Op 26 augustus 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen verzoekster en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en Hoogheemraadschap Utrecht. Verzoekster had op 5 juni 2020 een verzoek ingediend om een WOZ-beschikking, waarop verweerder niet tijdig reageerde. Na een ingebrekestelling op 24 augustus 2020, waarin verweerder aangaf geen dwangsom verschuldigd te zijn, heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Verweerder heeft hierop niet beslist, waarna verzoekster beroep heeft ingesteld. Op 2 juli 2021 heeft verweerder alsnog een besluit genomen en het eerdere besluit ingetrokken, waardoor verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en om vergoeding van proceskosten heeft verzocht.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Aangezien verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding, leidt de rechtbank hieruit af dat verweerder geen bezwaar heeft tegen de vergoeding. Verzoekster heeft een professionele juridische hulpverlener ingeschakeld, maar omdat de zaak enkel over de overschrijding van de beslistermijn ging, is een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 374,- aan proceskosten.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.