Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak tussen
,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een schoonmaakster die zich ziek had gemeld, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om haar Ziektewet-uitkering per 13 december 2020 te beëindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 1 juli 2019 ziek was geworden door psychische klachten en dat er een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) had plaatsgevonden. Verweerder had in eerdere besluiten vastgesteld dat eiseres in staat werd geacht om meer dan 65% van haar loon te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij geestelijk en lichamelijk niet in staat was om te werken, zorgvuldig overwogen. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiseres had geen medische informatie overgelegd die de juistheid van de beoordeling in twijfel trok. De rechtbank concludeerde dat de door verweerder aangenomen beperkingen passend waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering per 13 december 2020 terecht was. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de rol van de eiser in het aanvoeren van bewijs voor onjuistheden in dergelijke beoordelingen.