ECLI:NL:RBMNE:2021:4357

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
16/117611-20 en 16/145067-19 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging door 16-jarige jongen met mes

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 16-jarige jongen, die op 19 april 2020 in Utrecht een slachtoffer met een mes in de rug heeft gestoken. Het slachtoffer liep hierdoor ernstige verwondingen op, waaronder schade aan de nier en een rib. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood had, gezien de aard van de verwondingen en de kwetsbaarheid van het lichaam. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar aangemerkt, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft de verdachte een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie van 10 maanden opgelegd, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en toezicht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 16.507,27, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/117611-20 en 16/145067-19 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in het [verblijfplaats] te [plaatsnaam 1] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de achter gesloten deuren gehouden terechtzittingen van 14 juli 2020, 29 september 2020, 19 januari 2021, 9 april 2021 en 18 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Schilder (waarnemend voor mr. Y. Bouchikhi), advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder 1 primair: op 19 april 2020 in Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer] van het
leven te beroven;
onder 1 subsidiair: op 19 april 2020 in Utrecht aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk
letsel heeft toegebracht;
onder 1 meer subsidiair: op 19 april 2020 in Utrecht heeft geprobeerd aan [slachtoffer]
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
onder 1 meest subsidiair: op 19 april 2020 in Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld;
onder 2: op 19 april 2020 in Utrecht openlijk geweld heeft gepleegd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie acht ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van de anoniem gebleven getuige als bewijsmiddel gebruikt kan worden aangezien de verdediging de gelegenheid heeft gehad deze belastende getuige te ondervragen en een veroordeling niet uitsluitend of in beslissende mate op deze verklaring is gebaseerd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is primair van mening dat verdachte van de gehele tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaring van de aangever inconsistent, onbetrouwbaar en ongeloofwaardig is en daarom niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt.
Ook de verklaring van [A] kan volgens de raadsvrouw niet als bewijsmiddel worden gebruikt. [A] heeft niet uit eigen waarneming verklaard en bovendien hebben hij en [B] ‘ [medeverdachte 1 (bijnaam)] ’ onder druk gezet.
De verklaring van de anoniem gebleven getuige kan volgens de raadsvrouw ook niet als bewijsmiddel worden gebruikt, aangezien de verdediging aan deze getuige niet alle vragen heeft kunnen stellen die zij wilde stellen en de verklaring niet in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er is onvoldoende bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen wie de aangever gestoken heeft. Niet kan worden uitgesloten dat een ander dan verdachte heeft gestoken.
Als de rechtbank wel voldoende bewijs aanwezig acht dat het verdachte was die de aangever met een mes heeft gestoken, levert deze geweldshandeling geen poging tot doodslag op. Niet kan gesteld worden dat verdachte het opzet had aangever te doden, ook niet in voorwaardelijke zin. Er zijn immers geen vitale delen geraakt, waaruit kan worden afgeleid dat er met onvoldoende kracht is gestoken om dodelijk letsel te veroorzaken. Daarnaast kan uit de uiterlijke verschijningsvorm geen voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer worden afgeleid. Het letsel dat de aangever heeft opgelopen kan niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel en verdachte had niet het (voorwaardelijk) opzet aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zodat het feit ook geen zware mishandeling oplevert.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is de raadsvrouw van mening dat verdachte niet betrokken is geweest bij een vechtpartij, zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
4.2.1
Het oordeel van de rechtbank
Gebruik verklaringen [slachtoffer] (aangever) en [A]
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] zouden moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat deze verklaringen niet betrouwbaar zouden zijn. De onderbouwing van dit standpunt komt er -kort gezegd- op neer dat [slachtoffer] niet consistent heeft verklaard over of hij gezien heeft wie hem gestoken heeft en of hij gezien heeft waarmee hij gestoken is.
De rechtbank leest de verklaringen van [slachtoffer] zo dat [slachtoffer] , door antwoord te geven op de verschillende vragen die hem door de politie dan wel de rechter-commissaris worden gesteld, uitlegt dat er één persoon achter hem stond op het moment dat hij iets voelde in zijn rug, dat hij meteen omkeek en deze persoon weg zag rennen én dat hij op dat moment zag dat de persoon iets in zijn tas stopte. De rechtbank ziet hierin niet dat [slachtoffer] inconsistent heeft verklaard. Bovendien worden deze verklaringen ondersteund door andere bewijsmiddelen. Juist het feit dat [slachtoffer] verduidelijkt dat hij het steken zelf niet heeft gezien, maar heeft omgekeken toen hij wat in zijn rug voelde en toen maar één persoon zag, draagt bij aan de geloofwaardigheid. Hij belast verdachte niet meer dan met hetgeen hij daadwerkelijk zelf heeft waargenomen. De door verdediging naar voren gebrachte inconsistenties raken niet de kern van de verklaring.
De rechtbank komt gelet op vorenstaande tot de conclusie dat de verklaringen van [slachtoffer] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De rechtbank zal deze voor verdachte belastende verklaringen dan ook gebruiken voor het bewijs.
De rechtbank zal de verklaring van [A] alleen als bewijsmiddel gebruiken voor dat deel waarin hij uit eigen waarneming verklaart. De rechtbank zal voor het overige niet ingaan op de vraag of de verklaring van [A] betrouwbaar is.
Gebruik van de verklaring van de anoniem gebleven getuige
Ten aanzien van de anoniem gebleven getuige overweegt de rechtbank dat deze getuige moet worden aangemerkt als een beperkt anonieme getuige, aangezien de identiteit van deze getuige bij de politie en de rechter-commissaris bekend is. De verklaringen van beperkt anonieme getuigen werken mee voor het bewijs als ‘reguliere’ getuigenverklaring en vallen daarmee onder de bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
De reden dat de rechter-commissaris de getuige (beperkt) anoniem heeft gehoord, is de volgende. Uit de informatie die is verkregen van het Team Bescherming Getuigen bleek dat er een gegrond vermoeden bestond dat de getuige in verband met het afleggen van een verklaring overlast zou ondervinden of in de uitoefening van en beroep worden belemmerd. Het verhoor heeft om die reden buiten de aanwezigheid van de verdediging en de officier van justitie plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt verder dat de toekenning van de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging. De verdediging heeft immers de mogelijkheid gehad om voorafgaand aan het verhoor schriftelijke vragen te stellen aan de getuige. Weliswaar heeft de rechter-commissaris op enig moment tijdens het verhoor besloten het verhoor van de getuige niet verder voort te zetten, maar voorafgaand aan die beslissing zijn de raadsman van verdachte en de officier van justitie gehoord, waarna de rechter-commissaris zich heeft beraden over de noodzakelijkheid van voortzetting van het verhoor. Uit deze gang van zaken blijkt niet dat het ondervragingsrecht van de verdediging is beperkt. Uit niets blijkt dat de verdediging het verzoek om de niet gestelde vragen alsnog op dat moment of een later moment, in aanwezigheid van de advocaat van de getuige, heeft willen stellen.
Ook overweegt de rechtbank dat de verklaring van de anoniem gebleven getuige in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank vindt de verklaring van de anoniem gebleven getuige betrouwbaar, aangezien de getuige zeer kort na het incident door de politie is gehoord, en die verklaring aansluit bij de aangifte van het slachtoffer. Ook past de verklaring bij het letsel van het slachtoffer. Dat de getuige op 24 maart 2021 bij de rechter-commissaris anders heeft verklaard, is voor de rechtbank geen aanleiding de twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring die de getuige eerder bij de politie heeft afgelegd.
De rechtbank zal de verklaring van de anoniem gebleven getuige die hij bij de politie heeft afgelegd dan ook gebruiken voor het bewijs.
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 19 april 2020 op het [straatnaam] in [plaatsnaam 2] tijdens een ruzie twee keer is gestoken in zijn rug. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij heeft gevochten met [medeverdachte 2 (voornaam)] , [medeverdachte 1 (bijnaam)] en een vriend van [medeverdachte 1 (bijnaam)] . [2] [slachtoffer] werd geduwd door [medeverdachte 1 (bijnaam)] en [medeverdachte 1 (bijnaam)] wilde hem slaan. [3] Daarbij heeft [slachtoffer] [medeverdachte 1 (bijnaam)] naar de grond gehaald, heeft [medeverdachte 2 (voornaam)] hem een paar keer getrapt en heeft hij [medeverdachte 2 (voornaam)] een stoot gegeven. [4] [slachtoffer] heeft verklaard veel trappen te hebben gekregen en ook door [medeverdachte 2 (voornaam)] te zijn geslagen. [5]
Op een gegeven moment kwam de derde jongen erbij. [slachtoffer] heeft geprobeerd de derde jongen weg te duwen. [slachtoffer] kreeg een paar stoten op zijn gezicht. Op het moment dat [slachtoffer] zijn aandacht had gericht op [medeverdachte 2 (voornaam)] , voelde hij twee keer iets in zijn rug. Hij zag dat een jongen iets in zijn Louis Vuitton tasje deed en wegrende naar zijn scooter die bij de apotheek stond. [6]
[slachtoffer] omschrijft de jongen die gestoken heeft als een kleine jongen, ongeveer 1.65 m lang, normaal postuur, jaar of 16, zwarte krulletjes, zwarte kleding, Louis Vuitton tasje en met grijze scooter. [7]
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer] verklaard dat de lange jongen tijdens het gevecht tegenover hem stond en [medeverdachte 1 (bijnaam)] schuin rechts voor hem. Op een gegeven moment voelde hij iets in zijn rug. [slachtoffer] keek meteen om en zag dat [verdachte (voornaam)] iets in zijn tas stopte en wegrende. Op dat moment was [verdachte (voornaam)] de enige persoon die achter hem stond. [8]
[A] heeft een foto van [verdachte (voornaam)] (de rechtbank begrijpt: [verdachte (voornaam)] ) aan [slachtoffer] laten zien en [slachtoffer] zei daarop dat dat de jongen was die hem gestoken zou hebben. [9]
[A] heeft vlak na het incident een gesprek gevoerd met [medeverdachte 1 (bijnaam)] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1 (voornaam)] ) via Instagram. Het gesprek houdt het volgende in:
[A (voornaam)] : Hey [medeverdachte 1 (bijnaam)] wat is er gebeurd
[medeverdachte 1 (voornaam)] : wie jij?
[A (voornaam)] : [.]
[slachtoffer (voornaam)] de neem
Want jij staat op de beelde begrijp je wil niet dat jij probleem gaat krijgen
[medeverdachte 1 (voornaam)] : Hij filmde ik vroeg gwn normaal wil je verwijderen hij zei nee ik zei [slachtoffer (voornaam)] doe gwn ik ken jou jij kent mij wil geen ruzie hij zei nee wollah me ik ga hem verwijderen toen zei ik moet ik zo nodig jou tell afpakken hij zei pak af en toen ik wou hem afpakken hij gooit mij op de grond hij geeft uit het niets stomp
[A (voornaam)] : maar jij hebt hem niet gestoken
[medeverdachte 1 (voornaam)] : ben je gek wollah ik zou nooit iemand steken
Toen ik hem zag dat hij gestoken was ik was kk bang [.] ik kreeg trauma
[A (voornaam)] : wie is die [verdachte (voornaam)]
[medeverdachte 1 (voornaam)] : [.] jonge maar [.] weet wie hij is en [.] van keiland zuid heeft hem al klappen gegeven [.] zoekt hem nu ook
[A (voornaam)] : Iedereen zegt hij heeft gestoken En paar dagen geleden Zeggen meisje ook bij hem mes
Dus hij moet het zijn
Jij bent niet zo iemand
[medeverdachte 1 (voornaam)] : Drm
Wollah ik zou nooit iemand in me leven steken
En [slachtoffer (voornaam)] weet ook dat [verdachte (voornaam)] het is
(…)
[A (voornaam)] : Die kkr [verdachte (voornaam)] kleine jonge van 15 durft te steken dus
[medeverdachte 1 (voornaam)] : Wollah handicap die jonge [.]
Grootste mogol die ik ken
Maar [slachtoffer (voornaam)] heeft nu aangifte gedaan op mij en die jongens
(…) [10]
Een getuige die anoniem wilde blijven, maar waarvan de gegevens bij de politie wel bekend zijn, heeft verklaard dat [slachtoffer] met drie jongens aan het vechten was [11] , dat een van de jongens [medeverdachte 1 (voornaam)] heet en dat de jongen die gestoken heeft [verdachte (voornaam)] heet. Alle drie de jongens hebben [slachtoffer (voornaam)] geschopt en geslagen. De jongens sloegen met hun vuisten. Vervolgens zag hij [verdachte (voornaam)] twee keer een onderhandse steekbeweging maken bij [slachtoffer (voornaam)] . [verdachte (voornaam)] stond achter [slachtoffer (voornaam)] en stak hem in de rug. De andere twee jongens stonden voor [slachtoffer (voornaam)] . [verdachte (voornaam)] en de andere twee jongens renden naar de scooter en reden weg. [12] De getuige zag dat [verdachte (voornaam)] het mes, een zakmes, dichtklapte en in zijn tas stopte op het moment dat hij wegrende. [13]
De tas was van het merk Louis Vuitton en was grijs met zwart. [14] De scooters stonden bij de apotheek. [15]
[slachtoffer] heeft twee steekwonden in zijn rug opgelopen. Er was sprake van uitwendig bloedverlies en letsel aan de linker nier. Ook is de 9e rib rechts beschadigd. [16]
Verdachte heeft ter zitting van 18 mei 2021 verklaard dat hij op het [straatnaam] aanwezig was op het moment dat het gevecht plaatsvond. [17]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen aangever [slachtoffer] , en dat verdachte twee keer met een met (zak)mes in de rug van aangever [slachtoffer] heeft gestoken. Daarbij is een nier geraakt en is de 9e rib rechts beschadigd.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte het opzet op de dood van aangever heeft gehad. Omdat verdachte ontkent dat hij degene is geweest die aangever heeft gestoken, is onduidelijk wat zijn intentie is geweest. De volgende vraag is dan of sprake is van voorwaardelijk opzet, waarbij dient te worden vastgesteld of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door zijn handelen zou kunnen komen te overlijden. Hierbij moet de gedraging van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn op het intreden van de dood.
De rechtbank overweegt allereerst dat de rug een kwetsbaar deel is van het lichaam. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in de rug levensbedreigende gevolgen kan hebben, aangezien er een reële kans bestaat dat hierdoor vitale organen worden geraakt. Verdachte heeft met een zodanige kracht gestoken dat meer dan uitsluitend oppervlakkig letsel is ontstaan. Bij één steek is door de huid heen één van de nieren geraakt. De tweede steek was ter hoogte van de borstkas, waar zich de vitale organen bevinden en daarbij is één van de ribben beschadigd. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, is dus de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel van aangever ontstaan. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de door verdachte verrichte handelingen – te weten het tot tweemaal toe steken in de rug van aangever – naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van aangever, dat het niet anders kan dan dat verdachte die kans heeft aanvaard. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is niet gebleken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 19 april 2020 te [plaatsnaam 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes meermalen in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 19 april 2020 te [plaatsnaam 2] , openlijk, te weten op of aan de openbare weg, het [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] welk geweld bestond uit
- meerdere malen met gebalde vuist te slaan tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en
- meerdere malen te schoppen en te trappen en te duwen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
onder 1:
poging tot doodslag;
onder 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een jeugddetentie van 14 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden dat verdachte:
- naar school gaat volgens het rooster;
- meewerkt aan gezinstherapie van [instelling 1] (FAST);
- meewerkt aan de Elektronische Controle conform het deeladvies van Reclassering Nederland;
- meewerkt aan individuele behandeling, indien dit door [instelling 1] geadviseerd wordt;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waarvan in ieder geval de eerste zes maanden in het kader van ITB Harde Kern;
- een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer] en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, dient bij het opleggen van een straf rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdediging heeft verzocht het advies van de Raad over te nemen en te bepalen dat een eventuele onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk dient te zijn aan de periode dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Ook heeft de verdediging verzocht geen taakstraf op te leggen, zodat verdachte zich volledig kan focussen op de behandeling bij [instelling 1] en zijn schoolgang.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met twee medeverdachten het slachtoffer, aan de openbare weg, mishandeld. Ook heeft verdachte het slachtoffer twee maal in diens rug gestoken. Verdachte heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Door de handelingen van verdachte had het slachtoffer kunnen komen te overlijden. Naast de lichamelijke en psychische gevolgen die het slachtoffer heeft ondervonden, zorgen feiten als deze voor gevoelens van angst en onveiligheid, in de eerste plaats bij het slachtoffer, maar ook bij de omstanders die hiervan getuige zijn en in de maatschappij in het algemeen. Slachtoffers van dergelijke feiten kunnen hiervan nog lange tijd de gevolgen van ondervinden in hun dagelijks leven. Ter zitting heeft het slachtoffer aangegeven dat het feit een grote impact op hem heeft gehad. Gelet op de ernst van de feiten, acht de rechtbank bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan zo ernstig dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie van langere duur daarop een passende sanctie is.
Bij haar beslissing over de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 30 maart 2021 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Verdachte liep ten tijde van de onderhavige feiten nog in de proeftijd van een voorwaardelijke straf, ook dat weerhield hem niet van het plegen van de onderhavige feiten.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het Pro Justitia rapport naar aanleiding van een psychologisch onderzoek, van 15 september 2020, opgemaakt door A.I. de Zwart, GZ-psycholoog. Daarin komt naar voren dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, een (matige) aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis en een (matige) oppositionele-opstandige stoornis en dat de beperktere cognitieve vaardigheden en stoornissen aanwezig waren gedurende het tenlastegelegde. Gelet hierop zou er hypothetisch gezien tot een (licht) verminderde toerekening kunnen worden geadviseerd. Verdachte is nog volop in ontwikkeling richting volwassenheid en duidelijk is geworden dat hij hierin nog veel te leren heeft. Hulpverlening die hem geboden kan worden in het kader van het jeugdstrafrecht wordt van meerwaarde geacht en als kans gezien om positief bij de dragen aan een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling richting een evenwichtig zelfstandig bestaan. Voor verdachte en zijn ouders wordt Forensische Ambulante Systeem Therapie (FAST) bij [instelling 1] geadviseerd. Daarnaast wordt geadviseerd om de maatregel ITB Harde Kern voort te zetten.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige ten aanzien van het in (licht) verminderde mate toerekenen van de begane feiten aan de verdachte over.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 11 mei 2021, opgesteld door [C] . Daarin komt naar voren dat verdachte in de periode voorafgaand aan de zitting van 19 januari 2021 een positieve verandering heeft laten zien door middel van het intensieve jeugdreclasseringstoezicht (met elektronische controle). Verdachte is echter op 27 maart 2021 weer in aanraking gekomen met de politie. Tevens zijn er op dit moment zorgen over de schoolgang en de vriendenkeuze van verdachte. De Raad vindt het zorgelijk dat verdachte ondanks alle inzet vanuit het reclasseringstoezicht toch weer opnieuw met de politie in contact is gekomen. De Raad acht het wenselijk dat er een gezinstherapie (FAST) van [instelling 1] gaat starten. De Raad vindt het belangrijk dat verdachte zich volledig kan focussen op zijn schoolgang en de behandeling van [instelling 1] . De Raad acht verder een intensief jeugdreclasseringstoezicht van groot belang en vindt daarom een ITB Harde Kern met elektronische controle noodzakelijk. Ten aanzien van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf is de Raad van mening dat een tenuitvoerlegging op zijn plaats is.
De rechtbank acht de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan zo ernstig dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie van langere duur daarop een passende sanctie is.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie van langere duur niet in het belang van de verdere ontwikkeling van verdachte is. Een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte is een belangrijk uitgangspunt bij het opleggen van een straf en/of maatregel. Gelet hierop en op de jonge leeftijd van verdachte, zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie, van hierna te noemen duur, opleggen.
Aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie zal de rechtbank bijzondere voorwaarden verbinden, zodat verdachte gedurende de proeftijd begeleid kan worden door de [instelling 2] .

9.BESLAG

Onder verdachte zijn een schroevendraaier en een tas van het merk Louis Vuitton in beslag genomen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schroevendraaier wordt teruggegeven aan de rechthebbende en dat de tas van het merk Louis Vuitton wordt verbeurd verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de tas van het merk Louis Vuitton kan worden teruggegeven aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen schroevendraaier en zal teruggave gelasten van de in beslag genomen tas van het merk Louis Vuitton aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 25.319,77. Dit bedrag bestaat uit € 19.319,77 materiële schade en € 6.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De gemachtigde van de benadeelde partij, [D] , heeft ter zitting van 18 mei 2021 de vordering van de benadeelde toegelicht en zijn uurtarief gewijzigd van € 225,- per uur naar € 185,-, zodat de buitengerechtelijke kosten € 1.091,49 bedragen.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is primair van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, aangezien verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Subsidiair is de raadsvrouw van mening dat de vordering moet worden afgewezen voor zover het de proceskosten, de schade aan de telefoon en de kosten voor huishoudelijke hulp betreft. De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard voor zover het de kosten met betrekking tot opname in het ziekenhuis en de medische kosten betreft. Ten aanzien van de schade die is ontstaan door studievertraging is de raadsvrouw van mening dat de benadeelde partij deze schade onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Ten aanzien van de immateriële schade is de raadsvrouw van mening dat deze schade onvoldoende aannemelijk is gemaakt en dat het gevorderde bedrag moet worden gematigd.
In het geval de rechtbank tot een vrijspraak komt voor het onder 1 tenlastegelegde en tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, is de raadsvrouw van mening dat de vordering voor zover het de kosten met betrekking tot opname in het ziekenhuis, de medische kosten, de kosten voor huishoudelijke hulp en de immateriële schade, moet worden afgewezen en dat de kosten als gevolg van de schade aan de mobiele telefoon slechts voor een derde voor rekening van verdachte kunnen worden gebracht.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De materiële schade
De door benadeelde gevorderde materiele schade bestaat uit de volgende schadeposten:
  • Schade aan mobiele telefoon: € 650,-
  • Kosten vanwege ziekenhuisopname: € 30,-
  • Medische kosten: € 58,52
  • Schade wegens huishoudelijke hulp: € 956,25
  • Schade wegens studievertraging: € 17.625,-
De schade aan de mobiele telefoon (€ 650,-) is onderbouwd met een offerte. Hoewel de offerte van 12 januari 2021 is, en dus geruime tijd na de bewezenverklaarde feiten is opgesteld, acht de rechtbank dit deel van de vordering voldoende onderbouwd. Ter zitting is namelijk toegelicht dat de telefoon langdurig bij de politie heeft gelegen in verband met het onderzoek. Dat – zoals de verdediging heeft betoogd – de schade aan de telefoon mogelijk ook op het politiebureau is ontstaan, doet hieraan niet af, aangezien ook dan sprake is van causaal verband tussen de schade en de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank is ook van oordeel dat de gevorderde schade in verband met medische kosten (€ 58,52) voldoende is onderbouwd. Van deze kosten zijn immers facturen overgelegd, waaruit blijkt dat de benadeelde partij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt.
Met betrekking tot de kosten vanwege de ziekenhuisopname (€ 30,-) oordeelt de rechtbank als volgt. Namens de benadeelde partij is toegelicht dat deze kosten zijn begroot conform de Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding van de Letselschaderaad. Nu uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij een nacht in het ziekenhuis is opgenomen, en de toepasselijkheid van de voornoemde richtlijn niet is betwist, acht de rechtbank ook dit deel van de vordering voldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor huishoudelijke hulp (€ 956,25) oordeelt de rechtbank als volgt. Gelet op het letsel en de gevolgen daarvan, acht de rechtbank het aannemelijk dat de benadeelde partij in ieder geval 13 weken niet in staat is geweest tot huishoudelijk werk en dat zijn aandeel in het huishouden is overgenomen door familieleden. Het is bovendien gelet op de leeftijd van de benadeelde partij en diens plek in het gezin zo normaal dat hij een deel van de huishoudelijke taken op zich neemt, dat van een beperkte bijdrage daaraan kan worden uitgegaan. Indien familieleden huishoudelijke werkzaamheden van het slachtoffer overnemen die het slachtoffer niet meer kan verrichten, en het daarbij gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners, heeft het slachtoffer aanspraak op vergoeding van kosten van huishoudelijke hulp. Daaraan staat niet in de weg dat – zoals door de verdediging is betoogd – deze werkzaamheden feitelijk worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening brengen bij de benadeelde partij. Voor de begroting van deze schadepost heeft de benadeelde partij aansluiting gezocht bij de Richtlijn Huishoudelijke Hulp van de Letselschaderaad. Nu ook de toepasselijkheid van deze richtlijn niet is betwist, acht de rechtbank dit deel van de vordering voldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de schade wegens studievertraging overweegt de rechtbank dat het aannemelijk is dat de benadeelde partij als gevolg van het tenlastegelegde studievertraging heeft opgelopen, zeker in het licht van de door de benadeelde partij onderbouwde psychische gevolgen. Dat sprake is van (enige) studievertraging, vindt ook steun in de stukken. Uit de stukken en de toelichting daarop kan echter onvoldoende worden vastgesteld of sprake is van een jaar studievertraging, zoals is gevorderd. Dat maakt ook dat de hoogte van dit deel van de vordering niet nauwkeurig is vast te stellen. Aangezien de rechtbank het wel aannemelijk acht dat de benadeelde partij schade lijdt wegens studievertraging, schat de rechtbank op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek de omvang van dit deel van de vordering op € 8.812,50. Dit komt overeen met een half jaar studievertraging, uitgaande van de Richtlijn Studievertraging van de Letselschaderaad.
De immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten letsel heeft opgelopen, en dus rechtstreeks schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank waardeert deze schade op € 6.000,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De rechtbank heeft bij het bepalen van dit bedrag aansluiting gezocht bij bedragen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, en ook heeft de rechtbank de aard en ernst van de normschending en de ernst van het letsel en de gevolgen voor de dagelijkse praktijk en het kunnen uitoefenen van werk en hobby’s, hierbij meegewogen.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 16.507,27, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 april 2020 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal, omdat verdachte minderjarig is, niet bepalen dat gijzeling kan worden toegepast.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de kinderrechter te Utrecht van 11 februari 2020 (parketnummer 16/145067-19) is verdachte -onder meer- een werkstraf opgelegd van 40 uur, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is primair van mening dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. Subsidiair is de raadsvrouw van mening dat de proeftijd moet worden verlengd.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal de voorwaardelijk opgelegde straf alsnog ten uitvoer gelegd worden. Dat is ook in overeenstemming met het advies van de Raad van de Kinderbescherming, waarin aangegeven is dat het van belang is voor verdachte dat hij de consequenties ervaart van het opnieuw in beeld komen bij de politie voor een nieuw geweldsdelict.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van 5 maanden,
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – (ook niet via sociale media) contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
* meewerkt aan gezinstherapie van [instelling 1] (FAST), zolang dit door de [instelling 2] noodzakelijk wordt geacht;
* aanwezig zal zijn op de navolgende locatie: [adres] , [postcode] te [woonplaats] . Daarbij heeft hij een aaneengesloten blok van 12 respectievelijk 15 uur ter invulling van zijn activiteiten (sport, hobby’s, school, werk, behandeling), zoals met de [instelling 2] wordt afgesproken. Het locatiegebod zal worden gecontroleerd door middel van een elektronische controle;
* meewerkt aan individuele behandeling, indien dit door [instelling 1] geadviseerd wordt, zolang dit door de [instelling 2] noodzakelijk wordt geacht;
* zijn medewerking verleent aan jeugdreclasseringstoezicht, waarvan 6 maanden zullen bestaan uit de maatregel ITB Harde Kern;
* meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van school en/of werk;
- waarbij de [instelling 2] opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de schroevendraaier;
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de tas van het merk Louis Vuitton;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 16.507,27;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2020 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 907,50;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 16.507,27 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/145067-19
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 11 februari 2020 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. J.O. Zuurmond en R.A. Hebly, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Prinsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juni 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 19 april 2020 te Utrecht, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een
mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen
althans eenmaal, in/op de rug, althans het lichaam, heeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 april 2020 te Utrecht, althans in Nederland, aan
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of
meerdere steek- en/of snijwond(en) in de rug, althans het lichaam, heeft
toegebracht door voornoemde [slachtoffer] met een mes, in elk geval met
een scherp en/of puntig voorwerp, in/op de rug, althans het lichaam, te
steken en/of te snijden;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 april 2020 te Utrecht, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer]
met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig
voorwerp, meermalen althans eenmaal, in/op de rug, althans het
lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht )
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 april 2020 te Utrecht, althans in Nederland, [slachtoffer]
heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] in/op de rug,
althans het lichaam, te steken en/of te snijden;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
Hij op of omstreeks 19 april 2020 te Utrecht,
openlijk, te weten op of aan de openbare weg, het [straatnaam] , in elk
geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke
plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] welk geweld bestond uit
- één of meerdere malen (met gebalde vuist) te slaan en/of te stompen
op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- één of meerdere malen te schoppen en/of te trappen en/of te duwen
en/of te trekken op/tegen/aan het lichaam van voornoemde [slachtoffer] ;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal in het onderzoek [....] van 31 juli 2020, genummerd 2020118592, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 212. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aangifte, pagina 41.
3.Proces-verbaal aangifte, pagina 43.
4.Proces-verbaal aangifte, pagina 41.
5.Proces-verbaal aangifte, pagina 43.
6.Proces-verbaal aangifte, pagina 41.
7.Proces-verbaal aangifte, pagina 44.
8.Proces-verbaal verhoor van getuige van 21 december 2020.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 69.
10.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 71 en 72.
11.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 76.
12.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 77.
13.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 78.
14.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 79.
15.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 78.
16.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, pagina 58.
17.Proces-verbaal ter terechtzitting van 18 mei 2021.