ECLI:NL:RBMNE:2021:4364
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 352.000,- voor het belastingjaar 2020, met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser, de erfgenaam van de eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar gemaakt, dat door de heffingsambtenaar ongegrond was verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 26 juli 2021, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een lagere waarde van € 307.000,- voorstelde. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen, waarbij de heffingsambtenaar de waarde moest onderbouwen met een taxatiematrix en vergelijkingsmethode. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, en dat de woning zich onderscheidde van de referentiewoningen.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de waarde van de woning vastgesteld op € 340.000,-. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.598,-, en is bepaald dat het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.