In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. Eiseres had beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van verweerder van 24 februari 2020. De rechtbank heeft echter besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat eiseres het griffierecht niet op tijd had betaald. Dit griffierecht bedroeg € 354,- en volgens artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het betalen van griffierecht een vereiste om een beroep in te stellen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, de hoofdregel is dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan behandelen. Eiseres had meerdere keren een beroep gedaan op betalingsonmacht en verzocht om uitstel van betaling, maar de rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen. De rechtbank heeft aangegeven dat eiseres geen geldige reden heeft gegeven voor het niet tijdig betalen van het griffierecht, en dat de financiële positie van eiseres niet voldoende was onderbouwd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is op basis van artikel 8:54 van de Awb, en heeft zij besloten om het beroep niet inhoudelijk te behandelen. De uitspraak is gedaan door rechter mr. R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met deze uitspraak.