ECLI:NL:RBMNE:2021:4359

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
16-027231-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van mishandeling en bedreiging door een verdachte in een zorginstelling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 17 augustus 2021, is de verdachte veroordeeld voor mishandeling en bedreiging. De zaak betreft twee incidenten waarbij de verdachte, geboren in 1994 in Rusland, op 28 januari 2021 in [plaatsnaam 2] een zorgmedewerker, [slachtoffer 1], heeft mishandeld door deze in de arm te bijten. Op 23 februari 2021 heeft de verdachte in 's-Gravenhage drie reclasseringswerkers, [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], bedreigd met de woorden "ik maak jullie allemaal dood". De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van beide feiten, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak op basis van noodweer en het ontbreken van redelijke vrees bij de bedreigde personen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie en dat de bedreigingen voldoende reden gaven voor de slachtoffers om vrees te ervaren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft een gevangenisstraf van 75 dagen opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Tevens zijn er voorwaarden verbonden aan de eerder opgelegde voorwaardelijke straf, waaronder een klinische opname in een forensische instelling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-027231-21 (P); 22-004018-19 (vord. tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 augustus 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats] (Rusland),
wonende aan de [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officieren van justitie mr. T.M. van Wanrooij en V.A.E. Lantain, en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. E. van Reydt, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Ook is als deskundige gehoord mevrouw [A] .

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
op 28 januari 2021 in [plaatsnaam 2] [slachtoffer 1] heeft mishandeld door [slachtoffer 1] in een arm, althans in het lichaam, te bijten;
Feit 2
op 23 februari 2021 in 's-Gravenhage [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door tegen hen te zeggen "ik maak jullie allemaal dood".

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde vrijspraak, omdat verdachte zich volgens de raadsman kan beroepen op noodweer. Van het onder feit 2 ten laste gelegde moet verdachte volgens de verdediging worden vrijgesproken, omdat geen sprake was van de voor een bewezenverklaring van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht vereiste ‘redelijke vrees’.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1 [2]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 augustus 2021 (zakelijk weergegeven):
Ik heb op 28 januari 2021 dhr. [slachtoffer 1] gebeten. [3]
Een proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1]:
“Op donderdag 28 januari 2021 was ik als groepsleider werkzaam bij [instelling 2] op de afdeling [adres 3] te [plaatsnaam 2] . (…) Wij werden geroepen omdat [verdachte] van haar kamer naar de separeer cel moest. (…) Ik zag dat [verdachte] een plastic fles met water pakte en deze in onze richting gooide. (…) Ik had haar toen beet gepakt om te voorkomen dat ze met meer goederen zou gaan gooien. (…) Ik had [verdachte] van achter omklemd met mijn armen, voor haar lichaam langs. (…) Ik voelde toen dat het warm werd ter hoogte van mijn linker oksel. Het ging vervolgens pijn doen. Het deed me echt zeer. Ik begreep toen dat ze mij had gebeten.” [4]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1]:
“Wij werden geroepen omdat [verdachte] naar de separeercel moest. (…) Terwijl [slachtoffer 1] haar vast had zag ik dat zij hem beet ter hoogte van zijn oksel. Ik zag dat zij hem bewust beet en dat zij ook niet direct losliet.” [5]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] :
“(…) Hier kwam uit dat [verdachte] overgeplaatst zou worden naar de separeercel. (…) Het verbaast mij dat ze ademnood had. Ze heeft continu geschreeuwd en gesproken.” [6]
Feit 2 [7]
Een proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] :
“Hierbij doe ik namens de [.] [instelling 2] aangifte van bedreiging gepleegd door
een cliënt genaamd [verdachte] (…). Op dinsdag 23 februari 2021 bevond ik mij op het werk, gelegen aan het [adres 2] te [plaatsnaam 1] . (…) Op het moment dat de vrouw ons aan wilde vallen hebben wij haar naar de grond gebracht en haar gefixeerd. (…) Tijdens deze verwensingen hoorde ik haar zeggen "Ik maak jullie allemaal dood". [8]
Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] :
“Op dinsdag 23 februari 2021 was ik aan het werk bij [instelling 2] , gelegen aan de [adres 2]
te [plaatsnaam 1] . (…) Daar hadden collega’s van mij problemen met een client [verdachte] . (…) Tijdens het fixeren hoorde ik haar onder andere het volgende roepen: (…) Dat ze iedereen hier ging doodmaken.” [9]
Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 4] :
“Op dinsdag 23 februari 2021 was ik werkzaam als werkondersteuner bij Reclassering Nederland, gelegen aan de [adres 2] te [plaatsnaam 1] . Tijdens het fixeren hoorde ik de cliënt onder andere roepen (…) dat ze iedereen ging doodmaken.” [10]
4.3.2.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Noodweer
De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde een beroep gedaan op noodweer. Volgens de raadsman heeft aangever gehandeld in strijd met het geldende zorgprotocol, als gevolg waarvan de luchttoevoer van verdachte zodanig is beperkt dat zij in ademnood kwam. Daarmee was sprake van een wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte waartegen zij zich proportioneel zou hebben verweerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van een noodweersituatie geen sprake was. De getuigenverklaringen van zorgmedewerkers [B] , [getuige 2] en [getuige 1] duiden er op dat sprake is geweest van een aanval vanuit de kant van verdachte waardoor verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
Beoordeling
Het door de raadsman gevoerde noodweerverweer wordt verworpen. Niet is gebleken dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangever van verdachte waartegen verdediging noodzakelijk was.
Uit het dossier blijkt dat verdachte een fles water heeft gegooid in de richting van aangever, als gevolg waarvan zij door aangever en andere zorgmedewerkers is gefixeerd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij aangever tijdens deze fixatie zou hebben gebeten omdat zij geen lucht meer kreeg. De rechtbank merkt op dat geen van de getuigen heeft verklaard dat verdachte in ademnood verkeerde. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte aangever bewust in de oksel beet en dat zij hierbij niet direct losliet. Daarnaast heeft getuige [getuige 2] verklaard dat verdachte tijdens de fixatie continu zou hebben geschreeuwd en gesproken. De genoemde omstandigheden stroken niet met het door de verdediging geschetste beeld van een verdachte in ademnood.
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank concludeert dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf waartegen zij zich moest verdedigen. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde.
4.3.3.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Redelijke vrees?
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van zo’n aard is en onder zulke omstandigheden heeft plaatsgevonden dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt, wel moet de bedreiging van zo’n aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken.
Over de toedracht, de aard en de inhoud van de bedreigingen verklaren aangever [slachtoffer 2] en getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hetzelfde. Zo heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte aanvallend was waarna zij is gefixeerd. Tijdens deze fixatie heeft verdachte voornoemde personen bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank is van oordeel dat onder zulke omstandigheden een bedreigde in het algemeen een redelijke vrees kan krijgen dat hij het leven zou kunnen verliezen. Dat aangever [slachtoffer 2] niet onder de indruk zou zijn geweest van de bedreiging maakt dit oordeel niet anders.
De rechtbank concludeert dat de aard van de ten laste gelegde uitlating van verdachte een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] oplevert. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 28 januari 2021 te [plaatsnaam 2] , gemeente Zeist, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] in het lichaam, te bijten;
Feit 2
op 23 februari 2021 te [plaatsnaam 1] [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak jullie allemaal dood", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
mishandeling
Feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De raadsman vindt dat verdachte niet strafbaar is, omdat zij een beroep kan doen op noodweerexces.
Volgens de officier van justitie is geen sprake van een noodweersituatie.
Beoordeling
Nu de rechtbank eerder in dit vonnis heeft geoordeeld dat geen sprake was van een noodweersituatie, faalt ook het beroep van de raadsman op noodweerexces.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 75 dagen, met aftrek van het voorarrest.
De officier van justitie ziet de noodzaak tot een langdurige klinische behandeling van verdachte om het hoge recidiverisico in te perken. Omdat de officier van justitie aan de andere kant van oordeel is dat de feiten waar verdachte nu voor wordt veroordeeld geen hogere straf rechtvaardigen dan de straf die verdachte al heeft uitgezeten, eist hij geen voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om de straf te beperken tot het al uitgezeten voorarrest en om daarnaast geen voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een zorgmedewerker, [slachtoffer 1] . Aan deze mishandeling heeft [slachtoffer 1] pijn en letsel overgehouden. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij geweld heeft gepleegd tegen een persoon die als zorgmedewerker aan het werk was.
Daarnaast heeft verdachte drie medewerkers van de reclassering bedreigd. Voorafgaand aan deze bedreiging heeft verdachte geprobeerd de medewerkers aan te vallen. Verdachte was erg agressief bij het uiten van de bedreiging. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
In beide gevallen zijn de feiten gepleegd tegen medewerkers die daar op dat moment voor de zorg van verdachte aanwezig waren. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij op deze manier met de veiligheid van de medewerkers is omgegaan.
8.3.2.
Persoon van verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 18 mei 2021. Hieruit volgt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in strafverzwarende- of verminderende zin mee.
Rapportages en verklaring van de deskundige op de terechtzitting
Verdachte heeft gesproken met een deskundige van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP). De rechtbank heeft kennisgenomen van de hierover opgemaakte Rapportage Pro Justitia van het NIFP van 18 mei 2021, ondertekend door M. ten Berge, GZ-psycholoog.
Uit dit rapport volgt dat bij verdachte sprake is van ernstige alcoholafhankelijkheid, PTSS, ernstige emotie regulatie- en/of borderline persoonlijkheidsproblematiek, en een beperkt cognitief en adaptief functioneren. Verdachte heeft een turbulente en moeilijke jeugd gehad waardoor zij op zeer jonge leeftijd is begonnen met het drinken van alcohol. Ook is sprake van psychosociale problematiek en mogelijk van het Foetaal Alcohol Syndroom. Door deze problematiek valt verdachte steeds opnieuw terug in ernstig alcoholmisbruik, waardoor haar reeds wankele emotie- en agressieregulatie nog meer ontregeld raakt en zij grensoverschrijdend gedrag kan laten zien.
De deskundige stelt dat de psychische stoornis het ten laste gelegde in aanzienlijke mate heeft beïnvloed en adviseert om het ten laste gelegde in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt zonder adequate behandeling als hoog ingeschat.
De deskundige acht intensieve, langdurige klinische behandeling noodzakelijk voor verdachte. De reguliere GGZ biedt daartoe onvoldoende basis. Geadviseerd wordt om geen bijzondere voorwaarden op te leggen vanwege het risico op doorbreking van de behandelcontinuïteit en om de mogelijkheid tot klinische plaatsing middels een zorgmachtiging via artikel 2.3 van de Wet Forensische Zorg te laten onderzoeken.
De rechtbank heeft acht geslagen op een reclasseringsadvies van 21 juni 2021, opgemaakt door [C] , reclasseringswerker. De reclassering acht een zorgmachtiging het meest passende kader voor verdachte. Mocht er toch een voorwaardelijke straf worden opgelegd, dan adviseert de rapporteur opname bij kliniek de [instelling 1] voor de duur van minimaal één jaar. Daarnaast adviseert de reclassering een aantal bijzondere voorwaarden aansluitend op de klinische behandeling met daarbij een proeftijd van 3 jaren, namelijk een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod, een alcoholverbod en het meewerken aan schuldhulpverlening.
De rechtbank heeft kennisgenomen van wat [A] van het [....] , ter terechtzitting over een mogelijke klinische behandeling van verdachte heeft verklaard.
Mevrouw [A] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat forensische zorg waarbij aandacht is voor zowel de verslavings- als persoonlijkheidsproblematiek van verdachte het meest passend is. De forensisch psychiatrische kliniek [instelling 1] is geschikt nu zij deze expertise biedt en ervaring aanwezig is met patiënten met (licht) verstandelijke beperkingen. Verdachte is al aangemeld voor opname bij de [instelling 1] . De kliniek heeft aangegeven verdachte alleen op forensische titel te kunnen opnemen. Vanwege de forse problematiek is het doel een langdurige opname. Een reguliere zorgmachtiging biedt onvoldoende basis voor een langdurige opname in een forensische psychiatrische kliniek.
8.3.3.
Strafoplegging
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke detentie van langere duur dan de voorlopige hechtenis niet wenselijk en gelet op de bewezenverklaarde feiten niet passend en geboden is. Gelet op de ernstige problematiek van verdachte en wat hierover op de terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank het van belang dat verdachte spoedig kan worden opgenomen in een forensisch psychiatrische kliniek. Verdachte heeft op de zitting ook aangegeven dat zij graag hulp wil. Het aanhouden van de zaak om het proces van een zorgmachtiging in gang te zetten doet daarom geen recht aan de situatie. Daarbij weegt mee dat het nog maar de vraag is of een zorgmachtiging – mede gelet op het advies van mevrouw [A] en het standpunt van de officier van justitie in deze zaak – het meest passende kader voor verdachte is en of het haalbaar is.
Rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 75 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, opleggen. Daarnaast zal de rechtbank de voorwaarden opgelegd bij arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof ’sGravenhage van 29 juni 2020 onder het parketnummer 22-004018-19 wijzigen zoals onder rubriek 9 is vermeld en zal worden uitgelegd waarom.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 29 juni 2020 (parketnummer 22-004018-19) is aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren opgelegd. Aan die voorwaardelijke straf zijn verschillende bijzondere voorwaarden gekoppeld.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de door de reclassering in de hoofdzaak geadviseerde voorwaarden worden toegevoegd aan de bijzondere voorwaarden waar verdachte zich in het kader van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 22-004018-19 aan moest houden. Voorts is gevorderd de proeftijd met een jaar te verlengen. De officier van justitie ziet de noodzaak tot een langdurige klinische behandeling van verdachte om het hoge recidiverisico in te perken.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om de door de reclassering geadviseerde opname bij kliniek de [instelling 1] vorm te geven in het al bestaande kader in de zaak met parketnummer 22004018-19. Indien de huidige voorwaarden in dat kader onvoldoende basis bieden, verzoekt de verdediging tot wijziging van diezelfde voorwaarden en/of verlenging van de proeftijd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor bij de strafoplegging is besproken, zijn de deskundigen van mening dat verdachte klinisch moet worden opgenomen. De rechtbank heeft al overwogen dat zij een onderzoek naar een zorgmachtiging niet passend vindt, omdat een langdurige behandeling in een forensisch kader is aangewezen en dat via een zorgmachtiging niet haalbaar lijkt. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de door de reclassering geadviseerde voorwaarden het beste kunnen worden verbonden aan de eerder voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 22-004018-19.
De rechtbank wijzigt de bij arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 29 juni 2020 (parketnummer 22-004018-19) door de meervoudige kamer aan de veroordeelde opgelegde bijzondere voorwaarden, namelijk door toevoeging van de volgende voorwaarden:
- een klinische opname bij [instelling 1] voor de duur van 18 maanden of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- het meewerken aan middelencontrole;
- een behandelverplichting door een Forensische Polikliniek;
- verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang;
- het meewerken aan het aflossen van schulden;
- meldplicht bij de reclassering.
Daarnaast verlengt de rechtbank de bij arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 29 juni 2020 (parketnummer 22-004018-19) door de meervoudige kamer aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf verbonden proeftijd met één jaar.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of ander ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 22-004018-19
- wijst toe de vordering tot wijziging van de bijzondere voorwaarden, in die zin dat de volgende bijzondere voorwaarden worden toegevoegd:
o veroordeelde laat zich opnemen bij [instelling 1] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo spoedig mogelijk. De opname duurt 18 maanden of zoveel korter als de reclassering en de behandelaren nodig vinden. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
o het meewerken aan middelencontrole om het middelengebruik inzichtelijk te krijgen, zo vaak en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk vindt. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken voor die controles.
o veroordeelde laat zich behandelen door een Forensische Polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
o veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
o veroordeelde werkt mee aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden.
o veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij [instelling 2] [plaatsnaam 1] op het adres [adres 2] , [postcode 2] [plaatsnaam 1] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Schnitzler, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en A Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. C.A. Chanier en R.B. Venema, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 augustus 2021.
Mr. G. Schnitzler is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
zij op of omstreeks 28 januari 2021 te [plaatsnaam 2] , gemeente Zeist, althans in
Nederland,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] in een arm, althans in
het lichaam te bijten;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2
zij op of omstreeks 23 februari 2021 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend de
woorden toe te voegen "ik maak jullie allemaal dood", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 29 januari 2021, genummerd PL0900-2021031317, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 46.
3.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 5-6.
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 25.
6.Een proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 18 juni 2021.
7.De processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 20 maart 2021, genummerd PL1500-2021052270, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 12.
8.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] namens [.] [instelling 2] , 3.
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] , 5.
10.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 4] , 7.