Op 14 januari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had op 30 april 2020 beroep ingesteld, maar had het griffierecht van € 48,- niet op tijd betaald. De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. Volgens artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verplicht om griffierecht te betalen bij het indienen van een beroep. De rechtbank heeft eiser op 11 juni 2020 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen vier weken betaald moest worden. Deze brief is echter niet door eiser afgehaald en is aan de rechtbank geretourneerd. Op 6 juli 2020 is de brief opnieuw verzonden, maar eiser heeft geen geldige reden gegeven voor het niet tijdig betalen van het griffierecht. Hierdoor kon de rechtbank de zaak niet inhoudelijk behandelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zoals vermeld in artikel 8:54 van de Awb. De beslissing is genomen zonder vergoeding van proceskosten.