ECLI:NL:RBMNE:2021:4347

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
21/2981
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot parkeervergunning

Op 7 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening na de intrekking van een parkeervergunning door de gemeente. De intrekking vond plaats op 15 juli 2021, waarna de verzoeker bezwaar maakte en een voorlopige voorziening aanvroeg. Op 16 augustus 2021 verleende de gemeente de parkeervergunning opnieuw, maar de verzoeker trok zijn verzoek om voorlopige voorziening in en vroeg om een proceskostenvergoeding.

De voorzieningenrechter heeft de gemeente in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De gemeente stelde dat er geen kosten waren gemaakt voor rechtsbijstand en dat er geen andere proceskosten waren die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter concludeerde dat, hoewel de gemeente tegemoet was gekomen aan het verzoek van de verzoeker, er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek om voorlopige voorziening was niet ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, en er waren geen andere proceskosten aangetoond. Wel werd bepaald dat de gemeente het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2981

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 september 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder(gemachtigde: mr. H. Kavi).

Procesverloop

In het besluit van 15 juli 2021 (primair besluit) heeft verweerder de parkeervergunning van verzoeker met nummer 35193 ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In het besluit van 16 augustus 2021 heeft verweerder verzoeker opnieuw een parkeervergunning verleend. Daarbij heeft verweerder vermeld dat hij de eerdere intrekking van de parkeervergunning bij nader inzien niet proportioneel vindt.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat hij van mening is dat het verzoek om een proceskostenvergoeding moet worden afgewezen, omdat er geen sprake is van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook niet is aangevoerd dat er andere proceskosten zijn gemaakt door verzoeker.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker heeft immers weer een parkeervergunning.
4. Verweerder is weliswaar tegemoetgekomen aan het bezwaar en het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, maar toch bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het verzoekschrift om een voorlopige voorziening is niet ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en ook verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Bpb.
5. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding om op grond van artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2021.
de voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.