder.
5. Verweerder heeft eiseres niet in de gelegenheid gesteld om een aanvraag om een functiebeschrijving in te dienen. Evenmin heeft verweerder nader onderbouwd waarom bij het indienen van dergelijke verzoeken een terugkijktermijn van één jaar wordt gehanteerd en dat dit ongeschreven praktijk is.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak slechts is vooruitgelopen op een eventuele beslissing zoals die zou luiden als eiseres daadwerkelijk een aanvraag om een functiebeschrijving zou indienen. De rechtbank oordeelt dat de gebreken daarmee niet zijn hersteld. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres daarom gegrond en vernietigt het bestreden besluit.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.496,-. Daarbij is uitgegaan van een waarde per punt van € 748,-, een wegingsfactor 1 en van de volgende proceshandelingen: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
­ vernietigt het bestreden besluit van 6 juli 2020;
­ draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
­ veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekend gemaakt op
8 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift.
U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet de datum hierboven.

Voetnoten

1.Zaaknummer UTR 20/2730 T