ECLI:NL:RBMNE:2021:4370

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4693
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die sinds 1 februari 2020 als 58,21% arbeidsongeschikt werd geacht, had een WGA-vervolguitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Echter, na een herziening van het primaire besluit op 13 november 2020, werd eiser met ingang van 1 januari 2021 voor 24,53% arbeidsongeschikt geacht, wat leidde tot de beëindiging van zijn WIA-uitkering. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig te werk is gegaan en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser niet onjuist was, ondanks de door eiser aangevoerde klachten. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de vermeende onzorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de onvoldoende erkenning van zijn klachten, verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor fysiek niet te zwaar werk en dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4693

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Gümüs),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. Schuller).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 1 februari 2020 58,21% arbeidsongeschikt wordt geacht en hij per die datum recht heeft op een WGA-vervolguitkering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 13 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit herzien en bepaald dat de WIA-uitkering met ingang van 1 januari 2021 beëindigd wordt. Eiser is voor 24,53% arbeidsongeschikt geacht.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 31 mei 2021. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn begeleider [begeleider] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was van 1 september 2007 tot en met 30 september 2013 werkzaam als supermarktmedewerker. Per 1 oktober 2013 heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet aangevraagd. Met ingang van 13 januari 2014 heeft eiser zich ziekgemeld, waarna hij een Ziektewetuitkering (ZW) ontving. Op 11 januari 2016 is aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet WIA naar mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Met ingang van 3 januari 2018 is eiser 54,79% arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft op 9 januari 2020 een werkplan opgesteld. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.

Het oordeel van de rechtbank

Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De door een uitkeringsgerechtigde ervaren klachten zijn in beginsel geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is.
4. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich deels heeft gebaseerd op achterhaalde informatie. Eiser voelde zich door de primaire verzekeringsarts genoodzaakt om te stoppen bij psychiater [psychiater] en is doorverwezen naar psycholoog [psycholoog] . Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat er tijdens het onderzoek door de psychiater problemen waren met de tolk en hij zich niet gehoord voelt.
5. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. De rechtbank overweegt dat het aan de verzekeringsarts zelf is om af te wegen of het opvragen van medische informatie bij behandelaars toegevoegde waarde heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en was aanwezig bij de hoorzitting. Ook heeft hij de beschikbare medische informatie van de behandelend sector meegewogen. De rechtbank overweegt dat uit de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder blijkt dat hij op de hoogte was van alle klachten van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn conclusies dan ook gebaseerd op een compleet medisch beeld. Het feit dat niet nog meer medische informatie is opgevraagd bij de behandelaars kan daarom niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. Ook bevat het (medisch) dossier geen informatie over (problemen met) de tolk. De rechtbank gaat daarom uit van een zorgvuldig onderzoek. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
Psychische klachten
6. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten. Bij eiser is al geruime tijd sprake van een ernstig psychiatrisch beeld. Hij heeft een ernstige en recidiverende depressieve stoornis. Hij heeft last van een verdovend gevoel, concentratieproblemen, geheugenproblemen, slaapproblemen, nachtmerries, schrikachtigheid, hoofdpijn, rugpijn en sociale isolatie. Volgens eiser zijn er daarom onvoldoende beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren.
7. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is vastgesteld. Eiser is vanwege zijn psychische beperkingen beperkt geacht ten aanzien het persoonlijk en sociaal functioneren. Anders dan eiser stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser.
8. De door verweerder ingeschakelde psychiater concludeert in het rapport van 18 september 2020 dat hij geen ernstige psychiatrische stoornis heeft vastgesteld. Ook wordt niet voldaan aan de criteria voor een depressie. De klachten moeten gezien worden in het licht van aanpassingsproblematiek aan diverse psychosociale stressoren, waaronder weinig financiële middelen, het ontbreken van enige zinvolle daginvulling, sociale isolatie en diverse somatische aandoeningen.
9. In het rapport van 28 september 2020 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens dat hij gezien de afwezigheid van ernstige psychopathologie aanleiding ziet om minder beperkingen aan te nemen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Er zijn in het bijzonder namelijk geen aanwijzingen voor beperkingen in de cognitie zoals aandacht en geheugen. Eiser blijft wel aangewezen op relatief eenvoudige en mentaal minder belastende werkzaamheden. Op grond van de beschikbare medische informatie bestaat er geen volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden en kan het advies van de behandelaar van eiser om eiser buiten het arbeidsproces te houden niet worden gevolgd.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in het rapport van 9 november 2020 dat er onvoldoende psychiatrische onderzoeksbevindingen zijn op basis waarvan hij twijfel aan het medisch onderbouwde standpunt van de expertiserend psychiater heeft dat de klachten gezien moeten worden in het kader van aanpassingsproblematiek. De psychiater motiveert namelijk inzichtelijk dat hij geen depressieve stoornis kan vaststellen op basis van zijn onderzoeksresultaten. Uit het behandelbeleid van de psycholoog blijkt verder ook niet van ernstige psychiatrie. Om deze reden laat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het diagnostische oordeel van de psychiater zwaarder wegen dan dat van de psycholoog. Hij ziet dus geen reden om meer beperkingen in het sociaal of persoonlijk functioneren aan te nemen.
11. In het rapport van 8 februari 2021 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de beoordeling van de psychiater niet zonder meer als momentopname kan worden weggezet, omdat de psychiater zich bij het onderzoek heeft bediend van verschillende onderzoeksfacetten. De psychiater heeft de medische voorgeschiedenis onderzocht, een biografie afgenomen en zijn onderzoeksgegevens van de behandelend sector gebruikt die zich over een langere tijd uitspreiden. Dat eiser aangeeft meer beperkingen te ervaren is niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. Het hebben van klachten en het ervaren van beperkingen betekent namelijk niet zonder meer dat verzekeringsgeneeskundige beperkingen moeten worden aangenomen.
12. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen en overweegt daarbij dat eiser in beroep geen objectiveerbare medische informatie heeft overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank stelt vast dat eiser geschikt is geacht voor werken in een voorspelbare en stressarme werkomgeving. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich heeft kunnen baseren op het rapport van de psychiater. Aan de manier waarop eiser zelf zijn klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. Verweerder heeft voldoende rekening gehouden met de gezondheidsklachten van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Fysieke klachten
13. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn lichamelijke klachten. Eiser is sinds 1992 onder behandeling bij het UMC Utrecht, omdat hij chronische gewrichtsklachten heeft. Eiser heeft ook een stemstoornis, diabetes, hypertensie, een hoge bloeddruk, trillende handen, krachtverlies in de handen, hoofdpijn, rugpijn, prostaatklachten, maagklachten en vermoeidheid. Ook heeft hij een huidaandoening. Eiser voert aan dat er beperkingen aangenomen moeten worden ten aanzien van trillingen, buigen, tillen/dragen, lasten hanteren, (trap)lopen, klimmen, staan, gebogen/getordeerd actief zijn, het boven schouderhoogte actief zijn en het gebruiken van toetsenbord en muis. Vanwege energetische redenen moet er ook een urenbeperking worden aangenomen.
14. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is vastgesteld. Eiser is vanwege zijn fysieke beperkingen beperkt geacht ten aanzien van fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Anders dan eiser stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser.
15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in de rapporten van 9 november 2020 en 8 februari 2021 dat bij het vaststellen van de belastbaarheid ook rekening is gehouden met de aanwezigheid van de onderliggende reumatologische aandoening. Hij ziet geen aanleiding om nog meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen en stelt vast dat eiser geschikt is geacht voor fysiek niet te zwaar werk dat zittend kan worden uitgevoerd. De rechtbank overweegt daarbij dat eiser in beroep geen objectiveerbare medische informatie heeft overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Aan de manier waarop eiser zelf zijn klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. Verweerder heeft dus ook voldoende rekening gehouden met de fysieke klachten van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
16. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser verder geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Nu de medische gronden niet slagen en de rechtbank de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 15 oktober 2020 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.
Conclusie
17. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de WIA-uitkering van eiser terecht beëindigd met ingang van 1 januari 2021.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.